Hof Amsterdam, 31-05-2016, nr. 15/00804 en 15/00805
ECLI:NL:GHAMS:2016:2780
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-05-2016
- Zaaknummer
15/00804 en 15/00805
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2780, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑05‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2016/2335 met annotatie van mr. H. de Jong
Uitspraak 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
WOZ-procedure. Verzoek belanghebbende tot terugwijzing zaken naar de heffingsambtenaar gehonoreerd, aangezien de heffingsambtenaar de ingevolge art. 40 lid 2 Wet WOZ en art. 6:17 Awb op hem rustende verplichting heeft geschonden om in de bezwaarfase de taxatieverslagen van de WOZ-objecten aan de gemachtigde (op diens verzoek) te verstrekken.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 15/00804 en 15/00805
31 mei 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters (WOZ Consultants te Arnhem),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/1537 en 14/1538 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 21 september 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heiloo, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bij beschikkingen met dagtekening 28 februari 2014 de waarde per de waardepeildatum 1 januari 2013 van de onroerende zaak [adres 1] voor het jaar 2014 vastgesteld op € 461.000.Op dezelfde voet heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van dezelfde datum de waarde van de onroerende zaak [adres 2] voor het jaar 2014 vastgesteld op € 694.000.
1.2.
Op de tegen die beschikkingen ingediende bezwaarschriften heeft de heffingsambtenaar bij afzonderlijke uitspraken, gedagtekend 3 juli 2014, de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.2 vermelde uitspraken bij afzonderlijke geschriften beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 21 september 2015 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 november 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 19 april 2016 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. 2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Het bezwaarschrift, gedagtekend 10 april 2014, tegen de beschikking betreffende het object [adres 1] houdt onder meer het volgende in.
“Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde (…) Ik verzoek u ons het taxatieverslag (…) toe te zenden van [adres 1] zodat ik de door u vastgestelde WOZ-waarde op juistheid kan laten beoordelen. (…)
Bijgevoegd treft u de machtiging aan (…). Alle correspondentie inzake deze procedure kunt u derhalve richten aan: WOZ-Consultants T.a.v. [gemachtigde] (…) Arnhem.
Mocht u (…) voornemens zijn dit bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren dan wil ik graag gehoord worden. Voorts verzoek ik u onze cliënt op basis van 7:15 AWB een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de door ons kantoor verleende juridische bijstand en eventuele deskundigenkosten”.
2.2.
Het bezwaarschrift tegen de beschikking betreffende het object [adres 2] , eveneens gedagtekend 10 april 2014, luidt in overeenkomstige bewoordingen.
2.3.
Bij brieven van 14 april 2014 aan de gemachtigde heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende geschreven:
“Uw bezwaarschrift (…) heb ik ontvangen. (…) Bij het bezwaarschrift ontbreekt de machtiging van vertegenwoordiging. (…) In de brief vraagt u mij om het taxatieverslag van de woning. Uw cliënt is echter verantwoordelijk de juiste stukken aan u te leveren. De gemeente maakt kosten om de taxatiegegevens (…) beschikbaar te stellen via www.heiloo.woz-portaal.nl en MijnOverheid.nl. Uw cliënt kan deze gegevens gratis downloaden. Hij/zij heeft daarvoor zijn/haar DigiD nodig. Hierdoor is het niet meer nodig dat de gemeente deze gegevens aan u verstrekt. Heeft uw cliënt geen internet, dan kan hij/zij de documenten ophalen op het gemeentehuis. (…) De VNG en Waarderingskamer vinden dat een gemeente voldoet aan artikel 40, tweede lid Wet WOZ door taxatieverslagen digitaal te verstrekken via de website en MijnOverheid.nl.”
2.4.
Bij brieven van 17 respectievelijk 22 april 2014 aan de heffingsambtenaar heeft de gemachtigde de door belanghebbende aan hem verstrekte machtigingen nagezonden.
2.5.
