Rb. Groningen, 15-01-2010, nr. 112609 / JE RK 09-802
ECLI:NL:RBGRO:2010:BL0327
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
15-01-2010
- Zaaknummer
112609 / JE RK 09-802
- LJN
BL0327
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2010:BL0327, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 15‑01‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Uithuisplaatsing minderjarige bij ouder met gezag.
Partij(en)
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 112609 / JE RK 09-802 en 112976 / JE RK 09-851
beschikking kinderrechter d.d. 15 januari 2010
inzake
* [minderjarige 1], geboren in de gemeente [***] [in 1999],
kind van:
[moeder],
wonende te [adres].
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige 1].
En inzake
* [minderjarige 2], geboren in de gemeente [***] [in 2002],
kind van:
[moeder],
en
[vader],
wonende te [adres].
De ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige 2].
PROCESGANG
Op 2 oktober 2009 heeft de kinderrechter een (tussen)beschikking gegeven.
Op 12 januari 2010 zijn ter griffie psychologisch civielrechtelijke rapportages betreffende voornoemde minderjarigen ontvangen.
Op 15 januari 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: moeder, bijgestaan door mr. J. Dijkman, [naam vader], vader van [minderjarige 2] en bijgestaan door mr. M.R. Holthinrichs, en mevrouw K. Welbergen, namens de WSG. Tevens was mevrouw J. Groenekree, hulpverleenster NOVO, aanwezig.
OVERWEGINGEN
De kinderrechter neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist bij voornoemde beschikking. Hierin is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen verlengd voor de duur van één jaar, ingaande 19 oktober 2009. Voorts is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een dag- en nachtopvang van voornoemde minderjarigen verlengd voor de duur van vier maanden tot 19 februari 2010. De beslissing op het verzoek voor de langer verzochte duur van de machtiging is aangehouden in afwachting van nadere psychologische rapportages betreffende de kinderen.
Standpunt WSG
Een terugplaatsing van de kinderen naar moeder is geen optie. De verschillende politiecontacten van moeder en het feit dat zij regelmatig dronken is, liggen aan dit standpunt ten grondslag. Ook zijn deze feiten de reden geweest om geen onderzoek te laten doen naar de pedagogische vaardigheden van moeder. Het onderzoek heeft zich met betrekking tot moeder vanwege haar persoonlijk problematiek dan ook alleen gericht op de vraag welk advies gegeven kan worden aangaande een omgangsregeling tussen moeder en de kinderen.
Uit de rapportage betreffende [minderjarige 1] blijkt dat zij intensieve behandeling nodig heeft om de bedreiging in de ontwikkeling af te wenden. Er wordt geadviseerd in te zetten op het creëren van een adequaat leefklimaat. [minderjarige 1] heeft een rustige, overzichtelijke leefsituatie nodig waarin weinig prikkels zijn. [minderjarige 1] vraagt van opvoeders een professionele neutrale opstelling die vader haar niet kan bieden. De opvoedingsbehoeften van [minderjarige 1] zullen de mogelijkheden van vader op de langere termijn overschrijden. Als geschikte woonplek kan gedacht worden aan een gezinshuis gericht op de behandeling van kinderen met hechtingsproblematiek. Door middel van een omgangsregeling kan [minderjarige 1] in staat worden gesteld contact met vader te onderhouden.
Uit de rapportage betreffende [minderjarige 2] blijkt, dat het [minderjarige 2], zeker in het laatste jaar, heeft ontbroken aan basiszekerheid en -veiligheid. Wat voor invloed dit op de komende ontwikkeling van [minderjarige 2] zal hebben is afhankelijk van de zekerheid die men haar in de naaste toekomst kan geven. Het is van belang dat [minderjarige 2] de kans krijgt op te groeien in een stabiele leefsituatie. Vader die graag wil dat [minderjarige 2] bij hem wordt geplaatst, kan haar, volgens de onderzoekster, een dergelijke situatie bieden. De WSG deelt deze mening. Het is de bedoeling dat [minderjarige 2] binnen een termijn van ongeveer twee maanden bij vader wordt geplaatst. Er wordt op dit moment bekeken welke hulp en steun vader nodig heeft om de verzwaarde verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] adequaat te kunnen vormgeven.
