Rb. Rotterdam, 27-10-2023, nr. C/10/560488 / FA RK 18-8184
ECLI:NL:RBROT:2023:10142
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
27-10-2023
- Zaaknummer
C/10/560488 / FA RK 18-8184
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:10142, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 27‑10‑2023; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Personen- en familierecht 2023/656
Uitspraak 27‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Vermeerderd verzoek van de man over gezag waarover de rechtbank de vrouw moet informeren (artikel 283 Rv in samenhang met artikel 130 Rv), maar de vrouw is met de minderjarigen tijdens de procedure – waarin de omgang met de man onder regie van de jeugdbescherming werd opgebouwd – onverwacht vertrokken naar een onbekend adres in Spanje. De vrouw heeft geen advocaat meer en heeft ook geen contactgegevens achtergelaten. De kans dat de vrouw kennisneemt van kennisgeving in de Staatscourant is niet groot. Gelet op het belang van de minderjarigen bij snelheid en hun jonge leeftijd staat de rechtbank het vermeerderd verzoek toe. De rechtbank weegt bij deze beslissing mee dat de vrouw willens en wetens uit beeld is verdwenen en naar het oordeel van de rechtbank moeten de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/560488 / FA RK 18-8184
Beschikking van 27 oktober 2023 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken / de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1] , hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. I.K. Oosterveen te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2] , hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres in Spanje.
De zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1];
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2];
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats 3].
1. De verdere procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de tussenbeschikking van deze rechtbank van 11 mei 2022;
- -
het bericht van de man van 15 februari 2023;
- -
het gewijzigd en aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 12 mei 2023;
- -
het proces-verbaal van deze rechtbank van 22 mei 2023.
1.2.
Uit het proces-verbaal van 22 mei 2023 blijkt dat de voortgezette mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 20 mei 2023. Aangezien de vrouw daartoe niet behoorlijk was opgeroepen (niet via de Staatscourant), is de zaak toen aangehouden tot de mondelinge behandeling op 26 september 2023.
Daarbij zijn verschenen:
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3]
De vrouw is, hoewel ditmaal opgeroepen via de Staatscourant, niet verschenen.
1.3.
De minderjarige [minderjarige 1] komt, gelet op haar leeftijd, in aanmerking om haar mening kenbaar te maken. De rechtbank heeft haar daartoe bij gebrek aan contactgegevens van de vrouw en de minderjarigen niet kunnen uitnodigen.
2. De verdere beoordeling
2.1.1.
Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 11 mei 2022 is de volgende voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht vastgesteld, waarbij wordt gestart met indirecte vormen van communicatie:
- -
de man schrijft een brief aan de minderjarigen;
- -
de man maakt een videoboodschap voor de minderjarigen.
Als de minderjarigen hier goed op reageren, kan worden gestart met contact via de telefoon
of beeldbellen. Op het moment dat de minderjarigen zich voldoende veilig en vertrouwd
voelen, kan er onder begeleiding van de gecertificeerde instelling toegewerkt worden naar
direct contact met de man. Op basis van de uitkomsten van de speltherapie kan deze
regeling zo nodig worden aangepast.
De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 februari 2023 in afwachting van schriftelijk bericht van partijen over het verloop van de voorlopige omgangsregeling.
2.1.2.
Bij afzonderlijke beschikking van 11 mei 2022, bekend onder zaak- en rekestnummer C/10/630855 / JE RK 21-3320, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 12 februari 2023. De ondertoezichtstelling is nadien niet verlengd.
2.1.3.
De man heeft de rechtbank op 15 februari 2023 bericht over het verloop van de voorlopige omgangsregeling en ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de man bericht dat hij op 1 november 2022 van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) heeft vernomen dat de vrouw – onverwacht – met de minderjarigen naar Spanje is geëmigreerd en dat JBRR moeilijk met haar in contact kan komen.
2.2.
Hoor en wederhoor
2.2.1.
Omdat de vrouw op een onbekend adres in Spanje verblijft, is de mondelinge behandeling van 20 mei 2023 aangehouden om de oproep te herstellen. De vrouw is op 13 juni 2023 in het openbaar opgeroepen via de Staatscourant. De rechtbank heeft echter kort voor de mondelinge behandeling moeten constateren dat deze oproep alleen de oorspronkelijke en veranderde verzoeken van de man over de vaststelling van een omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling van 16 oktober 2018 en 7 februari 2022 vermeldt, maar niet zijn vermeerderde verzoek over gezamenlijk gezag van 12 mei 2023.
