Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:5 [Verbod aantrekken opvorderbare gelden]
Geldend
Geldend vanaf 21-07-2019
- Bronpublicatie:
15-05-2019, Stb. 2019, 190 (uitgifte: 28-05-2019, kamerstukken: 35108)
- Inwerkingtreding
21-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2019, Stb. 2019, 244 (uitgifte: 09-07-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het is een ieder verboden in Nederland in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
banken die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, of 2:20, en banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland en die hebben voldaan aan het in artikel 2:15 of 2:16 bepaalde met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld onder 1 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten;
- b.
banken met zetel in een andere lidstaat die een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van hun bedrijf en die hebben voldaan aan de in die andere lidstaat geldende verplichtingen voor het verrichten van diensten naar een andere lidstaat;
- c.
de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;
- d.
het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in Nederland in overeenstemming met hetgeen in de prospectusverordening is bepaald;
- e.
entiteiten voor risico-acceptatie; en
- f.
kredietunies met zetel in Nederland.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.