Procestaal: Frans.
HvJ EU, 22-12-2022, nr. C-148/21, nr. C-184/21
ECLI:EU:C:2022:1016
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
22-12-2022
- Magistraten
K. Lenaerts, L. Bay Larsen, A. Prechal, K. Jürimäe, C. Lycourgos, M. Safjan, P. G. Xuereb, D. Gratsias, M. L. Arastey Sahún, M. Ilešič, F. Biltgen, I. Ziemele, J. Passer
- Zaaknummer
C-148/21
C-184/21
- Conclusie
M. szpunar
- Roepnaam
Louboutin (Usage d’un signe contrefaisant sur un marché en ligne)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2022:1016, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 22‑12‑2022
ECLI:EU:C:2022:422, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 02‑06‑2022
Uitspraak 22‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Uniemerk — Verordening (EU) 2017/1001 — Artikel 9, lid 2, onder a) — Rechten verbonden aan het Uniemerk — Begrip ‘gebruik’ — Beheerder van een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats — Verkoopaanbiedingen die op die onlinemarktplaats worden geplaatst door derde verkopers die in die aanbiedingen gebruikmaken van een teken dat gelijk is aan een merk van een ander voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven — Perceptie van dit teken als een integrerend bestanddeel van de commerciële communicatie van deze beheerder — Wijze van presentatie van de verkoopaanbiedingen die het niet mogelijk maakt om de aanbiedingen van deze beheerder duidelijk te onderscheiden van die van deze derde verkopers
K. Lenaerts, L. Bay Larsen, A. Prechal, K. Jürimäe, C. Lycourgos, M. Safjan, P. G. Xuereb, D. Gratsias, M. L. Arastey Sahún, M. Ilešič, F. Biltgen, I. Ziemele, J. Passer
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-148/21 en C-184/21,*
betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal d'arrondissement de Luxembourg (rechter in eerste aanleg Luxemburg, Luxemburg) en de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles (Franstalige rechtbank van koophandel Brussel, België) bij beslissingen van 5 maart 2021 en 22 maart 2021, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 8 maart 2021 en 24 maart 2021, in de procedures
Christian Louboutin
tegen
Amazon Europe Core Sàrl (C-148/21),
Amazon EU Sàrl (C-148/21),
Amazon Services Europe Sàrl (C-148/21),
Amazon.com Inc. (C-184/21),
Amazon Services LLC (C-184/21),
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, L. Bay Larsen, vicepresident, A. Prechal, K. Jürimäe, C. Lycourgos, M. Safjan, P. G. Xuereb, D. Gratsias, M. L. Arastey Sahún, kamerpresidenten, M. Ilešič (rapporteur), F. Biltgen, I. Ziemele en J. Passer, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: V. Giacobbo, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 februari 2022,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Christian Louboutin, vertegenwoordigd door M. Decker, N. Decker, avocats, en T. van Innis, advocaat,
- —
Amazon Europe Core Sàrl, Amazon EU Sàrl en Amazon Services Europe Sàrl, vertegenwoordigd door S. Ampatziadis, H. Bälz, A. Conrad, F. Seip, Rechtsanwälte, en E. Taelman, advocaat,
- —
Amazon.com Inc. en Amazon Services LLC, vertegenwoordigd door L. Depypere, R. Dupont en T. Heremans, advocaten,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, U. Bartl en M. Hellmann als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier, S. L. Kalėda en J. Samnadda als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 juni 2022,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 9, lid 2, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen enerzijds Christian Louboutin en anderzijds, in zaak C-148/21, Amazon Europe Core Sàrl, Amazon EU Sàrl en Amazon Services Europe Sàrl, en, in zaak C-184/21, Amazon.com Inc. en Amazon Services LLC (hierna tezamen en zonder onderscheid in elk van deze twee zaken: ‘Amazon’), betreffende het vermeende gebruik door Amazon van tekens die gelijk zijn aan het Uniemerk waarvan Louboutin houder is, zonder toestemming van laatstgenoemde, voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven.