Per e-mail van 17 juni 2014 heeft de heffingsambtenaar het volgende bericht aan de gemachtigde:
“U heeft bezwaar ingediend tegen de WOZ-waarde van de [adres 2] en [adres 1] . Wij zijn voornemens de bezwaren af te wijzen en de WOZ-waarden te handhaven. In uw bezwaarschriften vraagt u om een hoorzitting. Bij deze nodig ik u uit voor de hoorzitting op vrijdag 27 juni om 13.30 uur in het gemeentehuis van Heiloo. Graag hoor ik van u of u gebruik wilt maken van de hoorzitting. In de bijlage vindt u de concept uitspraken”.
2.6.
Een medewerker van de gemachtigde heeft bij e-mail van 24 juni 2014 het volgende geschreven aan de heffingsambtenaar.
“Mijn collega heeft de dossiers in behandeling echter hebben wij tot op heden nog geen taxatieverslagen van onze belanghebbende of van u mogen ontvangen. (…) Is het wellicht mogelijk dat u mij de taxatieverslagen toestuurt?”
2.7.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft de heffingsambtenaar als volgt gereageerd:
“Ons standpunt met betrekking tot de taxatieverslagen hebben wij u kenbaar gemaakt in de ontvangstbevestiging. Ik zie geen reden om ons standpunt daarin te wijzigen. Daarnaast wil ik u wijzen op de door cliënt zelf betaalde aankoopsommen in 2013.”
2.8.
Bij e-mail van 25 juni 2014 heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven aan de heffingsambtenaar:
“Zolang de gemeente geen inzage geeft in de waardering is het voor mij niet mogelijk het bezwaar nader te motiveren laat staan dat er gehoord kan worden. Ik verzoek u nogmaals (…) de taxatieverslagen te overleggen. Ik ben de gemachtigde van belanghebbende en daarmee ben ik voor u dezelfde persoon als belanghebbende. Ik heb geen toegang tot uw webapplicatie omdat ik de Dig-ID niet heb en overigens ook niet wil hebben. (…) Is het werkelijk te veel moeite om 2 taxatieverslagen te printen en toe te zenden? Als u pdf-jes via de mail stuurt is het ook goed”.
2.9.
Ook na verdere mailcorrespondentie is de heffingsambtenaar bij zijn standpunt gebleven. In een e-mail van 30 juni 2014 schrijft hij aan de gemachtigde:
“Wij zien geen reden om van ons beleid af te wijken. Wij hebben geen reden om aan te nemen dat uw cliënt niet in staat is zelf voor taxatieverslagen te zorgen. (…) Wij hebben onze werkwijze en de mogelijkheden (…) aan u kenbaar gemaakt (…). Daarnaast twijfelen wij aan de noodzaak van de taxatieverslagen voor het wel of niet door laten gaan van een hoorzitting. Uw cliënt heeft beide objecten in 2013 gekocht, de aankoopsommen kunnen dus een goed uitgangspunt zijn voor controle van de WOZ-waarde. Bij deze wil ik u dan ook uitnodigen voor een hoorzitting op maandag 7 juli om 9:30 uur in het gemeentehuis van Heiloo.”
2.10.
Bij e-mail van 1 juli 2014 heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven aan de heffingsambtenaar:
“U kunt niet serieus van mij verwachten dat ik een bezwaar kan toelichten als u weigert inzage te geven in de taxatie. (…) Ik doe niet anders dan proberen met alternatieve aanlevermogelijkheden pijnpunten bij u weg te nemen, maar krijg (…) nul op rekwest. Ik doe daarom nu voor het laatst een uiterst beroep op u om deze onredelijke houding te herzien (…) Als ik geen taxatieverslagen van u ontvang hoeft u ook niet te rekenen op mijn verschijnen.”.
2.11.
