Deze zaak hangt samen met de onder nr. 10/05054 tegen [medeverdachte] aanhangige strafzaak, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
HR (P-G), 14-02-2012, nr. 11/01330 J
ECLI:NL:PHR:2012:BU8755
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
14-02-2012
- Zaaknummer
11/01330 J
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BU8755
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU8755, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU8755
Conclusie 14‑02‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 13 oktober 2010 de verdachte ter zake van 1. ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en 2. ‘diefstal’ veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het hof als bijzondere voorwaarde stelt dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- respectievelijk € 10.600,- en daarbij aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. S.J. Daniels, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.1.
3.1.
Het middel komt uitsluitend op tegen 's hofs toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1].
3.2.
Uit de toelichting kan worden afgeleid dat de steller van het middel de beslissing van het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ‘onterecht gegeven’ acht, omdat 's hofs beslissing tot toewijzing ‘slechts [steunt op] de verklaring van de benadeelde partij en deze door geen ander bewijsmiddel[s] onderbouwd wordt.’ De steller van het middel lijkt te miskennen dat de regels omtrent bewijsminima in ons strafproces niet van toepassing zijn op de (civiele) procedure betreffende de vordering van de benadeelde partij. Het middel dient dan ook te worden verworpen. Overigens heeft het hof diens oordeel omtrent bedoelde vordering voldoende gemotiveerd, terwijl dat oordeel, dat stoelt op een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de in dit verband relevante stukken, thans in cassatie niet verder toetsbaar is.
3.3.
Het middel faalt.
4.
Het middel kan niet tot cassatie leiden en kan mijns inziens met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑02‑2012