2.2.2.
Op grond van artikel 283 Rv in samenhang gelezen met artikel 130 Rv is de man als verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen zolang er sprake is van samenhang met het oorspronkelijke verzoek en de rechter nog geen eindbeschikking heeft gewezen. De rechter kan een veranderd of vermeerderd verzoek ambtshalve buiten beschouwing laten op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de goede procesorde. Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering uitgesloten, tenzij deze tijdig bij exploot kenbaar is gemaakt. Voor de verzoekschriftprocedure betekent de overeenkomstige toepassing van artikel 130 Rv dat de rechter in elk geval alle in de procedure eerder opgeroepen, maar niet verschenen belanghebbenden opnieuw moet oproepen met opgave van de verandering of vermeerdering van het verzoek.
2.2.3.
De rechtbank overweegt dat de vrouw eerder in deze procedure wel is verschenen, maar dat haar advocaat zich op 15 maart 2023 heeft onttrokken en dat sindsdien van de vrouw taal noch teken is ontvangen. De rechtbank moet de vrouw informeren over het verzoek over het gezag maar van de vrouw zijn geen gegevens bekend. Het alternatief is kennisgeving in de Staatscourant. De kans dat de vrouw op die manier kennisneemt van het verzoek over het gezag is niet groot. De rechtbank zal de vermeerdering van het verzoek over het gezag toestaan, gelet op het belang van de minderjarigen bij snelheid en hun jonge leeftijd. De rechtbank weegt bij deze beslissing mee dat de vrouw tijdens een lopende procedure, waarin de omgang tussen de man en de minderjarigen onder regie van JBRR werd opgebouwd, onverwacht is vertrokken, geen advocaat meer heeft en ook geen contactgegevens heeft achtergelaten. Kortom: de vrouw is willens en wetens uit beeld verdwenen en naar het oordeel van de rechtbank moeten de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen.
2.3.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoek in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek tot voorziening in het gezag.
2.3.2.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De man verzoekt – aanvullend en na wijziging – primair op grond van artikel 1:253c BW te bepalen dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag en subsidiair een verklaring voor recht af te geven dat partijen als gevolg van de emigratie van de vrouw en de minderjarigen naar Spanje van rechtswege gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag.
2.4.2.
De vrouw verweert zich niet tegen dit verzoek.
2.4.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.4.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.4.5.
De rechtbank zal het verzoek, als niet weersproken en niet onrechtmatig of ongegrond en in het belang van de minderjarigen, toewijzen. De rechtbank betrekt bij deze beslissing dat de raad een positief advies heeft uitgebracht met de redenering dat gezamenlijk gezag in lijn der verwachting lag toen de vrouw en de minderjarigen nog in Nederland waren, omdat de omgang werd opgebouwd en de betrokkenheid van de man als vader groeide. Net als de raad is de rechtbank van oordeel dat het feit dat deze ontwikkeling is gestopt en dat de man nu niet in staat is om gezamenlijk met de vrouw beslissingen te nemen over de minderjarigen, niet maakt dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd toegelicht dat hij het gezag niet zal gebruiken om – actief – conflicten te creëren maar om – passief – zijn positie te versterken, omwille van de minderjarigen. De man heeft deze stelling met drie overtuigende argumenten onderbouwd. Ten eerste kan de man, bij toewijzing van zijn verzoek, als gezaghebbende ouder klaarstaan om de minderjarigen op te vangen als er onverhoopt iets met de vrouw gebeurt. Ten tweede mag de man de minderjarigen, als zij op enig moment contact met hem zoeken, bij zich hebben zonder dat sprake is van onttrekking aan het gezag en politie en andere instanties ingeschakeld worden. Ten derde zal de vrouw contact moeten zoeken met de man als zij een paspoort nodig heeft voor de minderjarigen, waardoor er wellicht een opening ontstaat voor (beginnend) contact tussen de man en de minderjarigen. Om deze drie redenen acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht het verzoek van de man in het belang van de minderjarigen toe te wijzen zonder een raadsonderzoek. Bovendien blijkt uit de intenties en de houding van de man dat hij in staat is om in het belang van de minderjarigen te denken en te handelen.
2.4.6.
Omdat het primaire verzoek van de man wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van zijn subsidiaire verzoek.
