Ktg. Arnhem, 29-01-2007, nr. 430529/CVEXPL06-1120
ECLI:NL:RBARN:2007:AZ7916
- Instantie
Kantongerecht Arnhem
- Datum
29-01-2007
- Zaaknummer
430529/CVEXPL06-1120
- LJN
AZ7916
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:AZ7916, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 29‑01‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PJ 2007, 40 met annotatie van A.W. van Leeuwen
Uitspraak 29‑01‑2007
Inhoudsindicatie
De door de Vereniging van Gepensioneerden (VGAN) gevraagde verklaring voor recht omtrent de handhaving van de indexatieverplichting van de pensioenen wordt afgewezen. VGAN heeft onvoldoende concreet gemaakt wat de consequenties van het nieuwe financieringsarrangement zijn. De indexatieverpllichting was niet onvoorwaardelijk en niet gebleken is dat het bestuur door een korting op de indexatie onverantwoord heeft gehandeld.
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 430529 \ CV EXPL 06-1120 \ HB/254/hb
uitspraak van 29 januari 2007
Vonnis
in de zaak van
1.
de vereniging Vereniging van Gepensioneerden van Akzo Nobel
gevestigd te Arnhem
gemachtigde prof. dr E. Lutjens
2.
[eiser sub 2]
wonende te Zeist
gemachtigde prof. dr E. Lutjens
3.
[eiser sub 3]
wonende te Arnhem
gemachtigde prof. dr E. Lutjens
eisende partij
tegen
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Akzo Nobel Nederland B.V.
gevestigd te Arnhem
gemachtigde mr. R.A.A. Duk
2.
de stichting Stichting Pensioenfonds Akzo Nobel
gevestigd te Arnhem
gemachtigde mr. R.A.A. Duk
gedaagde partij
Partijen worden hierna (gezamenlijk) aangeduid als VGAN c.s. en AKZO Nobel respectievelijk Pf AKZO Nobel.
De procedure
1. Het (eerdere) verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding van 27 januari 2006 met producties
- de conclusie van antwoord met producties, tevens houdende (voorwaardelijke) exceptie van absolute onbevoegdheid
- het (tussen)vonnis van 24 juli 2006
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met producties.
De vordering en het verweer
Met betrekking tot de (zakelijke) weergave van de vordering wordt verwezen naar het vonnis van 24 juli 2006.
VGAN c.s. stoelt haar vordering op de volgende argumenten.
De leden van VGAN, waaronder/ alsmede [eiser sub 2] en [eiser sub 3], zijn in dienst geweest van AKZO Nobel. In de met hen gesloten arbeidsovereenkomsten zijn pensioentoezeggingen gedaan. Ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomsten kan AKZO Nobel nog aangesproken worden op correcte nakoming van die pensioentoezeggingen.
De uitvoering van die pensioentoezeggingen heeft AKZO Nobel overgedragen aan Pf AKZO Nobel. Daardoor is voor de gepensioneerden, die van PF AKZO Nobel hun pensioen krijgen, een zelfstandig recht op handhaving van hun pensioenaanspraken jegens Pf AKZO Nobel ontstaan.
De pensioentoezeggingen van AKZO Nobel behelzen (kort weergegeven) een pensioen gebaseerd op het eindloon en een onvoorwaardelijke indexatieverplichting. Door nu in 2005 met Pf AKZO Nobel een ander financieringsarrangement aan te gaan waardoor AKZO Nobel niet (meer) verplicht kan worden eventuele tekorten van Pf AKZO Nobel (bijvoorbeeld als gevolg van de toepassing van de indexering) aan te vullen komt de onvoorwaardelijke indexatieverplichting op de tocht te staan. De mogelijkheid om de reeds ingegane pensioenen te indexeren is thans geheel afhankelijk van de ontwikkeling van het vermogen van Pf AKZO Nobel en krijgt daardoor een voorwaardelijk karakter. Op deze manier zou met terugwerkende kracht de reeds beëindigde arbeidsovereenkomsten worden gewijzigd zonder dat de betrokkenen daarvoor toestemming hebben gegeven. Dat is in strijd met AKZO Nobel’s contractuele verplichtingen en haar goed werkgeverschap. AKZO Nobel kan zich daarbij niet beroepen op het feit dat het gaat om een CAO-verplichting omdat een CAO niet op gepensioneerden van toepassing is.
