Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 10.24 Bijzondere bevoegdheden
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2010
- Bronpublicatie:
04-02-2010, Stb. 2010, 119 (uitgifte: 18-03-2010, kamerstukken: 31821)
- Inwerkingtreding
01-09-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-2010, Stb. 2010, 168 (uitgifte: 29-04-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Het instellingsbestuur behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, voor elke door het instellingsbestuur te nemen beslissing met betrekking tot aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel in de hogeschool.
2.
Het instemmingsrecht in aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid wordt niet uitgeoefend voorzover de desbetreffende aangelegenheid voor de hogeschool reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift of bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst.
3.
Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het instellingsbestuur wordt overgegaan, wordt de medezeggenschapsraad, dan wel het orgaan binnen de hogeschool dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, daartoe is aangewezen, vertrouwelijk gehoord over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.