Contact met moeder is voor beide kinderen belangrijk. Er zal een te groot appèl worden gedaan op hun gevoelens van loyaliteit naar moeder als het contact wordt verbroken. Het is van belang dat de contacten goed gestructureerd worden, zodat alle betrokkenen weten waar zij aan toe zijn. De WSG zal moeder hieromtrent een schriftelijke aanwijzing geven. Voor beide kinderen wordt nog een langere tijd begeleide contacten geadviseerd. Met betrekking tot [minderjarige 1] wordt geadviseerd de contacten met moeder vanuit de behandeling die zij zal volgen vorm te geven.
Standpunt (namens) moeder
Bij de uitgevoerde onderzoeken is onvoldoende gekeken naar de mogelijkheden van moeder, terwijl dit gezien de voorgaande beschikkingen wel de bedoeling was. Nu dit niet gebeurd is en moeder vanaf het begin derhalve buiten spel is gezet, dienen de onderzoeken opnieuw uitgevoerd te worden waarbij alsnog naar moeders capaciteiten tot opvoeden wordt gekeken. Om deze reden en in afwachting van de nieuwe onderzoeksresultaten wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een beperkte duur. Aan de hand van de nieuwe onderzoeksresultaten moet beoordeeld worden waar het toekomstperspectief van de kinderen ligt. Moeder wil de kinderen weer thuis hebben.
Moeder vraagt zich af waarin de rechtvaardiging schuilt voor een beperkte omgangsregeling tussen haar en de kinderen.
Moeder ervaart de hulp van mevrouw J. Groenekree als positief.
Standpunt (namens) [naam vader], vader van [minderjarige 2]
Vader begrijpt moeders kritiek op de onderzoeken en haar standpunt dat er opnieuw onderzoek gedaan moet worden, maar vraagt zich af wat dit voor de kinderen betekent en of hun belang hiermee gediend is. Vader is blij met de uitkomsten van de onderzoeken.
Het is belangrijk dat [minderjarige 2] bij vader gaat wonen. In overleg met de gezinsvoogd is afgesproken dat [minderjarige 2] binnen een termijn van twee maanden naar vader toe zal gaan. Ook is afgesproken dat vader opvoedingsondersteuning zal krijgen.
Standpunt mevrouw J. Groenekree, hulpverleenster NOVO
Mevrouw Groenekree geeft aan, dat zij moeder ambulant begeleidt en haar ondersteunt waar nodig.
Beoordeling
Op grond van de verkregen informatie, zoals in opgemeld verzoek aangegeven en ter terechtzitting aangevuld, is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
Uit de 'probleemanalyse en aanleiding onderzoek' van de rapportages van de psychologische onderzoeken van de kinderen blijkt, dat de gezinsvoogd bij de aanvraag van de onderzoeken heeft aangegeven, dat een terugplaatsing van de kinderen naar moeder geen optie is voor de WSG, omdat duidelijk is dat moeder te veel in beslag genomen wordt door persoonlijke problematiek in combinatie met overmatig alcoholgebruik. Ter zitting heeft de gezinsvoogd deze motivering aangevuld door toe te lichten, dat moeder verschillende politiecontacten heeft gehad en er gegevens van de politie bekend zijn waarin staat dat moeder regelmatig dronken is. Moeder heeft ter zitting ontkend dat zij een alcoholprobleem heeft. Over de verschillende politiecontacten merkt zij op dat de kinderen deze nooit hebben meegemaakt.
In de 'Bijlage 3: hulpverleningsgeschiedenis' kan gelezen worden, dat de gespecialiseerde gezinsverzorger en videohometrainer (GGV'ster) van mening is, dat moeder zaken in de opvoeding niet begrijpt. De GGV'ster vermoedt dat moeder weinig blijvend inzicht heeft in opvoedingssituaties. Voorts wordt vermeld, dat moeder volgens de huisarts veel alcohol gebruikt. De uitwonende dochter [***] bevestigt dit. Volgens laatstgenoemde drinkt moeder veel als zij uitgaat en wordt dan ook dronken. De GGV'ster, de huisarts en andere betrokken hulpverlenende instanties (MJD, consultatiebureau, de school en de peuterspeelzaal) konden niet met moeder samenwerken vanwege haar geringe motivatie en draagkracht en hebben op 15 juli 2004 het AMK ingeschakeld. In 2005 is vervolgens de ondertoezichtstelling uitgesproken welke jaarlijks is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 2 oktober 2009. Sinds 13 februari 2009 is er een machtiging tot uithuisplaatsing van kracht.