Daarnaast kunnen VGAN c.s. ook jegens Pf AKZO Nobel aanspraak maken op handhaving van de onvoorwaardelijke indexering van reeds ingegane pensioenen nu Pf AKZO Nobel de pensioentoezeggingen van de werkgever dient uit te voeren naar de inhoud van de pensioen-toezegging op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Pf AKZO Nobel kan niet zelfstandig wijziging brengen in de verkregen (pensioen)rechten van de oud-werknemers van AKZO Nobel die hun rechten immers hebben verkregen op grond van hun arbeidsovereenkomst hun werkgever.
Op grond van deze zienswijze vragen VGAN c.s. om het alsnog toepassen van een achterwege gebleven indexering van de ingegane pensioenen van 1,7% over 2004.
AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel voeren gemotiveerd verweer. Op dat verweer zal hier onder bij de beoordeling van de vordering nader worden ingegaan.
De beoordeling
De kantonrechter constateert allereerst dat een wijziging van het pensioenreglement niet aan de orde is, hoewel het bestuur van Pf AKZO Nobel in haar memorandum aan de Deelnemersraad van 1 juli 2005 ( productie 4 bij de conclusie van eis) wel aankondigt dat de met de wijziging van de financieringsafspraken tussen AKZO Nobel en het pensioenfonds samenhangende en noodzakelijke aanpassingen van statuten, reglementen e.d. zullen worden voorbereid en aan de Deelnemersraad voor advies zal worden voorgelegd. Een dergelijk voorstel is niet aan de orde en de voor een wijziging van het pensioenreglement voorge-schreven procedure (artikel 6, lid 2 van de Statuten van Pf AKZO Nobel, productie 3 bij de conclusie van eis) is niet gevolgd of aangekondigd. Het feit dat in punt 3 van de “Afspraken stelselwijziging” van 29 juni 2005 nader wordt ingegaan op afspraken (tussen AKZO Nobel en bij de CAO betrokken organisaties) over de indexatie doet daaraan niet af.
Aangezien er dus geen besluitvorming is geweest of aangekondigd met betrekking tot een wijziging van het pensioenreglement hoeft niet te worden ingegaan op de discussie over artikel 49 van het Reglement 95.
De vordering dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de beide door VGAN.c.s. in het geding gebrachte pensioenreglementen, door haar aangeduid als Reglement 95 en Reglement 03. Deze reglementen waren van kracht op het moment dat de leden van VGAN (waaronder ook kennelijk [eiser sub 2] en [eiser sub 3]) met pensioen zijn gegaan en zijn ook thans nog geldig.
Evenmin is een concreet (bestuurs)besluit of voornemen tot (het achterwege laten van een) indexering aan de orde, behoudens de vordering tot het alsnog indexeren van de pensioenen over 2004 en de uitbetaling van de alsdan herziene pensioenen. Deze vordering vloeit echter voort uit de visie die VGAN c.s. heeft op de wijze waarop de indexatie uitgevoerd moet worden.
VGAN c.s. wensen met hun vordering tot een verklaring voor recht een beslechting van het geschil met AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel over de interpretatie van het pensioen-reglement.
De uitleg van de betreffende bepalingen van die reglementen dient te geschieden naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de elders in de reglementen gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden (kunnen) leiden. Voorts dienen de eventuele toelichtingen en omstandigheden die tot een bepaalde regeling heeft geleid mede in de beschouwingen te worden betrokken.
Steen des aanstoots voor VGAN c.s. is de verandering in de financiële verhouding tussen AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel. Na uitgebreide onderhandelingen tussen AKZO Nobel en de bij het afsluiten van de CAO betrokken vakorganisaties is overeengekomen dat de bijdrage van AKZO Nobel aan het pensioenfonds voor de deelnemers jaarlijks wordt (kostendekkend) vastgesteld op grond van het zogenaamde beschikbare premiestelsel. Daarmee ligt de jaarlijkse verplichting van AKZO Nobel jegens Pf AKZO Nobel vast (voor de eerste 5 jaar op 20% van het pensioengevend salaris) en kan AKZO Nobel niet meer aansprakelijk gesteld worden voor eventuele tekorten in het vermogen van Pf AKZO Nobel. Om de overgang naar de nieuwe financieringswijze soepel en met inachtneming van alle relevante regels en belangen te laten verlopen zijn nog een aantal correcties toegepast, waarop zonodig hieronder zal worden ingegaan.
