Hof Den Haag, 06-02-2013, nr. 200.117.719.01
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7826
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-02-2013
- Zaaknummer
200.117.719.01
- LJN
BZ7826
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7826, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑02‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA3759, Niet ontvankelijk
Uitspraak 06‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Moeder werkt onvoldoende mee met hulpverlening. Op verzoek van de moeder verricht onderzoek is onvoldoende onafhankelijk. Art. 8 EVRM. Zie ook: LJN BZ7835
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 februari 2013
Zaaknummer : 200.117.719/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1680
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 30 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 september 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 11 januari 2013 een schriftelijke reactie ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- -
op 5 december 2012 een brief van 30 november 2012 met bijlagen;
- -
op 9 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Voorts is van de zijde van de moeder op 11 januari 2013 zonder begeleidend schrijven nog een aantal aanvullende stukken ingekomen bij het hof, een brief van [naam] van 4 januari 2013, stukken van [naam] en een stuk [naam].
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.118.560/01 op 16 januari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
mevrouw J.F. Timmermans namens de raad;
- -
mevrouw S. Schuijs en mevrouw D. Messchendorp namens Jeugdzorg.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2012 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. Voorts is bij die beschikking machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg met ingang van 7 september 2012 tot 7 december 2012. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling is voor het overige verzochte aangehouden teneinde de raad de gelegenheid te bieden nader onderzoek te verrichten en de kinderrechter daaromtrent te rapporteren.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de minderjarige sinds 8 juni 2012 (voorlopig) onder toezicht is gesteld en sinds 12 juni 2012 uit huis is geplaatst in een vorm van pleegzorg.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beschikking van 6 december 2012 van de rechtbank Rotterdam – uitvoerbaar bij voorraad – de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg met ingang van 7 december 2012 is verlengd tot 7 april 2013. De behandeling van die zaak zal worden voortgezet bij de rechtbank op 22 maart 2013.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil zijn de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige in een vorm van pleegzorg.
- 2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking (het hof begrijpt:) te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen. De moeder verzoekt voorts de deskundigen [namen deskundigen] ter zitting een verklaring te doen afleggen.
- 3.
De raad en Jeugdzorg verweren zich daartegen.
Ontvankelijkheid
- 4.
Het hof overweegt als volgt. De geldigheidstermijn van de bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is – gelet op de periode waarvoor zij is verleend (tot 7 december 2012) – verstreken. De moeder is niettemin ontvankelijk in het hoger beroep, aangezien het verloop van de termijn geen reden vormt om de rechtmatigheid van de machtiging niet (meer) te toetsen. Het hof acht de moeder derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
- 5.
De moeder stelt dat de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige ten onrechte heeft uitgesproken respectievelijk verleend. Er is geen sprake (geweest) van zwaarwegende gronden waaruit blijkt dat deze kinderbeschermingsmaatregelen gerechtvaardigd zijn. De zorgen die de raad vermeldt in zijn raadsrapport van 25 augustus 2012 zien op de acties en het falen van de vader en niet op die van de moeder. Zij is niet tekortgeschoten in haar taak als moeder jegens de minderjarige. Integendeel, zij heeft de minderjarige op het moment dat deze nog bij haar woonde alle zorg geboden die zij nodig had. De moeder stelt dat aan haar niet de kans is geboden om aan te tonen dat zij de verantwoordelijkheid voor de minderjarige kon en kan dragen. Hulpverlening in de thuissituatie heeft niet plaatsgevonden. Er kan dan ook niet worden gesteld dat hulpverlening zou hebben gefaald of dat zij niet wilde meewerken. Daarbij is relevant, zo stelt de moeder voorts, dat zij niet zorgmijdend is. Zo heeft zij zich ingeschreven voor het project ‘Signs of Safety’ en een intelligentietest laten afnemen. Daarnaast heeft zij zelf een onderzoek door [namen deskundigen] aangevraagd. Uit dat onderzoek, alsmede uit de bezoeken tussen de moeder en de minderjarige, blijkt dat de moeder in staat is om op een positieve manier de opvoeding van de minderjarige vorm te geven. De moeder heeft bovendien de afgelopen tijd in voldoende mate laten zien dat zij in staat is om haar eigen weg te gaan. Zij is verhuisd en heeft de relatie met de vader verbroken. Daarnaast beschikt zij over een ruim sociaal netwerk. Zij stelt het belang van de minderjarige voorop en heeft feitelijk gezien de vader nooit gevolgd in zijn ideeën.
- 6.
Namens de raad is ter zitting verweer gevoerd en gepleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. Naar de mening van de raad dient eerst door middel van een onderzoek door het Ambulatorium te Zetten duidelijkheid te worden verkregen of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg over de minderjarige weer op zich te nemen.
- 7.
