HR 3 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6963. Ook in deze zaak bleek niet dat zich een raadsman als zodanig had gesteld – op grond waarvan mijn ambtgenoot Hofstee concludeerde dat het voorschrift dat is gegeven in art. 51 lid Sv niet was geschonden (sub 7). De Hoge Raad was echter van oordeel dat het ernstig vermoeden was gerezen dat art. 51 lid 2 Sv niet was nageleefd en vernietigde de bestreden uitspraak. Ook in deze zaak had een raadsman het hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en werd in het proces-verbaal van de betreffende terechtzitting verwezen naar “de raadsman van verdachte”.
HR, 02-06-2015, nr. 14/02182
ECLI:NL:HR:2015:1453
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
14/02182
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:799, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:799, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1453, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0264
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Afschrift stukken: heeft zich een raadsman gesteld (art. 51 Sv)? Het p-v van de tz. van het Hof houdt o.m. in “Naar aanleiding van het door de raadsman van verdachte […] bij brief van 15 januari 2013 gedaan verzoek schorst het hof […] het onderzoek voor onbepaalde tijd […] met bevel tot oproeping van verdachte […] en met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman van verdachte”. Hieruit volgt dat het Hof ermee bekend was dat zich een raadsman voor verdachte had gesteld. De niet-nakoming van het in art. 51.2 Sv vervatte voorschrift moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Volgt vernietiging.
Partij(en)
2 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/02182
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 september 2013, nummer 21/002122-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2013 aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2013 houdt onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van het door de raadsman van verdachte, mr F.N. Dijkers, bij brief van 15 januari 2013 gedaan verzoek schorst het hof, gehoord de advocaat-generaal, het onderzoek voor onbepaalde tijd in het belang van de verdediging, met bevel tot oproeping van verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip en met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman van verdachte, alsmede met kennisgeving van dat tijdstip aan de benadeelde partij."
2.2.2.
Hieruit volgt dat het Hof ermee bekend was dat zich een raadsman voor de verdachte had gesteld. Bij de stukken van het geding bevindt zich het dubbel van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2013. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die oproeping aan de raadsman is gezonden.
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2013, naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, houdt in dat aldaar noch de verdachte noch diens raadsman is verschenen.
2.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van voormelde oproeping het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.4.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Conclusie 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Afschrift stukken: heeft zich een raadsman gesteld (art. 51 Sv)? Het p-v van de tz. van het Hof houdt o.m. in “Naar aanleiding van het door de raadsman van verdachte […] bij brief van 15 januari 2013 gedaan verzoek schorst het hof […] het onderzoek voor onbepaalde tijd […] met bevel tot oproeping van verdachte […] en met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman van verdachte”. Hieruit volgt dat het Hof ermee bekend was dat zich een raadsman voor verdachte had gesteld. De niet-nakoming van het in art. 51.2 Sv vervatte voorschrift moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Volgt vernietiging.
Nr. 14/02182 Zitting: 31 maart 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 26 september 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 13 februari 2012 waarbij hij, bij verstek, wegens feit 1 “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” en feit 2 subsidiair “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, was veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren en 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en waarbij de Politierechter tevens de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen tot een bedrag van € 249,- in combinatie met de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr te vervangen door 4 dagen hechtenis.
Mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep rechtsgeldig aan de verdachte was uitgereikt en ten onrechte de zaak inhoudelijk heeft behandeld terwijl geen afschrift van die oproeping aan de raadsman van de verdachte is gestuurd. Ik begin met de klacht dat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep rechtsgeldig aan de verdachte is uitgereikt.
Bij de stukken bevindt zich de akte uitreiking van de oproeping van verdachte in hoger beroep voor de terechtzitting van 26 september 2013. De akte houdt in dat de koerier PostNL de brief “op 5 juli 2013 te [a-straat 1] Amsterdam omdat de geadresseerde niet werd aangetroffen op het door mij ingevulde adres, [heeft] uitgereikt aan [betrokkene] die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.” Aan de akte is gehecht een “ID-staat SKDB” waaruit blijkt dat de oproeping is uitgereikt op het GBA-adres van de verdachte zodat de oproeping is uitgereikt zoals dat is voorgeschreven in artikel 588 lid 3 onder a Sv.
In het arrest van het hof ligt besloten dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep rechtsgeldig is uitgereikt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Dit onderdeel van het middel faalt.
Uit de oproeping blijkt niet dat deze is uitgereikt aan een raadsman. Het gedeelte achter “Afschrift aan raadsman verstrekt op:” is niet ingevuld. De vraag is echter of zich in hoger beroep een raadsman had gesteld. Bij de stukken heb ik geen stelbrief van een raadsman in hoger beroep aangetroffen. Wel blijkt dat mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam, op de dag van de terechtzitting van het hof van 15 januari 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met de bode in verband met door hem wegens sneeuwval opgelopen vertraging om ter terechtzitting aanwezig te kunnen zijn. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 januari 2013 kan worden opgemaakt dat het hof ermee bekend was dat voor de verdachte een raadsman zou optreden:
“Naar aanleiding van het door de raadsman van verdachte, mr F.M. Dijkers, bij brief van 15 januari 2013 gedaan verzoek schorst het hof, gehoord de advocaat-generaal, het onderzoek voor onbepaalde tijd in het belang van de verdediging, met bevel tot oproeping van verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip en met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman van verdachte, alsmede met kennisgeving van dat tijdstip aan de benadeelde partij.”
7. Nu het hof mr. Dijkers heeft aangemerkt als de raadsman van de verdachte, had aan hem een afschrift van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep moeten worden gestuurd, zoals het hof overigens ook ter terechtzitting van 15 januari 2003 had beslist.1.
8. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 26 september 2013 blijkt dat daar noch de verdachte noch diens raadsman zijn verschenen.
9. Uit de hierboven uiteengezette feiten vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2002 het voorschrift dat is gegeven in artikel 51 lid 2 Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van een zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
10. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2015