Achtergrond voor deze nieuw financiële verhouding is het gegeven dat AKZO Nobel als beursgenoteerde onderneming haar jaarverslag volgens bepaalde richtlijnen (IFRS = International Financial Reporting Standards) moet inrichten en daarbij (toekomstige) pensioenverplichtingen moet verantwoorden. Zou er een verplichting bestaan om (toekomstige) tekorten van Pf AKZO Nobel aan te vullen dan zouden er omvangrijke en in de loop der jaren mogelijk sterk wisselende voorzieningen moeten worden getroffen waardoor de jaarrekening een (voor een onderneming als AKZO Nobel ongewenst) instabiel verloop zou vertonen.
Voorts speelt hierbij mee dat als gevolg van allerlei maatschappelijke ontwikkelingen de pensioenvoorzieningen kritisch worden bekeken en over een breed vlak worden geherde-finieerd. Dit aspect is in de discussie tussen partijen niet uitvoerig aan de orde gekomen, maar speelt als (algemeen bekend) fenomeen op de achtergrond natuurlijk wel een rol.
De eerste vraag die zich aandient is of de gepensioneerden er wel recht op hebben dat AKZO Nobel garant staat voor eventuele tekorten van PF AKZO Nobel. Die vraag is zo nauw verweven met de vraag of er een onvoorwaardelijke indexatieplicht bestaat dat bij de bespreking van dat punt daar verder op wordt ingegaan.
Maar daaraan vooraf gaat eigenlijk de vraag of de rechten van de gepensioneerden, zoals de leden van VGAN, die hun pensioen van Pf AKZO Nobel uitbetaald krijgen, door deze wijziging in de financiële verhouding (nadelig) (kunnen) worden getroffen. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
VGAN c.s. heeft aangevoerd dat de gepensioneerden geen werknemers (meer) zijn zodat de rechten die zij hadden bij het einde van hun arbeidsovereenkomst niet door een latere CAO-afspraak (negatief) kunnen worden beïnvloed.
VGAN c.s. ziet hierbij echter over het hoofd dat de afspraken over de wijze waarop AKZO Nobel in de toekomst inhoud geeft aan haar pensioentoezeggingen weliswaar worden gemaakt met/door de organisaties die partij zijn bij de CAO, maar die worden hier nadrukkelijk opgevoerd als “vertegenwoordigers van het personeel” (Voorwoord bij de Statuten). Deze organisaties hebben hier dus een andere hoedanigheid dan CAO-partij (een hoedanigheid die ze overigens krijgen door hun status als CAO-partij) en de afspraken die zijn gemaakt en vastliggen in het memorandum van 29 juni 2005 hebben niet het karakter van een CAO. Behalve het genoemde memorandum is er niets overgelegd dat aanspraak zou kunnen maken op een kwalificatie als CAO in de zin van de wet. Voor de (actieve) deelnemers van Pf AKZO Nobel zullen de afspraken verder vorm moeten krijgen in de CAO en/of de individuele arbeidsovereenkomsten.
Daarmee kunnen de argumenten van VGAN c.s. op dit punt onbesproken blijven. Er is immers geen sprake van een wijziging achteraf door de (voormalige) werkgever van een reeds beëindigde arbeidsovereenkomst.
Zoals overigens terecht door VGAN c.s. wordt opgemerkt zijn de pensioenrechten tot het moment van pensionering onderdeel van de arbeidsovereenkomst en worden ze gedurende de looptijd van de arbeidsrelatie opgebouwd. Op het moment dat die arbeidsovereenkomsten worden beëindigd (al dan niet door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd) liggen die rechten, indien en voor zover op dat moment opgebouwd, vast. De indexatie ligt op dat moment niet vast. In tegenstelling tot hetgeen VGAN c.s. meent is het pensioenreglement (met daarin de indexatieclausule) op dat moment geen onderdeel van de arbeidsovereen-komst. Een indexatieclausule heeft ook alleen maar zin als daarmee vaststaande rechten (de rechten die door Pf AKZO Nobel als het ware van AKZO Nobel worden overgenomen) kunnen worden aangepast. De toepassing van die indexatieclausule is, zoals hieronder nog nader zal worden aangegeven, een bevoegdheid van het bestuur van Pf AKZO Nobel, niet van AKZO Nobel als werkgever.
