Rb. Gelderland, 12-04-2017, nr. 5550086
ECLI:NL:RBGEL:2017:2159
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
12-04-2017
- Zaaknummer
5550086
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:2159, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 12‑04‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBGEL:2017:1080, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 14‑02‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/5682
AR 2017/2003
JIN 2017/134 met annotatie van S. Palm
JAR 2017/141 met annotatie van mr. C.F.J. van Tuyll van Serooskerken
AR-Updates.nl 2017-0482
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0482
AR 2017/1106
JAR 2017/141 met annotatie van mr. C.F.J. van Tuyll van Serooskerken
JIN 2017/133
AR-Updates.nl 2017-0229
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0229
Uitspraak 12‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 7:686a lid 4 BW. Vervaltermijn.Ambtshalve toetsen. Zie ook Eclinummer nr. 2017:1080
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5550086 \ HA VERZ 16-378 \ 474 \ 450
uitspraak van 12 april 2017
beschikking
in de zaak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. T.P. Boer
en
de besloten vennootschap Botebe B.V.
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel
Partijen worden hierna [werknemer] en Botobe genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
De tussenbeschikking van 14 februari 2017 met de daarin genoemde processtukken
- -
De akte uitlating van de gemachtigde van Botobe ingekomen op 1 maart 2017
- -
De akte uitlating van de gemachtigde van [werknemer] ingekomen op 9 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is op heden beschikking bepaald.
2. De verdere beoordeling van het verzoek
2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist bij tussenbeschikking van 14 februari 2017.
2.2.
In voornoemde tussenbeschikking is bepaald dat de kantonrechter voornemens is hetgeen in rechtsoverweging 3.5 en 3.6 van de tussenbeschikking is overwogen te betrekken in zijn oordeel en, alvorens nader te beslissen, partijen in de gelegenheid werden gesteld zich hierover bij akte uit te laten. Dit betekent dat partijen zich enkel kunnen uitlaten ten aanzien van hetgeen in rechtsoverweging 3.5 en 3.6 is overwogen. De in de akte van 1 maart 2017 van Botobe onder III en IV vermelde herformulering van het verweer en aanvulling op het verweerschrift gaan dat kader te buiten en dienen wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten.
het verzoek
2.3.
Het verzoek van [werknemer] strekt tot veroordeling van Botobe tot betaling van een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW ten bedrage van € 7.106,- bruto. Botobe heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zoals door Botobe geformuleerd onder randnummer 3 van haar verweerschrift “ komt haar verweer erop neer dat de transitievergoeding lager is dan het door [werknemer] gevorderde en bovendien dat de overbruggingsregeling transitievergoeding ten onrechte niet is toegekend omdat 1) het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat mevrouw [persoon A] slechts een zeer laag salaris aan de vennootschap heeft onttrokken en 2) de overbruggingsregeling transitievergoeding ten onrechte door het UWV per afzonderlijk jaar is bekeken en 3) het UWV heeft geoordeeld dat het eigen vermogen van Botobe positief is, zonder rekening te houden met een aflossingsverplichting die op de balans moet worden meegenomen. Toekennen van enig bedrag aan transitievergoeding is gezien de uitermate slechte positie van Botobe en de (persoonlijke) gevolgen bij toewijzing van enig bedrag, naar het oordeel van Botobe naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.”
2.4.
Het betoog van Botobe dat het toekennen van enig bedrag aan transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, faalt.
[werknemer] heeft in beginsel wettelijk aanspraak op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1 BW) die in hoogte kan worden beperkt door toepassing van artikel 7:673d BW, mits de werkgever aan de aldaar gestelde voorwaarden voldoet. De beweerdelijke slechte financiële positie van en de persoonlijke gevolgen voor de werkgever zijn voor toekenning van de transitievergoeding niet relevant. Redelijkheid en billijkheid vormen in dit kader geen grond om de transitievergoeding niet toe te kennen.
2.5.
Het verweer van Botobe dat de overbruggingsregeling transitievergoeding door het UWV ten onrechte niet is toegekend wordt gepasseerd. De vraag of de overbruggingsregeling terecht of ten onrechte door het UWV niet is toegekend ligt in deze procedure niet voor. In de toelichting op artikel 8 Regeling UWV Ontslagprocedure is opgenomen dat de verklaring van het UWV over een verzoek om toepassing van de overbruggingsregeling een ‘niet op een rechtsgevolg gerichte verklaring betreft’. Een beroep op of een verzoek om toepassing van de overbruggingsregeling staat los van de door het UWV afgegeven verklaring.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [werknemer] tot veroordeling van Botobe tot betaling van de transitievergoeding van € 7.106,- bruto zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen als verzocht.
2.7.
Botobe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
het tegenverzoek
2.8.
Botobe heeft bij wege van verweer primair verzocht de transitievergoeding op grond van de overbruggingsregeling transitievergoeding (artikel 7:673d lid 1 BW jo artikel 24 Ontslagregeling) vast te stellen op € 1.983,- bruto, subsidiair op € 7.106,- bruto, beide met bepaling dat de bedragen in termijnen kunnen worden betaald.
