NJB 2019/1446:Voordeelsontneming en het ontbreken van rechtsmacht ten aanzien van ‘andere strafbare feiten’ zoals bedoeld in art. 36e lid 3 Sr: wat betreft het misdrijf ter zake waarvan deze bepaling een veroordeling vereist, geldt dat overeenkomstig art. 2-8d Sr de Nederlandse strafwet op dat misdrijf toepasselijk moet zijn. Op grond van de veroordeling die in de daarop betrekking hebbende strafzaak wegens dat misdrijf is uitgesproken, staat in de ontnemingsprocedure vast dat aan dat vereiste is voldaan. Ondertussen is er geen steun in het recht voor de opvatting dat in een ontnemingsmaatregel als bedoeld in art. 36e lid 3 Sr geen voordeel kan worden betrokken dat is verkregen uit ‘andere strafbare feiten’ ten aanzien waarvan rechtsmacht in Nederland ontbreekt