Op het moment van pensionering worden de deelnemers gewezen deelnemers en worden hun rechten bepaald door het pensioenreglement van Pf AKZO Nobel. Punt van discussie is thans of en in hoeverre het pensioenreglement op moment van pensionering onveranderd gedurende de gehele periode dat pensioen wordt uitbetaald moet blijven gelden, waarbij dan met name het punt van de (on)voorwaardelijke indexatie een rol speelt.
VGAN c.s. heeft onvoldoende concreet gemaakt wat de (nadelige) consequenties van het nieuwe financieringsarrangement voor de leden van VGAN c.s. zijn, behoudens de stelling dat door de nieuwe opzet een waarborg voor de gepensioneerden wegvalt (AKZO Nobel zou in de oude situatie een garantie zijn voor de aanvulling van eventuele vermogenstekorten van Pf AKZO Nobel in de toekomst). Dit zou eventueel anders kunnen zijn indien de nieuwe financieringsconstructie tot doel of tot onmiskenbaar (nu reeds te voorzien) gevolg zou hebben dat Pf AKZO Nobel in de toekomst niet aan zijn verplichtingen (ook die met betrekking tot de indexering) zou kunnen voldoen. Zulks is echter gesteld noch gebleken. Het tegendeel is eerder het geval: in het genoemde memorandum, de toelichting daarop en verdere uitingen van de zijde van Pf AKZO Nobel in de correspondentie met VGAN c.s. wordt benadrukt dat het streven erop is gericht om het systeem van indexatie zo veel mogelijk in stand te houden. Alleen wordt nu met zoveel woorden benadrukt dat er geen garantie wordt gegeven. De stellingen van VGAN c.s. op het punt van de nadelige gevolgen van de nieuwe financieringswijze voor de gepensioneerden zijn vooral hypothetisch van aard en daardoor te vaag.
In de brief van Pf AKZO Nobel aan het bestuur van VGAN van 5 december 2005 (productie 14 bij de conclusie van eis) staat letterlijk:
……………………………
Wel is het zo, dat er voor ons geen enkele reden bestaat om artikel 10.1.1 van het Pensioenreglement te wijzigen. In dat artikel is gewaarborgd (zakelijk weergegeven) dat, zoals u ons vraagt, bestaande rechten van gepensioneerden worden gerespecteerd. Hieruit volgt, dat aan uw eerste verzoek, voor zover het op onze weg ligt, wordt voldaan.
……………………………
Het betreffende artikel 10.1.1 van het Pensioenreglement (productie 2B bij de conclusie van eis, blz. 56) luidt:
De rechten en aanspraken op pensioenen van gewezen deelnemers overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement 2000 ondergaan geen wijziging.
VGAN c.s. hebben op geen enkele manier aangegeven waarom aan deze expliciete uitspraak van Pf AKZO Nobel geen waarde zou moeten worden gehecht dan wel dat deze uitspraak anderszins als onjuist zou moeten worden beschouwd, behoudens voor zover partijen verschillen van mening over de (on)voorwaardelijkheid van de indexatieverplichting.
Voorts heeft VGAN c.s. nog een beroep gedaan op artikel 6:253 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In de financieringsovereenkomst zou impliciet een derdenbeding ten behoeve van de gepensioneerden zijn opgenomen waaraan zij zelfstandig rechten kunnen ontlenen. VGAN c.s. laat echter na voldoende concreet te maken hoe dit derdenbeding dan precies luidt. De stelling dat de gepensioneerden er belang bij hebben dat hun pensioenrechten adequaat worden gefinancierd is veel te vaag (zelfs als daarbij de – in de visie van VGAN c.s. – onvoorwaardelijke indexeringsplicht wordt betrokken) om dit aspect als derdenbeding in de zin van genoemd artikel te kwalificeren.