2.5.
Zorgregeling
2.5.1.
De man verzoekt – na wijziging – te bepalen dat de minderjarigen eenmaal per week contact met de man zullen hebben en daarbij te bepalen dat er een opbouwregeling zal plaatsvinden, waarbij gestart wordt met indirecte vormen van communicatie, zoals een brief van de man aan de minderjarigen, een videoboodschap van de man voor de minderjarigen. Als de minderjarigen hier goed op reageren, wordt gestart met contact via de telefoon of beeldbellen. Op het moment dat de minderjarigen zich voldoende veilig en vertrouwd voelen wordt toegewerkt naar direct persoonlijk contact met de man. Zowel de opbouwregeling als het persoonlijke contact worden begeleid door hulpverlening zolang dit nodig en wenselijk is voor de minderjarigen.
2.5.2.
De vrouw heeft in haar verweerschrift, ingekomen op 20 maart 2019, gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vaststelling van een omgangsregeling en bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om op grond van artikel 1:377a lid 3 BW het recht op omgang met de minderjarigen te ontzeggen. Subsidiair heeft de vrouw aangegeven geen bezwaar te hebben tegen telefonisch contact, mits op een vooraf besproken moment. Eventuele omgang zal begeleid moeten plaatsvinden.
2.5.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
- a.
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
- b.
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
- c.
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
- d.
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.5.4.
De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank ziet geen enkele reden om de man het contact met de minderjarigen te ontzeggen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man geen druk legt op de minderjarigen tot contact, maar juist afwacht tot zij er klaar voor zijn – hoe moeilijk dat ook voor hem is. Daarnaast blijkt uit het eindverslag van AMZO van 1 juli 2022 dat bij de man geen emotionele problemen spelen die belemmerend of bedreigend zijn voor contactherstel met de minderjarigen.
2.5.5.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen, uitsluitend voor die situatie dat de minderjarigen zelf behoefte hebben aan contact met de man. Dat betekent dat de minderjarigen niet bang hoeven te zijn dat zij gedwongen kunnen worden tot contact, maar dat hun vader altijd voor contact openstaat – de deur van zijn huis en de toegang via sociale media zijn open voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.5.6.
Dat het verzoek van de man wordt toegewezen, terwijl er op dit moment geen concreet zicht is op contactherstel, is om twee redenen gerechtvaardigd. Ten eerste wordt in genoemd eindverslag van AMZO begeleide omgang geadviseerd, vanwege de complexe geschiedenis tussen partijen. Omdat de man zich bewust is van het belang van de betrokkenheid van hulpverlening en dit ook verzoekt, acht de rechtbank zijn verzoek in het belang van de minderjarigen. Dit betekent dat het contact, eventueel onder een door de man te verzoeken ondertoezichtstelling, met de juiste hulp kan starten als de minderjarigen op enig moment in Nederland zijn en behoefte hebben aan dit contact. Ten tweede zal de vrouw een wijzigingsprocedure moeten starten als zij het niet eens is met de vastgestelde zorgregeling. Net als de beslissing over het gezag zorgt de beslissing over de zorgregeling ervoor dat de positie van de man als vader van de minderjarigen wordt versterkt.
2.6.
Informatie- en consultatieregeling
2.6.1.
Omdat bij tussenbeschikking van 12 december 2020 al een regeling is vastgesteld, hoeft de rechtbank daar nu geen beslissing meer over te nemen.
2.7.
Proceskosten
2.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarigen in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarigen vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
3.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
3.3.
stelt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, uitsluitend voor die situatie dat de minderjarigen zelf behoefte hebben aan contact met de man, op de volgende manier:
- -
de minderjarigen zullen eerst eenmaal per week contact hebben met de man volgens een opbouwregeling, waarbij gestart wordt met indirecte vormen van communicatie, zoals een brief van de man aan de minderjarigen of een videoboodschap van de man voor de minderjarigen;
- -
als de minderjarigen hier goed op reageren, wordt gestart met contact via de telefoon of beeldbellen;
- -
op het moment dat de minderjarigen zich voldoende veilig en vertrouwd voelen, wordt toegewerkt naar direct persoonlijk contact met de man
waarbij zowel de opbouwregeling als het persoonlijke contact worden begeleid door hulpverlening zolang dit nodig en wenselijk is voor de minderjarigen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 27 oktober 2023. | ||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.