Toepasselijke bepalingen
Verordening 2017/1001
3
Artikel 9 van verordening 2017/1001 (‘Rechten verbonden aan het Uniemerk’), dat deel uitmaakt van afdeling 2 (‘Rechtsgevolgen van het Uniemerk’) van hoofdstuk II, bepaalt in de leden 1 tot en met 3 het volgende:
- ‘1.
De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.
- 2.
Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:
- a)
het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;
[…]
- 3.
Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:
[…]
- b)
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
[…]
- e)
het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;
- f)
het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die strijdig is met richtlijn 2006/114/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB 2006, L 376, blz. 21)].’
Richtlijn 2004/48
4
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16) bepaalt in artikel 11 (‘Rechterlijk bevel’) het volgende:
‘De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de bevoegde rechterlijke instanties een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker kunnen uitvaardigen. Indien het nationale recht erin voorziet, wordt bij niet-naleving van een bevel, indien passend, een dwangsom tot naleving van het verbod opgelegd. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10)].’
Richtlijn 2000/31
5
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘richtlijn inzake elektronische handel’) (PB 2000, L 178, blz. 1) bepaalt in artikel 14 [‘Hosting’ (‘host’-diensten)], lid 1, het volgende:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:
- a)
de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of
- b)
de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.’
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
6
Louboutin is een Franse ontwerper van luxe schoenen en handtassen die vooral bekend is om zijn damesschoenen met hoge hakken. Sinds midden jaren negentig brengt hij op zijn schoenen met hoge hakken een buitenzool met een rode kleur (Pantone nr. 18-1663TP) aan.
7
Deze kleur op de zool van een schoen met hoge hakken is ingeschreven als Benelux-merk krachtens het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) van 25 februari 2005, ondertekend te Den Haag door het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden. Sinds 10 mei 2016 is hetzelfde merk ingeschreven als Uniemerk (hierna: ‘betrokken merk’).
8
Amazon beheert websites voor onlineverkoop van uiteenlopende waren die zij zowel rechtstreeks aanbiedt, in eigen naam en voor eigen rekening, als indirect, door ook een onlinemarktplaats te verstrekken aan derde verkopers. De verzending van waren die door deze derde verkopers op deze onlinemarktplaats te koop worden aangeboden, kan worden afgehandeld hetzij door laatstgenoemden hetzij door Amazon, die de waren in dat geval opslaat in haar distributiecentra en vanuit haar eigen opslaglocaties naar de kopers verzendt.
9
Op deze websites staan regelmatig verkoopaanbiedingen voor schoenen met rode zolen die volgens Louboutin betrekking hebben op waren die zonder zijn toestemming in het verkeer zijn gebracht.
Zaak C-148/21
10
Op 19 september 2019 heeft Louboutin bij de tribunal d'arrondissement de Luxembourg (rechter in eerste aanleg Luxemburg, Luxemburg), de verwijzende rechter in zaak C-148/21, een vordering ingesteld tegen Amazon wegens inbreuk op de door het betrokken merk verleende exclusieve rechten. Louboutin vordert dat Amazon aansprakelijk wordt gesteld voor de inbreuk op het betrokken merk, dat zij wordt gelast, op straffe van een dwangsom het gebruik van aan dat merk gelijke tekens in het economische verkeer op het gehele grondgebied van de Europese Unie, behalve het grondgebied van de Benelux, te staken en dat zij wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die door dat gebruik zou zijn veroorzaakt.
11
De vordering van Louboutin is gebaseerd op artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001. Hij betoogt dat Amazon zonder zijn toestemming een teken dat gelijk is aan het betrokken merk heeft gebruikt voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven, met name door op haar websites voor onlineverkoop verkoopaanbiedingen weer te geven voor waren waarop een dergelijk identiek teken is aangebracht, maar ook door die waren in bezit te hebben, te verzenden en te leveren. Volgens Louboutin kan dit gebruik aan Amazon worden toegerekend, aangezien deze onderneming een actieve rol heeft gespeeld bij het gebruik van het betrokken teken en de verkoopaanbiedingen voor de inbreukmakende waren deel uitmaakten van haar eigen commerciële communicatie. Amazon kan dus niet louter als beheerder van websites of neutrale tussenpersoon worden beschouwd, aangezien zij derde verkopers bijstaat, met name bij het optimaliseren van de presentatie van hun verkoopaanbiedingen.