VGAN c.s. heeft ook nog opgemerkt dat er geen noodzaak bestond tot wijziging van de financiële relatie tussen AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel.
Daarover merkt de kantonrechter het volgende op.
In beginsel staat de opportuniteit van ondernemersbesluiten niet ter discussie. Slechts de juridische aspecten (bijv. onbevoegdheid, strijd met de wet, schade aan derden) worden beoordeeld. In het onderhavige geval is niet gesteld of gebleken dat de besluiten met betrekking tot de financiering van Pf AKZO Nobel op één van de relevante gronden aantastbaar zouden zijn, behoudens de centrale stelling van VGAN c.s. dat door het wegvallen van de (vermogens)garantie van AKZO Nobel de onvoorwaardelijke indexerings-verplichting van Pf AKZO Nobel kwestieus wordt waardoor de leden van VGAN mogelijk (inkomens)schade kunnen lijden. Dat punt wordt nog behandeld.
Ten overvloede wijst de kantonrechter er op dat de door VGAN c.s. aangehaalde conclusie uit het artikel van dr. R.L. ter Hoeven en J.M.G.E. Vromans RA (productie 2 bij de conclusie van repliek), ter ondersteuning van hun bewering dat de besluiten tot wijziging van de financiering van Pf AKZO Nobel niet door de wijzigingen in de IFRS kunnen worden verklaard, ook in tegenovergestelde zin uitgelegd kan worden: indien de vermogens van de pensioenfondsen niet redelijk toereikend zouden zijn om aan de pensioenverplichtingen te voldoen en indien de pensioenregelingen niet versoberd zouden zijn op het punt van loonoptrekken en onvoorwaardelijke indexaties, zouden de gevolgen voor de (jaarrekeningen van) ondernemingen op grond van de IFRS dan niet juist wel groot zijn?
Bij dit alles neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat (naar onbestreden vaststaat) onderdeel van het nieuwe financieringsarrangement was dat AKZO Nobel het vermogen van
Pf AKZO Nobel met 300 honderd miljoen euro heeft versterkt.
Tenslotte gaat VGAN c.s. voorbij aan het aspect: toezicht. In het recente verleden zijn er ontwikkelingen geweest die hebben geleid tot herbezinning met betrekking tot de relatie tussen een onderneming en een aan de onderneming verbonden pensioenfonds. Gebleken is dat in een aantal gevallen de financiering van dat pensioenfonds door de onderneming te wensen overliet. Deze zaken mogen bij partijen bekend worden verondersteld. VGAN c.s. spreekt zelf over de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw als “premie holydays” (punt 61 van de conclusie van repliek). Ook AKZO Nobel heeft kennelijk van de situatie geprofiteerd en gedurende enkele jaren minder premie afgedragen dan volgens actuariële berekeningen nodig was om de toegezegde en reeds ingegane pensioenen te financieren (brief van AKZO Nobel aan bestuur VGAN van 31 oktober 2005, productie 12 bij de conclusie van eis).
De herbezinning heeft ertoe geleid dat er, naast de in het bedrijfsleven al levende wensen tot aanpassing van het pensioensysteem, mede ter bescherming van de belangen van deelnemers en gepensioneerden (welke bescherming op grond van de toen bestaande bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet kennelijk onvoldoende werd geacht), van overheidswege maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat de verhouding tussen een onderneming en een aan die onderneming verbonden pensioenfonds zakelijker werd, dat, om het anders te zeggen, onderneming en pensioenfonds “at arms length” kwamen te staan. Mede daarom is het toezicht op de pensioenfondsen nu opgedragen aan De Nederlandsche Bank die dat toezicht uitoefent op basis van door haar uitgevaardigde richtlijnen.
VGAN c.s. hebben onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom dat toezicht, gelet op het nieuwe financieringsarrangement en gelet op de uit artikel 9a van de PSW voortvloeiende verplichting voor pensioenfondsen om hun voorzieningen en inkomsten af te stemmen op hun verplichtingen (ook indien daaronder een indexatie valt), onvoldoende zou zijn om de solvabiliteit van Pf AKZO Nobel, toch het grootste belang van alle (gewezen) deelnemers, en de rechten die zij aan het pensioenreglement kunnen ontlenen, te waarborgen.
