Hof 's-Hertogenbosch, 19-02-2015, nr. F 200.149.603/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:802
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-02-2015
- Magistraten
Mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven, H.M.A.W. Erven
- Zaaknummer
F 200.149.603/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:802, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑02‑2015
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3334, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑02‑2015
Mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven, H.M.A.W. Erven
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. G.V. van Campen.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- —
[belanghebbende] (hierna te noemen: de rechthebbende).
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 20 februari 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2014, heeft de bewindvoerder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog machtiging te verlenen voor de oprichting van [A] B.V. conform de bepalingen en bedingen zoals deze zijn neergelegd in de overgelegde afschriften van de akte van oprichting en akte van inbreng, beide verleden op 31 december 2013.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- —
de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Van Campen;
- —
de rechthebbende.
Tevens is verschenen de heer Van der Breggen (hierna: de accountant) die als informant door het hof is gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 januari 2014.
3. De beoordeling
3.1.
De rechthebbende is op 30 januari 1985 te Eindhoven geboren. Hij is de zoon van de bewindvoerder.
3.2.
Over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende is een bewind ingesteld, waarbij appellant tot bewindvoerder is benoemd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder tot het verlenen van een machtiging tot oprichting van ‘[A] B.V.’ conform de akte ‘Oprichting [A] B.V.’ en de ‘Akte van inbreng’, afgewezen.
3.4.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De bewindvoerder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechthebbende heeft op tienjarige leeftijd bij een verkeersongeval door toedoen van een derde partij ernstig lichamelijk letsel opgelopen, waaronder ernstig hersenletsel. Na jarenlang procederen heeft de rechthebbende een letselschade-uitkering ontvangen van ongeveer € 300.000,-. Van de letselschade-uitkering moet de rechthebbende gedurende de rest van zijn leven zijn inkomen aanvullen.
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat het vermogen van de rechthebbende wordt onttrokken aan het toezicht van de kantonrechter door dit vermogen over te hevelen naar een besloten vennootschap. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders, te weten de rechthebbende, vertegenwoordigd door de bewindvoerder, oefent toezicht uit op de bestuurder, te weten de bewindvoerder. Voor handelingen die de bewindvoerder verricht als vertegenwoordiger van rechthebbende met betrekking tot de besloten vennootschap is de bewindvoerder rekening en verantwoording verschuldigd. Gelet op de doelomschrijving van de besloten vennootschap in de statuten is de overweging van de kantonrechter dat de vennootschap als enig doel heeft het ontwijken van het betalen van belasting en het voorkomen van het in de toekomst betalen van een hogere eigen bijdrage aan AWBZ, niet correct. Er is juist getracht om in de statuten zoveel mogelijk waarborgen in te bouwen. De kantonrechter heeft dan voorts ten onrechte overwogen dat de belastinginspecteur het oprichten van deze besloten vennootschap zou kunnen beschouwen als fraus legis. De gekozen constructie wordt door de fiscale wetgever volledig geaccepteerd.
Ook heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat inwilliging van het verzoek van de bewindvoerder tot gevolg heeft dat (het grootste gedeelte van) het vermogen van de rechthebbende gedurende lange tijd niet meer liquide is. Er is immers een bedrag van € 28.547,- buiten de inbreng in de besloten vennootschap gehouden. Bovendien is het op grond van de statuten mogelijk om op ieder gewenst moment aandelen in te kopen door uitgifte van soortaandelen B, waarbij de opbrengst in privé beschikbaar komt. De rechthebbende heeft een zwaarwegend belang bij toewijzing van zijn verzoek. Wanneer er niets wordt gedaan met zijn vermogen, zal hij op het moment dat de letselschade-uitkeringen worden meegerekend voor de eigen bijdrage AWBZ, jaarlijks met vele duizenden euro's op zijn vermogen moeten interen. Bovendien is hij over zijn vermogen vermogensrendementsheffing verschuldigd in Box III.
De beperking die de oprichting van de besloten vennootschap oplevert voor de rechthebbende om vrijelijk over zijn vermogen te beschikken, weegt niet op tegen het belang van de rechthebbende bij de financiële voordelen die deze oprichting met zich meebrengt.
3.6.
De rechthebbende voert ter zitting — kort samengevat — het volgende aan. Hij heeft begrepen dat er een spaar-B.V. wordt opgericht waardoor er minder belasting hoeft te worden betaald, hetgeen zoveel mogelijk voordeel voor hem oplevert. Hij stelt: ‘Ik zou de bewindvoerder voor de oprichting van een besloten vennootschap wel toestemming geven. Indien de bijdrage van € 700,- naar € 1.700,- gaat, ben ik anders binnen tien jaar van mijn geld af. Het gaat wei om ongeveer drie ton, maar daar moet ik ook heel mijn leven mee doen. Als mijn vader geen bestuurder meer is, dan kan mijn zus het wel gaan doen, of ik doe het dan zelf’.
3.7.
De accountant geeft ter zitting — kort samengevat — het volgende aan. De rechthebbende begrijpt waar het over gaat en hij is waarschijnlijk in staat toestemming te verlenen voor het verzochte. In de jaarlijkse verantwoording aan de kantonrechter zal ook de jaarrekening van de B.V. worden overgelegd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
3.8.2.
