Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Artikel 31bis
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Aangifte
1.
Voor de toepassing van artikel 30ia, derde lid, onderdeel a, van de wet wordt het te betalen bedrag aan belasting of een gedeelte daarvan geacht reeds te zijn geheven, dan wel op aangifte te zijn voldaan of afgedragen, in de situaties waarin:
- a.
tussen partners als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een vermindering van de belastingaanslag van de ene partner leidt tot een teruggaaf van inkomstenbelasting en voor de andere partner tot een daarmee samenhangende belastingaanslag met een te betalen bedrag aan belasting waarover belastingrente in rekening wordt gebracht, terwijl het te betalen bedrag aan belasting, onderscheidenlijk een gedeelte daarvan, tot het moment van teruggaaf aan een van de partners geacht kan worden reeds te zijn geheven;
- b.
een wijziging plaatsvindt in een verkrijging krachtens erfrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, van de Successiewet 1956, of ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap een wijzing plaatsvindt in de gerechtigdheid tot het ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 35f van de Successiewet 1956, waarbij een verkrijger een teruggaaf van erfbelasting ontvangt en een andere verkrijger een daarmee samenhangende belastingaanslag met een te betalen bedrag aan belasting waarover belastingrente in rekening wordt gebracht, terwijl het te betalen bedrag aan belasting, onderscheidenlijk een gedeelte daarvan, tot het moment van teruggaaf aan een van de verkrijgers geacht kan worden reeds te zijn geheven;
- c.
een bedrag aan omzetbelasting ten onrechte in aftrek is gebracht waarna een naheffingsaanslag omzetbelasting met een te betalen bedrag aan belastingrente volgt, terwijl in plaats van die aftrek of een gedeelte daarvan, recht bestond op een bijdrage als bedoeld in de Wet op het BTW-compensatiefonds;
- d.
ten onrechte een bijdrage als bedoeld in de Wet op het BTW-compensatiefonds is ontvangen waarna een beschikking als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van die wet met een te betalen bedrag aan belastingrente volgt, terwijl in plaats van die bijdrage of een gedeelte daarvan, recht bestond op een teruggaaf van omzetbelasting.
2.
Voor de toepassing van artikel 30ia, derde lid, onderdeel b, van de wet geldt dat indien sprake is van een verzoek aan de inspecteur om vermindering van belastingrente als bedoeld in artikel 30ia, eerste lid, van de wet bij dat verzoek op duidelijke en overzichtelijke wijze dient te zijn vermeld ten aanzien van welke periode sprake is van belastingrente die in rekening is gebracht terwijl het te betalen bedrag aan belasting reeds is geheven, dan wel op aangifte is voldaan of afgedragen. Het verzoek wordt op een door de inspecteur aangegeven wijze ingediend.
3.
Bij de vermelding van de periode, bedoeld in het tweede lid, maakt de verzoekende belastingplichtige aannemelijk dat hij in aanmerking komt voor de vermindering van belastingrente, bedoeld in artikel 30ia, eerste lid, van de wet.
4.
Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing als om de vermindering van belastingrente wordt verzocht via een bezwaar.
5.
Voor de toepassing van artikel 30ia, derde lid, onderdeel c, van de wet geldt dat indien sprake is van een verzoek aan de inspecteur om vermindering van belastingrente als bedoeld in artikel 30ia, eerste lid, van de wet de toepassing van artikel 30ia, eerste lid, van de wet achterwege blijft als het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente dat bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld als bedoeld in artikel 30j, eerste lid, van de wet, niet meer bedraagt dan € 100.