Bij tussenbeschikking van 14 februari 2017 is bepaald (r.o. 3.6) dat de kantonrechter het verweer van Botobe aldus leest dat het verweer tevens inhoudt een zelfstandig tegenverzoek strekkende tot toekenning van een transitievergoeding als hiervoor weergegeven en dat ook ten aanzien van een zelfstandig tegenverzoek een vervaltermijn geldt van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.9.
Het tegenverzoek is gebaseerd op artikel 7:673d lid 1 BW. Artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW bepaalt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 673, 673a, 673b, 673c en 673d betreft. De regeling ziet op verzoeken van zowel werknemers als werkgevers. In de Memorie van Toelichting (33818, p 120-121) is vermeld dat “voor verzoeken die verband houden met de transitievergoeding een termijn van drie maanden geldt.” In artikel 7:686a lid 4 onder b BW wordt expliciet verwezen naar artikel 673d; een verzoek op grond daarvan kan uitsluitend door de werkgever worden ingediend. Gelet op deze expliciete verwijzing door de wetgever moet worden aangenomen dat de vervaltermijn van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd ook geldt voor de werkgever die bij wijze van zelfstandig tegenverzoek een beroep wenst te doen op de overbruggingsregeling van artikel 7:673d BW.
2.10.
Zoals bij tussenbeschikking van 14 februari 2017 is beslist dient de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW door de kantonrechter ambtshalve te worden toegepast.
De door Botobe bij akte van 1 maart 2017 ingenomen stellingen en standpunten vormen geen aanleiding daarop terug te komen. Op grond van de wetsgeschiedenis moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is dat voornoemde vervaltermijn ambtshalve wordt toegepast. Het betreft immers niet een termijn die het belang van één partij beoogt te beschermen, maar het algemeen belang dient doordat partijen “in het nieuwe systeem aanzienlijk sneller weten waar zij aan toe zijn” (Memorie van toelichting 33818, p. 116).
2.11.
In de onderhavige zaak is de arbeidsovereenkomst geëindigd per 1 oktober 2016. Het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek van Botobe had, gelet op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW, uiterlijk op 31 december 2016 door de rechtbank moeten zijn ontvangen. Het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek is evenwel pas op 27 januari 2017 ontvangen, derhalve buiten de vervaltermijn. Botobe zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar tegenverzoek.
2.12.
Botobe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat het verweer voortvloeit uit de stellingen en standpunten van [werknemer] in het verzoek, worden deze begroot op nihil.
3. De beslissing
De kantonrechter,
het verzoek
3.1.
veroordeelt Botobe tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding ten bedrage van € 7.106,- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Bototbe in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 79,- griffierecht en € 900,- salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
3.4.
verklaart Botobe niet-ontvankelijk in haar verzoek;
3.5.
veroordeelt Botobe in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017. | ||
Uitspraak 14‑02‑2017
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5550086 \ HA VERZ 16-378 \ 474 \ 450
uitspraak van 14 februari 2017
beschikking
in de zaak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. T.P. Boer
en
de besloten vennootschap Botobe B.V.
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra
Partijen worden hierna [werknemer] en Botobe genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 29 november 2016
- het verweerschrift ingekomen op 27 januari 2017
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2017.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[werknemer] is op 15 oktober 2005 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Botobe.
2.2.
Het door [werknemer] laatst verdiende salaris bedraagt € 1.836,07 bruto per maand,
exclusief 8% vakantiegeld.
2.3.
Op 18 juli 2016 heeft Botobe bij het UWV voor [werknemer] ontslagvergunning
aangevraagd en tegelijk daarmee bij het UWV een aanvraag voor een verklaring
overbruggingsregeling transitievergoeding ingediend.
2.4.
Op 26 augustus 2016 heeft het UWV ontslagvergunning verleend.
2.5.
Bij brief van eveneens 26 augustus 2016 heeft het UWV een verklaring
overbruggingsregeling afgegeven en verklaard dat Botobe niet aan alle voorwaarden voldoet.
2.6.
Bij aangetekende brief d.d. 30 augustus 2016 heeft Botobe de arbeidsovereenkomst
met [werknemer] , met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, opgezegd tegen 30
september 2016.
2.7.
Botobe heeft aan [werknemer] geen transitievergoeding betaald.
3. Het verzoek, het verweer en de beoordeling daarvan
3.1.
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting, verzoekt [werknemer] de kantonrechter Botobe te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 7.106,- bruto (conform het door Botobe subsidiair vermelde bedrag), vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Botobe in de proceskosten. [werknemer] maakt aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 sub a BW.
3.2.