De heffingsambtenaar heeft bij e-mail van 2 juli 2014 als volgt gereageerd:
“Wij weigeren geen inzage in de taxatie. (…) Uw cliënt kan de gegevens inzien en uitprinten (…) Als uw cliënt niet beschikt over internet en/of DigiD dan kan hij de gegevens bij ons ophalen.
Voor u gaat het om 2 taxatieverslagen voor ons gaat het niet alleen om u. Wij betalen geld om de taxatieverslagen ter beschikking te stellen via www.heiloo.woz-portaal.nl. Uitprinten en opsturen zijn onnodige dubbele kosten. (…) Ik heb u twee maal uitgenodigd voor een hoorzitting, u geeft aan daarbij niet aanwezig te zijn. Ik zal de heffingsambtenaar vragen uitspraak te doen.”
2.12.
De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 3 juli 2014.
2.13.
Tussen partijen staat vast dat de digitaal met het in 2.5 vermelde e-mailbericht meegezonden concept-uitspraken op bezwaar, die niet in het geding zijn gebracht, (nagenoeg) gelijkluidend zijn aan de uiteindelijk gedane uitspraken op bezwaar.
2.14.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer de volgende verklaring van de gemachtigde opgenomen:
De gemachtigde heeft een voorkeur voor terugwijzing naar de bezwaarfase, indien zijn primaire standpunt wordt gehonoreerd, omdat dan nog twee feitelijke instanties openstaan, inclusief bezwaarfase. Daardoor is het mogelijk om eventuele vergissingen van zijn kant te herstellen, terwijl dat niet mogelijk is indien het Hof de zaken nu zou afdoen. Om die reden verzoekt hij ook in hoger beroep uitdrukkelijk om terugwijzing van de zaken naar de bezwaarfase en geeft hij er de voorkeur aan om nu niet inhoudelijk te reageren op het taxatieverslag van [adres 1] , dat hem tijdens deze zitting voor het eerst onder ogen is gekomen, aangezien hij het recht van belanghebbende op een behandeling in twee feitelijke instanties niet wil mislopen.
3. 3. Geschil in hoger beroep
Het geschil betreft de vastgestelde waarden voor de objecten [adres 1] en [adres 2] . Daarbij is, evenals in eerste aanleg, primair in geschil of de heffingsambtenaar een op hem rustende verplichting tot het verstrekken van taxatieverslagen van die objecten aan de gemachtigde heeft geschonden, en zo ja of dat tot gevolg heeft dat de uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd en de zaken dienen te worden terugverwezen naar de heffingsambtenaar. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken, en met name naar hetgeen van die standpunten blijkt uit de onder 2.3 tot en met 2.11 vermelde partijcorrespondentie uit de bezwaarfase. In beroep en hoger beroep hebben partijen in die wederzijdse standpunten volhard.
4. 4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 t/m 11 van haar uitspraak als volgt overwogen.
“14/1537 ( [adres 1] )
1. Eiser stelt dat hem in bezwaar de relevante stukken, in casu het taxatieverslag, zijn onthouden en hij daarom niet in de gelegenheid is geweest zijn bezwaar in deze zaak voldoende te onderbouwen. Eiser heeft ter zitting verzocht om de zaak terug te verwijzen naar verweerder.
2. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat uit de aan eiser toegezonden concept-uitspraak op bezwaar blijkt dat de waarde van [adres 1] is gebaseerd op de door eiser op 1 december 2013 betaalde aankoopprijs € 450.000 voor [adres 1] en dat deze aankoopprijs vervolgens met toepassing van artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ is verhoogd met € 25.000 in verband met de na aankoop gerealiseerde bebouwing.
3. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder met de concept-uitspraak op bezwaar eiser voldoende inzicht heeft gegeven in de onderbouwing van de waarde en dat het enkele feit dat eiser in bezwaar geen taxatieverslag is toegezonden eiser in bezwaar niet in zijn mogelijkheden om bezwaargronden in te dienen heeft beperkt. Voor een terugverwijzing om de enkele reden dat de gemachtigde van eiser geen taxatieverslag is verstrekt, ziet de rechtbank geen grond.