12
Amazon betwist dat het gebruik van een teken dat gelijk is aan het betrokken merk aan haar kan worden toegerekend. Zij beroept zich op verschillende arresten van het Hof betreffende beheerders van onlinemarktplaatsen, zoals eBay, en voert daarbij aan dat ook zij als beheerder van een dergelijke marktplaats niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het gebruik van een teken dat gelijk is aan het betrokken merk door derde verkopers die zich bedienen van haar onlinemarktplaats. Amazon betoogt dat de werking van de onlinemarktplaatsen die zijn geïntegreerd in haar websites voor onlineverkoop niet wezenlijk verschilt van die van andere onlinemarktplaatsen en dat het feit dat haar logo in de verkoopaanbiedingen van de derde verkopers is opgenomen, niet betekent dat zij zich deze aanbiedingen toe-eigent. Even onjuist is volgens Amazon de bewering dat de nevendiensten die zij aanbiedt aan derde verkopers, voldoende grond opleveren om de verkoopaanbiedingen van laatstgenoemden aan te merken als aanbiedingen die deel uitmaken van haar eigen commerciële communicatie. Dat een dienstverrichter zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken dat gelijk is aan een beschermd merk en daarvoor wordt vergoed, betekent volgens haar niet dat deze dienstverrichter zelf dit teken gebruikt.
13
Volgens de verwijzende rechter in zaak C-148/21 bestaat de werking van de door Amazon beheerde websites voor onlineverkoop erin dat voor een en dezelfde warencategorie zowel verkoopaanbiedingen van deze onderneming zelf als aanbiedingen van derde verkopers die actief zijn op de in deze websites geïntegreerde onlinemarktplaats worden gegroepeerd. In dit opzicht verschilt deze werking van die van andere ondernemingen, zoals eBay of Rakuten, die slechts een onlinemarktplaats beheren en dus alleen verkoopaanbiedingen van derde verkopers publiceren, zonder zelf waren te verkopen. Amazon is evenwel niet de enige die voor dit ‘hybride’ bedrijfsmodel heeft gekozen. Marktdeelnemers zoals de vennootschap Cdiscount bieden naast hun eigen assortiment ook waren van derde verkopers aan.
14
Bijgevolg dient in het licht van de rechtspraak van het Hof, en met name het arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2011:474), te worden nagegaan of deze werking van de websites voor onlineverkoop van Amazon kan leiden tot het gebruik, door de beheerder van deze websites, van een teken dat gelijk is aan het betrokken merk, omdat de verkoopaanbiedingen van derde verkopers waarin een dergelijk teken wordt weergegeven, deel uitmaken van haar eigen commerciële communicatie.
15
Deze rechter vraagt zich tevens af of, wat betreft de min of meer actieve rol van de beheerder van websites voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats bij de publicatie van verkoopaanbiedingen, de perceptie van het publiek van belang kan zijn.
16
Ten slotte vraagt deze rechter zich af of een dergelijke beheerder moet worden geacht een teken te gebruiken dat gelijk is aan een beschermd merk wanneer hij de verzending van waren met dit teken op zich neemt. In het arrest van 2 april 2020, Coty Germany (C-567/18, EU:C:2020:267), zou het Hof zich niet over dit punt hebben uitgesproken, aangezien in de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag, de verzending door een externe dienstverlener werd verricht.
17
Tegen deze achtergrond heeft de tribunal d'arrondissement de Luxembourg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:
- ‘1)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een teken dat gelijk is aan een merk in een verkoopaanbieding op een website kan worden toegerekend aan de beheerder van die website of aan economisch daarmee verbonden entiteiten, gezien de op deze website bestaande mix van eigen verkoopaanbiedingen van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en verkoopaanbiedingen van externe verkopers, door de inpassing van deze verkoopaanbiedingen in de eigen commerciële communicatie van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten?
