ABRvS, 11-12-2013, nr. 201208181/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:2326
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-12-2013
- Zaaknummer
201208181/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:2326, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑12‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2012:BX1179
- Vindplaatsen
V-N 2014/5.11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 april 2010 heeft het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de gemeenteambtenaar) een verzoek van [appellant] om hem op voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) dan wel de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gegevens te verstrekken, afgewezen.
201208181/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Apeldoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2012 in zaak nr. 10/1080 in het geding tussen:
[appellant]
en
het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2010 heeft het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de gemeenteambtenaar) een verzoek van [appellant] om hem op voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) dan wel de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gegevens te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft de gemeenteambtenaar het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft de gemeenteambtenaar het besluit van 18 mei 2010 gewijzigd.
Bij uitspraak van 11 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 18 mei 2010 en 5 oktober 2011 vernietigd en de gemeenteambtenaar opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De gemeenteambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de gemeenteambtenaar, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist.
[appellant] en de gemeenteambtenaar hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2013, waar [appellant] en de gemeenteambtenaar, vertegenwoordigd door mr. L.J. Boone en drs. G.J. van Holland, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
[…]
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet Woz is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, hiermee is belast.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.
Ingevolge het tweede lid verstrekt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. [appellant] heeft op voet van de Wet Woz dan wel de Wob verzocht om gegevens over het marktsegment van zijn woning, verkoopgegevens van alle in de periode van 2007 tot en met 2009 in zijn marktsegment verkochte woningen die bij het waarderingsproces van de waarde van zijn woning zijn betrokken, alsmede relevante kenmerken van die verkochte woningen. Voorts heeft [appellant] verzocht om het waarderingsmodel en de kengetallen van het model die door de gemeente zijn gebruikt bij de berekening van de Woz-waarde.
3. De rechtbank heeft met betrekking tot de verschillende soorten gegevens waarom [appellant] heeft verzocht, beoordeeld of deze onder het bereik van artikel 40 van de Wet Woz dan wel de Wob vallen en aan de hand van de toepasselijke regelgeving getoetst of de gemeenteambtenaar de weigering om die gegevens te verstrekken terecht heeft gehandhaafd.
In hoger beroep heeft [appellant] het oordeel van de rechtbank over de verschillende delen van zijn verzoek bestreden.
4. Bij de beoordeling van de betogen van [appellant] ziet de Afdeling zich ten eerste voor de vraag gesteld of de rechtbank met betrekking tot de verschillende soorten gegevens terecht heeft beoordeeld of deze onder het bereik van artikel 40 van de Wet Woz dan wel onder die van de Wob vallen, nu zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 september 2003 in zaak nr. 200300659/1) dat artikel 40 van de Wet Woz een bijzondere regeling voor openbaarmaking met een uitputtend karakter bevat, die de bepalingen van de Wob opzij zet.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 40 van de Wet Woz (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 27 e.v.) volgt dat de wetgever met deze bepaling een toegesneden regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding heeft willen treffen ter zake van bij de waardevaststelling van woningen betrokken gegevens. Daarbij heeft de wetgever getracht een evenwicht te vinden tussen het belang van degene te wiens aanzien een beschikking is genomen om de waardevaststelling van de eigen woning te kunnen controleren en het belang van geheimhouding van gegevens over een niet aan hen toe te rekenen object.
Dat [appellant] heeft verzocht om gegevens die niet expliciet zijn benoemd in artikel 40 van de Wet Woz, laat onverlet dat zijn verzoek beoordeeld moet worden aan de hand van de in die bepaling vervatte openbaarmakingsregeling, nu hij deze gegevens heeft opgevraagd met het oog op het kunnen controleren van de waardevaststelling van zijn woning. Het verstrekken van de verzochte gegevens met toepassing van de Wob zou afbreuk doen aan de strekking van de in artikel 40 van de Wet Woz neergelegde regeling die een vorm van ‘beperkte openbaarheid’ beoogt. Op het verzoek van [appellant] is de Wob derhalve niet van toepassing. De beoordeling of de gemeenteambtenaar op grond van de in artikel 40 van de Wet Woz neergelegde openbaarmakingsregeling aan [appellant] de door hem verzochte gegevens had moeten verstrekken, dient plaats te vinden in de procedure tegen de waardevaststelling van zijn woning door de in die procedure bevoegde rechter (vergelijk de uitspraak van 7 augustus 2013 in zaak nr. 201208505/1/A3).
Door te oordelen dat een deel van de door [appellant] verzochte gegevens onder het bereik van de Wob valt, dan wel door te treden in de vraag of de gemeenteambtenaar op grond van de in artikel 40 van de Wet Woz neergelegde openbaarmakingsregeling de verstrekking van andere door [appellant] verzochte gegevens heeft mogen weigeren, heeft de rechtbank dat niet onderkend. Nu dit reeds tot vernietiging van de aangevallen uitspraak noopt, behoeven de door [appellant] in dit verband aangevoerde betogen geen bespreking.
5. Voor zover [appellant] voorts diverse algemene argumenten heeft aangevoerd die gericht zijn tegen de wijze waarop ter uitvoering van de Wet Woz de waarde van woningen wordt vastgesteld, wordt overwogen dat die argumenten buiten de omvang van dit geding vallen en derhalve evenmin bespreking behoeven.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen,
zal de Afdeling gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het beroep van [appellant] alsnog ongegrond verklaren.
7. Bij besluit van 6 september 2012 heeft de gemeenteambtenaar, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2012 in zaak nr. 10/1080;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn van 6 september 2012, kenmerk Bel/246568;
V. gelast dat het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
434-782.