Jeugdzorg schaart zich achter het standpunt van de raad. Naar aanleiding van de bestreden beschikking heeft Jeugdzorg bij het Ambulatorium een persoonlijkheidsonderzoek betreffende beide ouders aangevraagd. De moeder heeft destijds de door Jeugdzorg opgestelde vraagstellingen ondertekend. De vader heeft geweigerd om aan dit onderzoek mee te werken. In oktober 2012 heeft de moeder laten weten toch niet mee te willen werken aan het persoonlijkheidsonderzoek aangezien zij het niet eens was met de aangegeven vraagstelling. Zij heeft uiteindelijk zelf een onderzoek laten uitvoeren. Op 20 december 2012 heeft Jeugdzorg opnieuw een verzoek gedaan bij het Ambulatorium voor het laten verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek. De moeder is akkoord gegaan met de vraagstelling ten behoeve van dit onderzoek. Niet duidelijk is of zij hieraan ook echt zal meewerken. Van een onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de moeder kan thans nog geen sprake zijn. Dit geldt te minder nu het voor Jeugdzorg niet duidelijk is welke rol de vader zal gaan spelen en of de hulpverlening dan zicht kan houden op de minderjarige. Daarbij komt dat de moeder laatstelijk nog heeft geprobeerd de minderjarige bij de pleegouders weg te halen.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
- 9.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog zijn. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit het raadsrapport van 25 augustus 2012 komt naar voren dat er grote zorgen waren over de veiligheid en de ontwikkeling van de minderjarige in de situatie bij de ouders. Zo weigerde de vader tijdens de zwangerschap en de bevalling van de moeder verschillende medische behandelingen toe te staan die gevolgen konden hebben voor de gezondheid van de moeder en de minderjarige. De moeder heeft de vader hierin niet, dan wel onvoldoende kunnen begrenzen. Zij is vervolgens ook niet, dan wel onvoldoende voor het belang van de minderjarige opgekomen, ondanks dat zij meerdere malen te kennen heeft gegeven het anders te gaan doen. Op het gebied van hulpverlening, begeleiding en het maken van afspraken met de ouders is veel geprobeerd, doch zonder resultaat. De ouders hebben geweigerd mee te werken aan alle vormen van geboden hulpverlening, zoals Family First, het maken van veiligheidsplannen, een tijdelijke time-out tussen de ouders en antroposofische hulpverlening. Uiteindelijk is er geen hulpverlening van de grond gekomen, ondanks de door de rechtbank verleende voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de moeder nog altijd een ambivalente houding heeft jegens de hulpverlening. Niet duidelijk is of de moeder, ondanks het feit dat zij schriftelijk heeft verklaard akkoord te zijn met betrekking tot de vraagstelling ten behoeve van het persoonlijkheidsonderzoek bij het Ambulatorium, uiteindelijk zal gaan meewerken aan dit onderzoek. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende inzicht in de gehele situatie getoond en handelt zij, hoezeer zij ook betrokken is op de minderjarige, niet in haar belang. In dat opzicht is de noodzaak van medewerking door de moeder aan door de kinderrechter gelast onderzoek naar mogelijkheden voor thuisplaatsing, aanwezig. Onderzoek dat in opdracht van de moeder werd verricht kan niet als voldoende onafhankelijk worden aangemerkt.
- 10.
Gelet op deze omstandigheden is het hof – anders dan de moeder – van oordeel dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in haar zedelijke en geestelijke belangen alsmede haar gezondheid. Het feit dat de moeder inmiddels is verhuisd en de relatie met de vader heeft verbroken leidt wellicht tot een verbetering van de opvoedsituatie voor de minderjarige, doch dit zal uit onderzoek moeten blijken. Het hof acht het noodzakelijk dat een gezinsvoogd toezicht houdt op de belangen van de minderjarige en er voor zorg draagt dat de minderjarige de hulp krijgt die zij behoeft. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
- 11.
Het hof is voorts, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de uithuisplaatsing tot 7 december 2012 noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zo lang een door de kinderrechter beoogd onderzoek niet heeft uitgewezen wat de effecten van een thuisplaatsing zullen zijn, blijft het risico dat de bedreigingen waarvan ten tijde van het nemen van de maatregel sprake was, nog altijd aanwezig zijn, onverminderd groot. Het hof verenigt zich dienaangaande met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn naar het oordeel van het
hof geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een andere beslissing rechtvaardigen.
- 12.
Het hof passeert de stelling van de moeder dat de uithuisplaatsing van de minderjarige in strijd is met artikel 8 EVRM. Naar het oordeel van het hof wordt de inbreuk die door de uithuisplaatsing wordt gemaakt op het recht op familie- en gezinsleven (dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM) in onderhavig geval zondermeer gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarige.
- 13.
Het hof gaat aan het verzoek van de moeder de deskundigen [namen deskundigen] ter zitting een verklaring te doen afleggen voorbij, nu hun verklaring niet zal afdoen aan hetgeen het hof onder 9. 10. en 11. hiervoor heeft overwogen.
- 14.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2013.