Dan het tweede en voor partijen kennelijk het belangrijkste punt: de vraag of de indexeringsplicht volgens de (opvolgende) pensioenreglementen voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is.
In Reglement 95 wordt het punt van de aanpassing van de pensioenenaanspraken geregeld in artikel 14 (conclusie van eis, productie 2A, blz. 24), in Reglement 03 regelt artikel 2.7 de aanpassing van de pensioenaanspraken na beëindiging van de deelneming (conclusie van eis, productie 2B, blz. 22). VGAN c.s. trekt uit de bewoordingen van beide bepalingen, waarin zonder voorbehoud wordt gesproken over het feit dat de pensioenaanspraken “ worden aangepast” aan de ontwikkelingen van het prijspeil, de conclusie dat er sprake is van een onvoorwaardelijke indexatieplicht. Zij wijst verder op andere mededelingen van AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel waarbij aan de indexatie ook geen voorwaarden worden verbonden.
De kantonrechter volgt VGAN c.s. niet. Daartoe wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat met name gekeken wordt naar de tekst en de context van de reglementaire bepalingen en minder waarde wordt gehecht aan andere uitingen van AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel aangezien die niet bedoeld zijn (geweest) om rechten te definiëren of te scheppen buiten het reglement om.
Onmiskenbaar wordt in de overeenkomst tussen de CAO-partijen van 29 juni 2005 en de toelichting daarop, alsmede in de correspondentie van AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel met het bestuur van VGAN naar aanleiding van de nieuwe financieringswijze de nadruk gelegd op de voorwaardelijkheid van de indexatie en op het feit dat dit een breuk betekent met de in het verleden gevolgde gedragslijn. Het is echter de vraag of er in juridische zin iets is gewijzigd.
Hierboven is al opgemerkt dat er geen wijzigingen van het pensioenreglement aan de orde zijn. Voorts is in punt 3 van de afspraken van 29 juni 2005 over de stelselwijziging de volgende zin de meest cruciale:
………………………
De indexatie wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur (van Pf AKZO Nobel) en is afhankelijk van de financiële positie van het fonds.
………………………
Dat er door de nieuwe afspraken in zoverre iets is gewijzigd dat AKZO Nobel wegvalt als “verzekeraar” voor eventuele vermogenstekorten van het Pf AKZO Nobel is duidelijk, maar het is de vraag of de gepensioneerden “recht” hebben op die “verzekering”.
Daarvoor is het zaak te bezien of er iets veranderd in de bevoegdheden van het bestuur van Pf AKZO Nobel met betrekking tot die indexatie.
In de eerste plaats wordt in beide genoemde bepalingen al het voorbehoud gemaakt dat de (in het vooruitzicht gestelde en uit te keren) pensioenen worden geïndexeerd “met inachtneming van het overige in dit artikel bepaalde”. Daarmee is gegeven dat de indexeringsbepaling niet op zichzelf staat, geen absoluut gegeven is, maar moet worden gelezen en uitgelegd in samenhang met hetgeen overigens in dit verband is bepaald, nog afgezien van het feit dat de indexeringsbepaling zelf weer moet worden begrepen in de context van de overige bepalingen van het reglement.
In de tweede plaats stellen beide bepalingen als voorwaarde “wanneer de ontwikkeling van het prijspeil daartoe aanleiding geeft”. Deze voorwaarde is flexibel in die zin dat ook de term: prijspeil voor velerlei uitleg vatbaar is. Dat is in het recente verleden wel gebleken toen van prijsindexcijfer is gewisseld. Het ene indexcijfer omvat meer elementen dan het andere en kan daarom een andere uitkomst geven wat ook weer aanleiding zal zijn voor een andere indexatie.