Komt een dergelijke inpassing nadrukkelijker tot uiting door het feit dat:
- —
de verkoopaanbiedingen op de website op uniforme wijze worden getoond;
- —
de eigen verkoopaanbiedingen van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en die van externe verkopers zonder onderscheid naar herkomst via ‘pop-upvensters’ worden getoond in de reclamerubrieken van websites van derden, waarbij echter het beeldmerk van de beheerder of van de economisch verbonden entiteiten duidelijk in beeld wordt gebracht;
- —
de beheerder of de economisch verbonden entiteiten een algehele service aan externe verkopers verlenen, daaronder begrepen assistentie bij het opstellen van verkoopaanbiedingen, het vaststellen van verkoopprijzen en het opslaan en verzenden van waren;
- —
de website van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten is opgebouwd uit onlineshops en labels zoals ‘bestsellers’, ‘het meest gewild’ of ‘in de lift’, zonder op het eerste gezicht een duidelijk onderscheid te maken tussen de eigen waren van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en die van externe verkopers?
- 2)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een teken dat gelijk is aan een merk in een verkoopaanbieding op een onlinemarktplaats in beginsel kan worden toegerekend aan de beheerder daarvan of aan economisch daarmee verbonden entiteiten, wanneer bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker de perceptie heerst dat deze beheerder of een economisch verbonden entiteit een actieve rol heeft vervuld bij de totstandkoming van deze verkoopaanbieding of dat deze verkoopaanbieding deel uitmaakt van de eigen commerciële communicatie van deze beheerder?
Wordt die perceptie beïnvloed door:
- —
de omstandigheid dat deze beheerder en/of economisch verbonden entiteiten een gerenommeerd distributeur is/zijn van de meest uiteenlopende waren, daaronder begrepen de waren van de categorie van waren die in de verkoopaanbieding worden aangeprezen; of
- —
de omstandigheid dat de aldus getoonde verkoopaanbieding een header bevat waarin het dienstmerk van deze beheerder of economisch verbonden entiteiten is weergegeven, waarbij dit merk algemeen bekendstaat als distributiemerk; of
- —
de omstandigheid dat deze beheerder of economisch verbonden entiteiten tegelijk met de getoonde verkoopaanbieding diensten aanbieden die traditioneel worden aangeboden door distributeurs van waren van dezelfde categorie als die waartoe de in de verkoopaanbieding aangeprezen waar behoort?
- 3)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat aan de expediteur die een waar voorzien van een teken dat gelijk is aan een merk zonder toestemming van de merkhouder in het economische verkeer brengt door deze waar te verzenden naar de eindverbruiker, alleen dan het gebruik van dit teken kan worden toegerekend indien hij daadwerkelijk ervan op de hoogte is dat dit teken op de waar is aangebracht?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit aan de eindverbruiker heeft gemeld dat hij deze verzending op zich zal nemen, nadat hijzelf of een economisch verbonden entiteit de waar met het oog daarop in voorraad heeft gehad?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit eerst actief heeft bijgedragen aan het tonen, in het economische verkeer, van een verkoopaanbieding voor de waar voorzien van dit teken, of de bestelling heeft geregistreerd die de eindverbruiker heeft geplaatst op basis van deze verkoopaanbieding?’
Zaak C-184/21
18
Op 4 oktober 2019 heeft Louboutin bij de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles (Franstalige rechtbank van koophandel Brussel, België), de verwijzende rechter in zaak C-184/21, een vordering ingesteld tegen Amazon wegens inbreuk op de door het betrokken merk verleende exclusieve rechten, strekkende tot staking door Amazon van het gebruik van dit merk en tot vergoeding van de schade die door dat gebruik is veroorzaakt, waarbij in wezen dezelfde argumenten zijn aangevoerd als die welke hij bij de verwijzende rechter in zaak C-148/21 naar voren heeft gebracht.
19
Amazon is daarentegen van mening dat het feit dat zij, ten eerste, de verkoopaanbiedingen van derde verkopers voor beweerdelijk inbreukmakende schoenen publiceert op de in haar websites voor onlineverkoop geïntegreerde onlinemarktplaatsen en, ten tweede, de verzending van die schoenen verzorgt, geen gebruik van het betrokken merk door haar vormt.
