HR, 06-12-2011, nr. 10/05153 J
ECLI:NL:HR:2011:BT8948
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-12-2011
- Zaaknummer
10/05153 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT8948, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT8948
ECLI:NL:HR:2011:BT8948, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT8948
Conclusie 06‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Bedreiging door mes aan ander te tonen na ruzie in tram in Rotterdam, art. 285.1 Sr. Bewijsklacht. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 10/05153 J
Zitting 11 oktober 2011
Mr Jörg
Conclusie inzake:
[verzoeker]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 12 oktober 2010 verzoeker wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verzoeker heeft mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4. Ten laste van verzoeker heeft het hof bewezenverklaard dat:
"hij op 17 december 2009 te Rotterdam [betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan en/of voorgehouden in de richting van die [betrokkene]."
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(1) De verklaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 april 2010:
"Op 17 december 2010 te Rotterdam heb ik het mes uit mijn jas gehaald toen [betrokkene] achter mij stond."
(2) De verklaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2010:
"Ik had op 17 december 2009 een mes bij mij. Ik haalde het mes uit mijn zak. Volgens mij heeft aangever gezien dat ik een mes in mijn hand had. Ik kan me voorstellen dat hij bang was."
(3) Een proces-verbaal van verhoor van 17 december 2009 met de zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene]:
"Op 17 december 2009 omstreeks 13:05 uur te Rotterdam rende ik achter een jongen aan die mij in de tram een klap had gegeven. In de tram heb ik gezien dat het een vermoedelijk Marokkaanse jongen betreft van ongeveer 16 of 17 jaar oud, met een geruite bruine/beige pet met een zwarte jas met capuchon, voorzien van een bontkraag. Vanuit de tram had ik de politie gebeld en tijdens mijn achtervolging heb ik steeds telefonisch contact met de politie gehouden. Ik zag dat de jongen zich omdraaide en een mes in zijn rechterhand vasthield. Ik hoorde dat hij zei dat ik hem niet moest volgen. Ik zag dat hij hierbij het mes voor zich hield. De afstand tussen de jongen en mij was op dat moment 4 of 5 meter. Ik voelde mij op dat moment erg bedreigd. Ik zag dat hij door de politie werd aangehouden."
(4) Een proces-verbaal van verhoor van 18 december 2009 met de zakelijk weergegeven verklaring van [getuige]:
"Op 17 december 2009 omstreeks 13:00 uur bevond ik mij in de woning aan de [a-straat 2] te Rotterdam. Deze woning is gelegen op de 1e etage. Ik zag op de straat recht voor het raam een oudere man midden op de rijbaan staan. Hij was aan het bellen met zijn mobiele telefoon. Ik zag dat de man best wel angstig was. Ik zag dat er nog een jongen op de rijbaan stond die heen en weer liep. Op een bepaald moment zag ik dat deze jongen met een mes in zijn handen liep en dat hij het mes achter een auto legde en met zijn voet verder onder die auto schoof.
Ik heb het allemaal duidelijk gezien omdat de jongen op een afstand van 6 meter stond.
(5) Een proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2009 met als zakelijk weergegeven relaas van de opsporingsambtenaren:
"Op 17 december 2009 omstreeks 12:55 uur hoorden wij via de meldkamer dat er een mishandeling had plaatsgevonden in de tram, lijn 25. Het zou een groep betreffen van ongeveer 12 licht getinte personen. Van deze personen droeg een persoon een zwarte jas met bontkraag.
Wij hoorden via de meldkamer dat er een tweede melding binnenkwam van een ruzie aan de Geertsemastraat waarbij een mes betrokken was.
Hierop zijn wij de Heemskerkstraat ingereden alwaar wij een man zagen staan op de hoek van de Geertsemastraat. Bij deze man stond een jongen met een lichtgetinte huidskleur, gekleed in een zwarte jas met bontkraag en een bruin petje. Wij zagen de man geëmotioneerd wijzen naar de jongen en hoorden hem roepen: "jullie moeten hem hebben". Hierop hebben wij de verdachte aangehouden.
De verdachte bleek later volledig te zijn genaamd: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat getuige [getuige] mij het mes aanwees.
Ik zag dat dit mes een knipmes betrof met een donkerkleurig handvat, ik zag dat dit mes op straat lag onder een auto."
(6) Een proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2010 met als zakelijk weergegeven relaas van de opsporingsambtenaar:
Door mij is een cd uitgeluisterd van de opname van 2 telefoongesprekken gevoerd met de telefonisten van de meldkamer van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 17 december 2009 onder nummer [001].
De eerste opname betreft een telefoongesprek van melder/aangever [betrokkene] in gesprek met de telefoniste, met op de achtergrond een dader die tegen [betrokkene] praat.
Gesprek 1.
[betrokkene]:
- Ik zit in tramlijn 25. Ik word lastig gevallen, gespuugd en geslagen. Het zijn 12 personen.
- Ze zijn uitgestapt, ze gaan rennen. Ik ga er achteraan.
- Het zijn getinte jongens.
Dader:
- Wat loop je achter ons aan!
Telefoniste
- "Heeft u een signalement?
[betrokkene]:
- Ze zijn van Noord-Afrikaanse afkomst.
- Een met een zwarte jas met bontkraag en een petje bruin met vlekjes.
- Ik loop in de Geertsemastraat.
Dader:
- Ga weg van mij!
Telefoniste:
- Let op uw veiligheid, daar is de politie voor.
[betrokkene]:
- Hij pakt iets van een wapen, denk ik , Ja! Ja! - Ter hoogte van pand 13.
De tweede opname betreft een telefoongesprek van getuige [getuige] in gesprek met de telefoniste.
Gesprek 2:
[getuige]:
- Ik woon aan de [a-straat 1].