Het onttrekken van de letselschade-uitkering van € 300.000,- aan het vermogen van de rechthebbende en het overhevelen van dit bedrag naar het kapitaal van een B.V. is niet aan te merken als ‘gewoon’ beleggen, maar is het beschikken over vermogen, zijnde een ‘onder het bewind staand goed’, als bedoeld in artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW. De bewindvoerder heeft ervoor gekozen om de toestemming van de kantonrechter te vragen voor de inbreng van vermogen van de rechthebbende in de B.V.
3.8.3.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat wanneer in dit geval machtiging zou worden verleend voor de oprichting van een besloten vennootschap en de inbreng in deze B.V. van het vermogen van de rechthebbende, bestaande uit de letselschade-uitkering(en), zoals door de bewindvoerder is verzocht, rechtens het onder beschermingsbewind gestelde vermogen van de rechthebbende in hoofdzaak aan het met wettelijke waarborgen omklede stelsel van toezicht door de kantonrechter wordt onttrokken. Het hof overweegt daartoe dat slechts een klein gedeelte van het vermogen van de rechthebbende buiten deze inbreng zou worden gehouden en dat het overwegende deel van het vermogen van de rechthebbende zou worden verplaatst naar de B.V. die een van de rechthebbende afgescheiden juridische entiteit vormt. Na de inbreng in de B.V. worden de vermogensbestanddelen beheerd door de bestuurder van de vennootschap, zijnde de bewindvoerder. De bestuurder is over het beheer en de beschikking van dit vermogen rekening en verantwoording verschuldigd aan de daartoe door de wet en de statuten aangewezen organen van de vennootschap, in de eerste plaats de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, zijnde in dit geval de rechthebbende, vertegenwoordigd door de bewindvoerder. Dit betekent dat er geen direct toezicht van de kantonrechter is op het beheer van en de beschikking over het in de B.V. ingebrachte vermogen van de rechthebbende en dat dit vermogen alsdan ter vrije beschikking van de vennootschap staat. Weliswaar heeft de bewindvoerder zich bereid verklaard jaarlijks aan de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid van de B.V., onder overlegging van de jaarrekening van de vennootschap, maar een wettelijke basis hiervoor alsook een sanctie op het niet-nakomen van deze toezegging, ontbreekt. Het hof stelt verder vast dat het in artikel 2:239 BW vastgelegde beginsel van de autonomie van het bestuur van de vennootschap inhoudt dat besluiten van het bestuur van de vennootschap alleen kunnen worden onderworpen aan de goedkeuring van andere organen van de vennootschap, indien zulks in de statuten van de vennootschap is bepaald. Dit beginsel staat eraan in de weg dat beslissingen van het bestuur van de vennootschap, dan wel andere organen van de vennootschap, worden onderworpen aan de goed- of afkeuring van de kantonrechter, dan wel dat de kantonrechter bindende aanwijzingen zou kunnen geven aan organen van de vennootschap omtrent de uitoefening van hun bevoegdheden. Om deze reden staat het de kantonrechter dan ook niet vrij aanwijzingen te geven aan de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van de B.V., dan wel als vertegenwoordiger van de rechthebbende in de algemene vergadering van aandeelhouders, inzake het te voeren beheer over het vermogen van de B.V. en de beschikking daarover. Niet alleen heeft de kantonrechter ten aanzien van het bestuur van de B.V. geen enkele wettelijke taak of bevoegdheid, ook verdraagt een dergelijke goedkeurings- of aanwijzingsbevoegdheid zich niet met de zogenoemde ‘autonomieregel’ van artikel 2:239 BW. Dit betekent dat er geen wettelijke basis is voor het toezicht door de kantonrechter op het vermogen van de B.V., zodat het de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van de B.V. vrij staat hierover naar eigen inzicht te beschikken en beheershandelingen te verrichten, mits in het belang van de vennootschap. Of dit belang van de vennootschap duurzaam zal worden gelijkgesteld aan het belang van de rechthebbende is aan het oordeel van het bestuur overgelaten. De bewindvoerder heeft gesteld dat hij de bestuurder van de B.V. zal zijn, maar gezien de autonomie van de organen van de vennootschap staat niet vast dat dit een blijvende situatie is. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de bewindvoerder bij slecht bestuur aansprakelijk is jegens de rechthebbende.
3.8.4.
Gelet op het hiervoor omschreven wettelijke stelsel van toezicht door de kantonrechter, kan het hof niet anders dan het verzoek van de bewindvoerder om alsnog machtiging te verlenen voor de oprichting van een B.V. voor de rechthebbende reeds op die grond afwijzen. Ook het feit dat ter zitting van het hof de rechthebbende te kennen heeft gegeven met de overdracht van zijn vermogen aan de vennootschap in te stemmen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof leidt uit het feit dat de bewindvoerder machtiging van de kantonrechter heeft verzocht af, dat de bewindvoerder van mening is dat de rechthebbende onvoldoende in staat is zijn wil te bepalen ten gevolge van het in het beroepschrift gestelde ernstige hersenletsel, en overigens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet dan wel onvoldoende van het tegendeel gebleken. Hetgeen verder door de bewindvoerder of de rechthebbende naar voren is gebracht, maakt het oordeel van het hof evenmin anders.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 20 februari 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.