De kinderrechter is van oordeel, dat op grond van de overgelegde stukken in samenhang gelezen met de verklaringen ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden, dat moeder zodanige problematiek heeft dat het niet in de rede ligt dat zij de verzorging en de opvoeding van de kinderen die als gevolg van het opgroeien in een problematische opvoedingssituatie bij moeder met ernstige problematiek kampen adequaat en duurzaam ter hand zal kunnen nemen. De jarenlange intensieve hulpverlening bij het gezin heeft geen blijvende positieve verandering kunnen brengen. De kinderrechter zal, gelet hierop, voorbij gaan aan het verweer van moeder dat de onderzoeken opnieuw uitgevoerd moeten worden.
Uit het onderzoek van [minderjarige 1] komt naar voren, dat bij haar sprake is van een ernstige hechtingsstoornis. De oorzaak hiervan zijn de tekorten die [minderjarige 1] heeft opgelopen in de vroegkinderlijke verzorging en opvoeding. De hechtingsproblematiek uit zich zowel in ernstige externaliserende als internaliserende gedragsproblematiek, waardoor [minderjarige 1] zich moeilijk laat opvoeden. De problematiek gaat vaders capaciteiten te boven. [minderjarige 1] heeft, aldus de rapportage, een 'specifieke opvoeding' van professionele hulpverleners nodig. Om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] de zorg en het leefklimaat krijgt die aansluiten bij haar behoeften, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van [minderjarige 2] wordt gerapporteerd, dat vanwege haar belaste voorgeschiedenis de algehele ontwikkeling waarschijnlijk gedepriveerd is geraakt. Het wordt voor [minderjarige 2] belangrijk gevonden dat zij de kans krijgt om in een stabiele leefsituatie op te groeien. De leefsituatie bij vader kan haar dit volgens de onderzoekster en de WSG bieden. Omdat zij een kwetsbaar meisje is, dat de nodige pedagogische aandacht en zorg nodig heeft om zo optimaal mogelijk uit te kunnen groeien, zal vader hulp en steun aangeboden worden om de opvoeding adequaat vorm te kunnen geven.
In het geval er geen sprake zou zijn van kinderbeschermingsmaatregelen zouden de ouders hun geschil met betrekking tot de gezamenlijke gezagsuitoefening (waaronder een geschil over de woonplaats valt) op grond van artikel 1:253a BW aan de rechtbank kunnen voorleggen. De rechtbank neemt in dat geval, na een vergelijk tussen de ouders te hebben beproefd, een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Gelet op het juridisch kader van onderhavige zaak dient allereerst de vraag beantwoord te worden of een uithuisplaatsing van de minderjarige bij de met het gezag belaste ouder op grond van artikel 1:261 BW mogelijk is. De rechtbank is van oordeel, dat deze vraag bevestigend beantwoord kan worden. Noch de letter noch de strekking van artikel 1:261 BW staan er, naar het oordeel van de kinderrechter, aan in de weg dat een machtiging tot plaatsing van een minderjarige bij de met het gezag beklede ouder wordt afgegeven. Als uitgangspunt voor de kinderbeschermingsmaatregelen geldt immers dat de zorg die het kind nodig heeft, het belang van een onbedreigde ontwikkeling moet dienen en moet aansluiten bij zijn behoefte, terwijl de zorg in verband hiermee niet ingrijpender dan noodzakelijk mag zijn (artikel 5, vierde lid, WJZ). Om die reden valt niet in te zien dat een kind op grond van artikel 1:261 BW niet zou kunnen worden geplaatst bij een met het gezag beklede ouder, maar wel bij een niet gezaghebbende derde.
Gelet op het feit dat de met het gezag beklede moeder het niet eens is met het voortduren van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en de kinderrechter van oordeel is, dat een plaatsing van [minderjarige 2] bij haar vader, eveneens gezaghebbend, in haar belang is, zal de kinderrechter om deze plaatsing mogelijk te maken en te waarborgen de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen. Om praktische overwegingen en de wisseling van woonplek van [minderjarige 2] rustig te laten verlopen, alsmede rekening houdend met de voorjaarsschoolvakantie zal de kinderrechter beslissen als hieronder weergegeven.
BESLISSING
verlengt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige
[minderjarige 2] in een dag- en nachtopvang, met ingang van 19 februari 2010, tot uiterlijk 10 mei 2010;
verlengt aansluitend hierop de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 2] bij haar vader of in het gezin van haar vader, met ingang van 10 mei 2010, voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 19 oktober 2010;
verlengt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] in een residentiële instelling, met ingang van 19 februari 2010, voor de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. D.A. Flinterman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
- 15.
januari 2010.
WJD
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.