- Ik hoor geschreeuw in de straat.
- Een Marokkaanse jongen is ruzie aan het maken met een mijnheer.
- Hij heeft een mes weggegooid onder een auto.
- Het is een getinte jongen met een bruin petje en een zwarte jas met een bontkraag.
- Ik zie het mes liggen. Het is een uitklapmes met een bruin handvat."
6. Het bestreden arrest bevat voorts als bewijsoverweging:
"Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangever met een mes.
Het hof overweegt dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte een mes bij zich had en het uit zijn zak heeft gepakt. Vervolgens heeft hij zich omgedraaid naar aangever en het mes zichtbaar voor aangever voorhanden gehad en aldus aan hem heeft getoond. Tijdens deze handelingen vond een woordenwisseling plaats tussen aangever en verdachte.
Op grond van het vorenstaande heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zich bedreigd zou voelen en heeft de verdachte - in voorwaardelijke zin - opzet gehad op de bedreiging."
7. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat op 17 december 2009 omstreeks 12:55 uur een mishandeling heeft plaatsgevonden in tram, lijn 25, te Rotterdam waarbij aangever [betrokkene] een klap heeft gekregen van (naar later bleek, NJ) verzoeker. Aangever [betrokkene] heeft vanuit de tram de politie gebeld en heeft tijdens zijn achtervolging steeds telefonisch contact gehouden met de politie. Op straat heeft verzoeker een mes getoond aan aangever [betrokkene] en heeft gezegd dat hij hem niet moest volgen. Verzoeker stond op een afstand van 4 of 5 meter en aangever [betrokkene] voelde zich op dat moment erg bedreigd.
8. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de bewijsmiddelen die het hof als steunbewijs voor de bewezenverklaring gebruikt (de getuigenverklaring van [getuige] en het proces-verbaal van de gesprekken met de meldkamer) het andersluidende verhaal van verzoeker, namelijk dat hij wegliep van die [betrokkene] om het mes heimelijk onder een auto te verstoppen, juist ondersteunen.
9. Het hof heeft, mede gelet op de hiervoor onder 6 weergegeven nadere bewijsoverweging, kennelijk geen geloof gehecht aan de verklaring van verzoeker dat hij enkel is weggelopen van [betrokkene] om het mes voor de politie te verstoppen. Het hof heeft overwogen dat is komen vast te staan dat verzoeker een mes bij zich had, dat hij het mes uit zijn zak heeft gepakt, dat hij zich heeft omgedraaid naar aangever en het mes zichtbaar voor aangever voorhanden heeft gehad en het aan hem heeft getoond. Deze overweging is niet onbegrijpelijk, te meer niet nu verzoeker zelf heeft verklaard dat hij het mes uit zijn jas heeft gehaald toen aangever [betrokkene] achter hem stond (bewijsmiddel 1) en voorts dat aangever volgens hem heeft gezien dat hij een mes in zijn hand had en dat hij zich kan voorstellen dat aangever [betrokkene] bang was (bewijsmiddel 2). De verklaringen van verzoeker zélf kunnen dus ook als steunbewijs worden aangemerkt; overigens een juridisch onvaste term (die als lemma niet in het handboek van Corstens voorkomt). Daarbij komt dat het heel wel mogelijk is dat getuige [getuige] pas uit zijn raam heeft gekeken nádat verzoeker aangever het mes had getoond en om die reden niet heeft verklaard over het tonen van een mes.(1) Getuige [getuige] heeft verklaard dat "de man best wel angstig was" dus dit kan heel goed zijn nadat hem het mes was getoond. Evenmin kan ik de steller volgen dat het proces-verbaal van de gesprekken met de meldkamer geen steunbewijs zou kunnen opleveren nu daarin is opgenomen dat de dader heeft gezegd: "Ga weg van mij!" en dat aangever daarop heeft gezegd: "Hij pakt iets van een wapen, denk ik, Ja! Ja!". Dat aangever in dit gesprek niet expliciet heeft gezegd dat verzoeker een mes pakte, maakt niet dat dit bewijsmiddel niet als "steunbewijs" kan dienen. Ook het in de toelichting op het middel genoemde gegeven dat de omschrijving die aangever [betrokkene] geeft van het mes niet overeenkomt met het werkelijke mes, maakt de bewezenverklaring niet onbegrijpelijk, al is het alleen maar omdat het hof dit onderdeel van de verklaring niet voor het bewijs heeft gebezigd. Overigens is de toelichting op dit punt onbegrijpelijk, waar zij het heeft over "Indien je het met enkel ingeklapt zou hebben gezien"). Het zal wel een dicteerfout zijn, zoals ook de herhaalde vermelding van het dreigend tonen van een "mens".
10. Het hof heeft het bewezenverklaarde zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1 De genoemde tijdstippen van de melding in de meldkamer dat een mishandeling heeft plaatsgevonden in de tram, te weten 12.55 uur (bewijsmiddel 4), en het tijdstip waarop getuige [getuige] uit het raam heeft gekeken, 13.00 uur (bewijsmiddel 3), sluiten hierbij aan. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de gesprekken met de meldkamer dat aangever [betrokkene] heeft gezegd: "Hij pakt iets van een wapen, denk ik, Ja! Ja!" en gelijk daarna: "Ter hoogte van pand 13", terwijl getuige [getuige] woont op [a-straat 1]. Ook dit kan erop duiden dat getuige [getuige] pas nadat het mes is getoond uit het raam heeft gekeken.
Uitspraak 06‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Bedreiging door mes aan ander te tonen na ruzie in tram in Rotterdam, art. 285.1 Sr. Bewijsklacht. HR: art. 81.1 RO.
6 december 2011
Strafkamer
nr. 10/05153 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 oktober 2010, nummer 22/002342-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 6 december 2011.