In de derde plaats kent elk der beide bepalingen een “open eind”: het bestuur is bevoegd, op verzoek van de directie, op grond van terzake doende ontwikkelingen, een nadere correctie toe te passen op de volgens dat artikel bepaalde omvang van de aanpassing. Deze bepaling geeft het bestuur dus de bevoegdheid in te grijpen indien de indexatie tot onaanvaardbare consequenties voor het pensioenfonds en/of de gepensioneerden zou leiden. Het doet daarbij niet ter zake of de grens van de indexatie ligt bij 4% of 6% of dat ze moet blijven “binnen wettelijke kaders” (naar het oordeel van de kantonrechter een overbodige toevoeging). De omschrijving “terzake doende ontwikkelingen” is weer zo ruim dat daar in principe iedere omstandigheid die het bestuur als “terzake doend” aanmerkt onder kan vallen. Niet is gebleken dat hieraan beperkingen zijn gesteld.
Het bestuur heeft derhalve een discretionaire bevoegdheid. Alleen op het moment dat zij er gebruik van maakt kan de gerechtvaardigdheid ervan worden beoordeeld. In ieder geval kan die bevoegdheid niet op voorhand worden beperkt door de indexatie zelf als het ware “heilig” te verklaren; de bepaling zou daardoor zelfs zinledig worden.
In de vierde plaats kent artikel 13 lid 1 van de Statuten aan het bestuur de bevoegdheid toe in te grijpen indien Pf AKZO Nobel niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het bestuur kan/moet dan maatregelen nemen, bestaande uit een wijziging van de pensioenreglementen. Een dergelijke bevoegdheid zou zonder inhoud zijn indien onderdelen van het pensioenre-glement, die (mede) de oorzaak van de problemen zouden kunnen zijn, onaantastbaar zouden zijn verklaard.
Daar waar nu aangenomen moet worden dat de indexatieclausule in het pensioenreglement geen onderdeel uitmaakte van de arbeidsovereenkomst en er in strikt reglementaire zin nooit sprake is (geweest) van een onvoorwaardelijke indexeringsplicht van het bestuur van Pf AKZO Nobel, kan dan een gepensioneerde rechten ontlenen aan het feit dat in het verleden de indexatie feitelijk (bijna) altijd kon worden toegepast omdat AKZO Nobel die wel financierde op grond van financieringsafspraken met Pf AKZO Nobel? Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet die vraag ontkennend worden beantwoord. AKZO Nobel had en heeft een redelijk belang bij de nieuwe financieringsafspraken en door de aanvulling van het vermogen van Pf AKZO Nobel en de verdere afspraken, alsmede het toezicht op de gang van zaken door De Nederlandsche Bank is op naar het oordeel van de kantonrechter op afdoende wijze rekening gehouden met enerzijds der maatschappelijke ontwikkelingen op pensioen-gebied en anderzijds de rechten en belangen van de gewezen deelnemers van Pf AKZO Nobel.
De consequentie van dit laatste is ook dat de in 2004 toegepaste correctie op de indexatie moet worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt dat het bestuur daar toe bevoegd was en dat haar besluit de toets der (juridische) kritiek moet kunnen doorstaan.
De correctie is toegepast, zo blijkt uit de stukken, vanwege het feit dat De Nederlandsche Bank een herstelplan aan Pf AKZO Nobel heeft opgelegd vanwege een vermogenstekort. Een dergelijke ingreep van een toezichthouder zal onherroepelijk moeten leiden tot maatregelen van de bestuursverantwoordelijken omdat zo’n herstelplan binnen 12 maanden zijn beslag moet krijgen. Niet gebleken is dat het bestuur door een korting op de indexatie (waartoe zij volgens de statuten en het pensioenreglement bevoegd was) onverantwoord heeft gehandeld dan wel de belangen van de gepensioneerden ten onrechte heeft miskent.
De vordering van VGAN c.s. op dit punt wordt kennelijk ook vooral gedragen door de hierboven al als onjuist aangemerkte zienswijze dat de indexatieplicht onvoorwaardelijk zou zijn.
Al met al moet de conclusie derhalve zijn dat de gevraagde verklaring voor recht niet kan worden gegeven en dat de vorderingen ook overigens niet kunnen slagen.
VGAN c.s. moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten aan de zijde van AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel dragen.
De beslissing
De kantonrechter
weigert de gevraagde verklaring voor recht;
wijst de vordering af;
veroordeelt VGAN c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van AKZO Nobel en Pf AKZO Nobel tot op deze uitspraak begroot op € 1.000,00 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. H.J.T. Blom en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2007.