20
De verwijzende rechter in zaak C-184/21 is van mening dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding vereist dat wordt nagegaan, ten eerste, onder welke omstandigheden het gebruik van een inbreukmakend teken in een verkoopaanbieding die afkomstig is van een derde verkoper kan worden toegerekend aan de beheerder van een website voor onlineverkoop waarin een onlinemarktplaats is geïntegreerd; ten tweede, of — en onder welke omstandigheden — de perceptie van deze verkoopaanbieding door het publiek in aanmerking moet worden genomen voor de vaststelling van de toerekenbaarheid van een dergelijk gebruik, en, ten derde, of — en in voorkomend geval onder welke omstandigheden — het feit dat Amazon de verzending verzorgt van waren die zijn voorzien van een teken dat gelijk is aan een merk op zich een gebruikshandeling vormt die aan deze onderneming kan worden toegerekend krachtens artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001.
21
Tegen deze achtergrond heeft de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een teken dat gelijk is aan een merk in een verkoopaanbieding op een website in beginsel kan worden toegerekend aan de beheerder van die website, wanneer bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker de perceptie heerst dat deze beheerder een actieve rol heeft vervuld bij de totstandkoming van deze verkoopaanbieding of dat deze verkoopaanbieding deel uitmaakt van de eigen commerciële communicatie van deze beheerder?
Wordt die perceptie beïnvloed door:
- —
de omstandigheid dat deze beheerder een gerenommeerd distributeur is van de meest uiteenlopende waren, daaronder begrepen de waren van de categorie van waren die in de verkoopaanbieding worden aangeprezen; of
- —
de omstandigheid dat de aldus getoonde verkoopaanbieding een header bevat waarin het dienstmerk van deze beheerder is weergegeven, waarbij dit merk algemeen bekendstaat als distributiemerk; of
- —
de omstandigheid dat deze beheerder tegelijk met de getoonde verkoopaanbieding diensten aanbiedt die traditioneel worden aangeboden door distributeurs van waren van dezelfde categorie als die waartoe de in de verkoopaanbieding aangeprezen waar behoort?
- 2)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat aan de expediteur die een waar voorzien van een teken dat gelijk is aan een merk zonder toestemming van de merkhouder in het economische verkeer brengt door deze waar te verzenden naar de eindverbruiker, alleen dan het gebruik van dit teken kan worden toegerekend indien hij daadwerkelijk ervan op de hoogte is dat dit teken op de waar is aangebracht?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit aan de eindverbruiker heeft gemeld dat hij deze verzending op zich zal nemen, nadat hijzelf of een economisch verbonden entiteit de waar met het oog daarop in voorraad heeft gehad?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit eerst actief heeft bijgedragen aan het tonen, in het economische verkeer, van een verkoopaanbieding voor de waar voorzien van dit teken, of de bestelling heeft geregistreerd die de eindverbruiker heeft geplaatst op basis van deze verkoopaanbieding?’
22
Bij beslissing van de president van het Hof van 16 april 2021 zijn de zaken C-148/21 en C-184/21 gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.
Prejudiciële vragen
23
Met hun vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001 aldus moet worden uitgelegd dat de beheerder van een website voor onlineverkoop die naast zijn eigen verkoopaanbiedingen ook een onlinemarktplaats omvat, kan worden geacht zelf gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan een Uniemerk van een ander voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer derde verkopers op die marktplaats zonder toestemming van de houder van dat merk dergelijke van dat teken voorziene waren te koop aanbieden. Zij wensen in het bijzonder te vernemen of het in dit verband relevant is dat deze beheerder de op zijn website gepubliceerde verkoopaanbiedingen op uniforme wijze presenteert, waarbij hij tegelijkertijd verkoopaanbiedingen weergeeft betreffende waren die hij in eigen naam en voor eigen rekening verkoopt en verkoopaanbiedingen betreffende waren die door derde verkopers op die marktplaats worden aangeboden, dat hij zijn eigen logo als gerenommeerde distributeur op al die verkoopaanbiedingen weergeeft en dat hij derde verkopers in het kader van de verhandeling van hun waren aanvullende diensten aanbiedt die erin bestaan hen te ondersteunen bij de presentatie van hun verkoopaanbiedingen en de op die marktplaats aangeboden waren op te slaan en te verzenden. In dit verband vragen de verwijzende rechters zich ook af of in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de perceptie van de gebruikers van de betrokken website.