4. Eiser heeft de waarde van [adres 1] in beroep niet betwist.
14/ 1538 ( [adres 2] )
5. Eiser stelt dat ook in deze zaak dat hem in bezwaar de relevante stukken, in casu het taxatieverslag, zijn onthouden en hij daarom niet in de gelegenheid is geweest zijn bezwaar in deze zaak voldoende te onderbouwen. Eiser heeft ter zitting verzocht om de zaak terug te verwijzen naar verweerder.
6. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat uit de aan eiser toegezonden concept-uitspraak op bezwaar blijkt hoe de waarde van [adres 2] is vastgesteld en dat eiser nadien de mogelijkheid had zijn bezwaren schriftelijk aan te vullen, dan wel deze toe te lichten in een hoorzitting.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder met de concept-uitspraak op bezwaar eiser voldoende inzicht heeft gegeven in de onderbouwing van de waarde en dat het enkele feit dat eiser in bezwaar geen taxatieverslag is toegezonden eiser in bezwaar niet in zijn mogelijkheden om bezwaargronden in te dienen heeft beperkt. Voor een terugverwijzing om de enkele reden dat de gemachtigde van eiser geen taxatieverslag is verstrekt, ziet de rechtbank geen grond.
8. Eiser betwist de waarde van [adres 2] . Eiser heeft daarbij niet aangegeven waarom hij het niet eens is met de waardevaststelling dan wel welke waarde hij meent dat zou moeten worden vastgesteld.
9. Verweerder heeft de waarde bepaald met toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode. Verweerder is daarbij uitgegaan van de huurprijzen van vergelijkbare objecten. Deze huurprijzen variëren van € 205 tot en met € 235 per vierkante meter. De voor het object gehanteerde huurwaarden variëren van € 78 tot en met € 184. De toegepaste huurwaardekapitalisatiefactor van 10,4 komt de rechtbank op eerste zicht niet te hoog voor, nu deze voor het [adres 1] berekend is op 11,2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
14/1537 en 14/1538 ( [adres 1] en [adres 2] )
10. De rechtbank overweegt ten slotte dat de vraag of verweerder de stukken ten onrechte niet aan de gemachtigde heeft toegezonden, buiten het bestek van het in de onderhavige zaken te beoordelen geschil valt.
11. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”
4.2.
Anders dan de rechtbank in onderdeel 10 van haar uitspraak heeft overwogen, is het Hof van oordeel dat voor de beslissing van het geschil niet kan worden ontkomen aan beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar de stukken (het Hof verstaat: de taxatieverslagen) ten onrechte niet aan de gemachtigde heeft toegezonden.
4.3.1.
Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ luidt als volgt:
“De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde”.
4.3.2.
Het artikellid (in de destijds geldende nummering betrof het artikel 41, tweede lid) is aldus komen te luiden door een amendement van het Tweede-Kamerlid Kamp (Kamer-stukken II 1993/94, 22 885, nr. 22). In het wetsvoorstel (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 2) was slechts sprake van een verplichting tot het geven van inzage. Het amendement is als volgt toegelicht:
“Met dit amendement wordt beoogd te bereiken dat degene te wiens aanzien een beschikking is genomen desgevraagd het taxatierapport in fotokopie toegestuurd krijgt”.
4.4.
Artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde”.
4.5.
Vast staat dat de gemachtigde van belanghebbende zich als zodanig tegenover de heffingsambtenaar had gepresenteerd. Ook staat vast dat de taxatieverslagen behoren tot de “op de zaak betrekking hebbende stukken”. Alsdan volgt uit artikel 40, tweede lid, Wet WOZ en artikel 6:17 van de Awb, in onderling verband bezien, dat op de heffingsambtenaar de verplichting rustte om de taxatieverslagen, op diens verzoek, aan de gemachtigde te verstrekken (in dezelfde zin: Gerechtshof Arnhem 27 maart 2012, ECLI:NL: GHARN: 2012:BW1064).
