ABRvS, 31-07-2024, nr. 202301886/1/A2
ECLI:NL:RVS:2024:3115
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-07-2024
- Zaaknummer
202301886/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2024:3115, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑07‑2024; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
RSV 2024/163 met annotatie van M.W. Venderbos
Uitspraak 31‑07‑2024
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 21 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. In januari 2021 heeft [appellant] verzocht om een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016. Bij besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over toeslagjaar 2016 aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag over dat jaar is sprake geweest van een brede uitvraag van bewijsstukken. Daarom is aan hem een bedrag van € 30.000,00 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een compensatie van € 19.915,00, dat op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot € 30.000,00. Bij afzonderlijk besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over de toeslagjaren 2014 en 2015 niet aangemerkt als gedupeerde.
202301886/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 maart 2023 in zaak nr. 23/437 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen)
Procesverloop
Bij uitspraak van 21 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld, samen met zaken nrs. 202302072/1/A2, 202302075/1/A2, 202302133/1/A2, 202302149/1/A2, 202302339/1/A2, 202304538/1/A2 en 202304601/1/A2, op 19 maart 2024, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In januari 2021 heeft [appellant] verzocht om een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016. Bij besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over toeslagjaar 2016 aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag over dat jaar is sprake geweest van een brede uitvraag van bewijsstukken. Daarom is aan hem een bedrag van € 30.000,00 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een compensatie van € 19.915,00, dat op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot € 30.000,00. Bij afzonderlijk besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over de toeslagjaren 2014 en 2015 niet aangemerkt als gedupeerde.
2. De hoger beroepen van [appellant] die de Afdeling op 19 maart 2024 heeft behandeld hebben allemaal betrekking op besluiten die de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016 heeft genomen. Deze besluiten zijn veelal in elkaars verlengde genomen. Het hoger beroep in deze zaak ziet op een beroep van [appellant] wegens niet tijdig beslissen.
3. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat de uitvoering van de hersteloperatie bij hem veel boosheid heeft veroorzaakt. In de zaken die de Afdeling op 19 maart 2024 heeft behandeld stelt [appellant] daarom ook de procedurele fouten aan de orde die de Belastingdienst/Toeslagen en de rechtbank volgens hem hebben gemaakt. Door deze procedurele fouten krijgt [appellant] het gevoel onzorgvuldig behandeld en genegeerd te worden door de overheid.
Voorgeschiedenis
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de herbeoordeling over de jaren 2014 en 2015 aan de Commissie van Wijzen voorgelegd omdat de dienst van plan was de compensatie over deze jaren af te wijzen. Op 20 juli 2022 heeft de Commissie van Wijzen haar bevindingen aan de Belastingdienst/Toeslagen gerapporteerd. Volgens deze commissie zijn er voor de jaren 2014 en 2015 geen aanwijzingen dat de definitief vastgestelde bedragen aan kinderopvangtoeslag onjuist zijn of dat de Belastingdienst/Toeslagen voor deze jaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Ook is voor deze jaren geen sprake geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49, derde lid, onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zodat voor toepassing van de hardheidsclausule geen reden is.
5. Bij besluit van 10 augustus 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie over 2014 en 2015 definitief afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van 10 augustus 2022 heeft de dienst [appellant] aangemerkt als gedupeerde over toeslagjaar 2016 en aan hem een bedrag van € 30.000,00 toegekend.
6. Bij brief van 28 oktober 2022 heeft [appellant] de Commissie van Wijzen verzocht om haar bevindingen van 20 juli 2022 te herzien of in te trekken. Volgens [appellant] is hierin niet alle relevante informatie meegenomen en wijkt dit af van het advies van de bezwaarschriften-adviescommissie van 26 juli 2022, dat ook op de toeslagjaren 2014 en 2015 ziet.
7. Op 30 december 2022 heeft [appellant] de Commissie van Wijzen in gebreke gesteld, omdat hij op zijn brief geen reactie heeft ontvangen.
8. Op 15 januari 2023 heeft [appellant] bij de rechtbank onderhavig beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen.
Aangevallen uitspraak
9. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Volgens de rechtbank volgt uit de taakomschrijving van de Commissie van Wijzen dat deze commissie slechts adviezen geeft aan de Belastingdienst/Toeslagen, en niet beslist op een aanvraag. Daarom is een oordeel of advies van de Commissie van Wijzen niet aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De stelling van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen nog nooit van het oordeel of advies van de Commissie van Wijzen is afgeweken maakt dit niet anders, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
10. [appellant] heeft in hoger beroep een aantal niet-inhoudelijke gronden naar voren gebracht.
10.1. Zo heeft [appellant] terecht naar voren gebracht dat de rechtbank de verkeerde versie van de Instellingsregeling als grondslag van haar oordeel heeft gekozen, maar dit kan niet leiden tot het door [appellant] gewenste resultaat. Zoals onder 11.1. zal worden overwogen is er op het relevante punt voor de beoordeling inhoudelijk geen verschil tussen de beide versies van de Instellingsregeling.
10.2. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geaccepteerd dat de Belastingdienst/Toeslagen haar verweerschrift (te) laat heeft ingediend. Het al dan niet aanvaarden van laat ingediende processtukken is een procesbeslissing van de rechter. De Afdeling is niet gebleken dat de rechtbank in strijd met een goede procesorde het verweerschrift heeft geaccepteerd. [appellant] heeft ook niet gesteld dat hij in zijn verdedigingsbelang is geschaad door het laat ingediende verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen.
10.3. In de door [appellant] aangevoerde niet-inhoudelijke gronden ziet de Afdeling geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
11. [appellant] betoogt dat het oordeel van de rechtbank dat de Commissie van Wijzen slechts adviezen geeft niet juist is. Volgens [appellant] volgt uit onderdeel 2.3 van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken dat de Commissie van Wijzen ook oordelen geeft. [appellant] stelt op die basis dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het oordeel of advies van de Commissie van Wijzen geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is.
11.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een besluit genomen door de Commissie van Wijzen, maar van een advies. Hierbij is de taakomschrijving van deze commissie in de Instellingsregeling van belang. Volgens de versie van de Instellingsregeling die gold vanaf 5 november 2022 én de versie zoals die luidde ten tijde van het verzoek van [appellant], heeft de Commissie van Wijzen ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a respectievelijk c, tot taak ‘het adviseren over de vraag of sprake is van een schrijnend geval […]’. Dat in de taakstelling ook gebruik wordt gemaakt van het woord ‘beoordelen’ en onderdeel 2.3 van de Compensatieregeling het advies van de Commissie aanduidt als ‘oordeel van deze commissie’, betekent niet dat het advies van de Commissie van Wijzen op rechtsgevolg is gericht. Het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen waarover de Commissie heeft geadviseerd is dat wel. Dat de adviezen van de Commissie altijd leidend zijn in de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen, zoals [appellant] aanvoert, betekent, wat daar ook van zij, evenmin dat de adviezen op rechtsgevolg zijn gericht en dat hiertegen rechtsmiddelen openstaan. Dat het advies van de Commissie geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb betekent dat het verzoek van [appellant] om wijziging van het advies ook niet als een verzoek tot het nemen van een besluit kan worden aangemerkt.
11.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
13. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, mr. C.H.M. van Altena en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
85-1067