Botobe voert verweer. Als eerste (formele) verweer heeft Botobe verzocht [werknemer] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek omdat [werknemer] haar naam verkeerd heeft aangeduid (Botebe B.V. in plaats van Botobe B.V.). Indien [werknemer] wel ontvankelijk is in zijn verzoek, dan verzoekt Botobe primair de transitievergoeding op grond van de overbruggingsregeling transitievergoeding kleine werkgever (artikel 7:673d lid 1 BW jo artikel 24 Ontslagregeling) vast te stellen op € 1.983,- bruto en te bepalen dat dit bedrag in termijnen kan worden betaald. Botobe stelt zich op het standpunt dat het UWV de overbruggingsregeling transitievergoeding kleine werkgevers ten onrechte niet heeft toegepast. Subsidiair verzoekt Botobe de transitievergoeding vast te stellen op € 7.106,- bruto en te bepalen dat dit bedrag in termijnen kan worden betaald. Primair en subsidiair met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.
3.3.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van Botobe wordt verworpen. In het verzoekschrift is Botobe B.V. aangeduid als Botebe B.V. Een dergelijke verkeerde naamsaanduiding leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Het gaat hier om een kennelijke verschrijving van één letter in de naam van de verwerende partij, hetgeen niet betekent dat een andere vennootschap - Botebe B.V. in plaats van Botobe B.V.- door [werknemer] in rechte zou zijn betrokken. Overigens lijkt Botobe B.V. daar zelf ook vanuit te zijn gegaan, gelet op het door haar ingediende verweerschrift en het feit dat zij ter zitting is verschenen.
3.4.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt de
kantonrechter als volgt. Bij aangetekende brief d.d. 30 augustus 2016 heeft Botobe de
arbeidsovereenkomst met [werknemer] , met inachtneming van een opzegtermijn van één maand,
opgezegd tegen 30 september 2016. [werknemer] heeft (onder randnummer 2 van de dagvaarding)
aangevoerd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst hem eerst op 1 oktober heeft
bereikt, hetgeen de opzegtermijn zou moeten oprekken tot 1 november 2016 en niet
1 oktober 2016. Daartegenover heeft Botobe – onweersproken – gesteld en met stukken
onderbouwd dat de opzegging heeft plaatsgevonden bij gewone en bij aangetekende brief
van 30 augustus 2016, dat de aangetekende brief door PostNL op 31 augustus 2016 aan
[werknemer] is aangeboden, daarna nogmaals op 1 september 2016 en door [werknemer] op de locatie
van PostNL is opgehaald op 3 september 2016. Dit betekent dat de opzeggingsbrief tijdig,
voor 1 september 2016, aan [werknemer] is aangeboden. De arbeidsovereenkomst is dan ook
geëindigd per 1 oktober 2016.
3.5.
Ingevolge artikel 8 van de Regeling UWV Ontslagprocedure geeft het UWV op
verzoek van de werkgever, bedoeld in artikel 7:673d, lid 1 BW, die een verzoek om
toestemming heeft ingediend, een oordeel over de toepasselijkheid van de voorwaarden,
bedoeld in artikel 24 lid 2, sub a tot en met c, van de Ontslagregeling.
Op 26 augustus 2016 heeft het UWV Botobe ontslagvergunning voor [werknemer] verleend
en een verklaring overbruggingsregeling transitievergoeding afgegeven waarin is
vermeld dat Botobe niet aan alle voorwaarden voldoet. Botobe stelt zich op het standpunt
dat het UWV de overbruggingsregeling transitievergoeding ten onrechte niet heeft toegepast.
Indien Botobe het niet eens is met de beslissing van het UWV had het op haar weg gelegen
te dien aanzien een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen. Daarbij geldt
overeenkomstig artikel 7:686a lid 4 sub b BW een vervaltermijn van drie maanden nadat de
arbeidsovereenkomst is geëindigd, i.e. 1 oktober 2016.
3.6.
De kantonrechter leest het verweer (ingekomen ter griffie op 27 januari 2017) van Botobe aldus dat het verweer tevens inhoudt een zelfstandig tegenverzoek (primair) strekkende tot toekenning aan [werknemer] van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673d lid 1 BW. Ook ten aanzien van een zelfstandig tegenverzoek geldt overeenkomstig artikel 7:686a lid 4 sub b BW een vervaltermijn van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Deze vervaltermijn dient door de kantonrechter ambtshalve te worden toegepast.
3.7.
De kantonrechter is voornemens hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 3.5 en 3.6
is overwogen, te betrekken in zijn oordeel. Een en ander is ter zitting niet aan de orde
geweest. Alvorens nader te beslissen, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich
bij akte hierover uit te laten, met dien verstande dat Botobe eerst een akte dient te nemen en
daarna [werknemer] .
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter,
4.1.
stelt Botobe in de gelegenheid uiterlijk 1 maart 2017 een akte te nemen (rechtsoverweging 3.5 tot en met 3.7);
4.2.
bepaalt dat [werknemer] in de gelegenheid wordt gesteld uiterlijk 2 weken daarna een akte te nemen;
4.3.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017. | ||