4.6.
De heffingsambtenaar diende aan deze verplichting uitvoering te geven en kon er in dit verband niet mee volstaan de gemachtigde te verwijzen naar de mogelijkheid dat de belanghebbende (via diens DigiD) de taxatieverslagen van de website van de gemeente zou downloaden, dan wel de taxatieverslagen aan de balie van het gemeentehuis te komen ophalen, om deze vervolgens aan de gemachtigde te verstrekken.
Nog daargelaten dat in de toelichting op het amendement-Kamp wordt gesproken van “het toezenden van een kopie” had de heffingsambtenaar dan ook in redelijkheid moeten bewilligen in de door de gemachtigde voorgestelde mogelijkheid van het per e-mail toezenden van digitale versies van de taxatieverslagen.
4.7.
Door het niet (volledig) beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken en (daardoor) van de gronden waarop de (concept-)uitspraken op bezwaar berustten, terwijl partijen van mening verschillen over de voor het geschil relevante feiten en de waardering daarvan, is – zoals de gemachtigde terecht aanvoert – belanghebbende in zijn processuele positie in de bezwaarprocedure benadeeld. Het kan de gemachtigde daarom niet worden verweten dat hij onder deze omstandigheden niet aan het voor 7 juli 2014 geplande hoorgesprek wilde deelnemen.
4.8.
Aangezien belanghebbende door deze gang van zaken in de bezwaarfase is benadeeld, is het in stand laten van de bestreden uitspraken op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 Awb niet aan de orde. Gelet op het (in hoger beroep herhaalde) verzoek van belanghebbende om de zaken terug te wijzen naar de heffingsambtenaar, teneinde in de bezwaarfase alsnog zijn grieven tegen de bestreden beschikkingen te kunnen aanvoeren op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, had de rechtbank daarbij aan artikel 8:72 Awb geen andere toepassing kunnen geven dan terugwijzing van de zaken naar de heffingsambtenaar.
4.9.
In aanmerking nemende dat de gemachtigde inmiddels beschikt over de taxatierapporten van beide in geding zijnde panden, zal de heffingsambtenaar, na belanghebbende in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord, opnieuw uitspraken op bezwaar dienen te doen.
4.10.
Aan een beoordeling van de overige stellingen van de heffingsambtenaar komt het Hof niet toe.
Slotsom
4.11.
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, alsmede de uitspraken op bezwaar, dienen te worden vernietigd. De zaken worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar teneinde alsnog, met inachtneming van deze uitspraak, op de bezwaren te beslissen.
5. 5. Kosten
Belanghebbende heeft recht op een kostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb. In aanmerking komen de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden gesteld op:
- -
voor de kosten van bezwaar: 1 (indienen bezwaarschriften) x € 246 = € 246;
- -
voor de kosten van beroep: 2 (indienen beroepschriften en bijwonen zitting) x € 496 = € 992;
- -
voor de kosten van hoger beroep: 2 (indienen hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x € 496 = € 992.
Hierbij heeft het Hof de beide zaken aangemerkt als samenhangende zaken en derhalve voor de kostenvergoeding tezamen als één zaak, een factor 1 gehanteerd voor de zwaarte van de zaken en het in 1.5 vermelde nadere stuk in weerwil van de daaraan door de gemachtigde gegeven benaming niet aangemerkt als conclusie van repliek.
De kostenveroordeling komt daarmee uit op € 2.230. Gronden voor een hogere vergoeding zijn naar ’s Hofs oordeel niet aanwezig.
6. 6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
wijst de zaken terug naar de heffingsambtenaar en draagt hem op opnieuw te beslissen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.230; en
- -
gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze voor het instellen van de beroepen en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, J. den Boer en A.A. Fase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier. De beslissing is op 31 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.