24
Volgens artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001 geeft de inschrijving van een Uniemerk de houder ervan het recht om iedere derde het gebruik van een teken dat gelijk is aan dat merk in het economische verkeer te verbieden voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor dat merk is ingeschreven.
25
In dit verband dient van meet af aan te worden opgemerkt dat het begrip ‘gebruik’ in de zin van artikel 9, lid 2, van de verordening 2017/1001 niet is gedefinieerd in deze verordening.
26
Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat de merkhouder het gebruik dat een derde zonder zijn toestemming maakt van een teken dat gelijk is aan dit merk, kan verbieden, wanneer dat gebruik plaatsvindt in het economische verkeer, betrekking heeft op dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is en afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk. Tot die functies behoren onder andere de wezenlijke functie van het merk om de consument de herkomst van de betrokken waar of dienst te waarborgen (zie in die zin arrest van 3 maart 2016, Daimler, C-179/15, EU:C:2016:134, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Het Hof heeft tevens gepreciseerd dat het begrip ‘gebruik’ in de gangbare betekenis ervan een actieve gedraging vereist, alsook een directe of indirecte controle over de handeling waarin het gebruik bestaat. Het heeft erop gewezen dat artikel 9, lid 3, van verordening 2017/1001, dat een niet-limitatieve opsomming bevat van soorten gebruik die de merkhouder kan verbieden, uitsluitend actieve gedragingen van een derde vermeldt (zie in die zin arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waaronder, in voornoemd artikel 9, lid 3, onder b), het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van inbreukmakende waren.
28
In dit verband heeft het Hof eraan herinnerd dat artikel 9 van verordening 2017/1001 beoogt de houder van een Uniemerk een rechtsinstrument aan te reiken waarmee hij elk gebruik dat een derde van zijn merk maakt zonder zijn toestemming, kan verbieden en dus kan doen staken. Alleen een derde die directe of indirecte controle heeft over de handeling waarin het gebruik bestaat, is evenwel daadwerkelijk in staat om dat gebruik te staken en dus om dat verbod na te leven (arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29
Voorts heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat het gebruik door een derde van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk van de houder in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001, op zijn minst impliceert dat deze derde het teken in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt. Zo kan iemand zijn klanten de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met merken, zonder zelf van deze tekens gebruik te maken (arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30
Aldus heeft het Hof in verband met het beheer van een onlinemarktplaats geoordeeld dat de in verkoopaanbiedingen op die onlinemarktplaats getoonde tekens die gelijk zijn aan merken of daarmee overeenstemmen uitsluitend worden gebruikt door de klanten-verkopers van de beheerder van deze marktplaats en niet door de beheerder zelf, wanneer deze laatste dit teken niet in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt (zie in die zin arresten van 12 juli 2011, L'Oréal e.a., C-324/09, EU:C:2011:474, punten 102 en 103, en 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 40).
31
Het enkele feit dat iemand zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken, en daarvoor wordt vergoed, betekent immers niet dat degene die deze dienst verleent, zelf het teken gebruikt, ook al handelt hij in zijn eigen economisch belang (zie in die zin arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
In datzelfde perspectief heeft het Hof in de punten 45 en 53 van het arrest van 2 april 2020, Coty Germany (C-567/18, EU:C:2020:267), in wezen geoordeeld dat wanneer de beheerder van een onlinemarktplaats opslagdiensten aanbiedt aan derde verkopers die op die marktplaats actief zijn, zodat hij voor die derde verkopers waren opslaat die inbreuk maken op een merkrecht, zonder evenwel van deze inbreuk op de hoogte te zijn en zonder het oogmerk te hebben de door hem opgeslagen waren zelf aan te bieden of zelf in de handel te brengen, niet de beheerder, maar uitsluitend die verkopers gebruikmaken van de op de opgeslagen waren aangebrachte tekens.
33
Het is echter van belang te benadrukken dat het in de zaak waarin dat arrest is gewezen, weliswaar ging om de beheerder van dezelfde website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats, namelijk Amazon, maar dat de verwijzende rechter in die zaak, die als enige bevoegd was om de nodige feitelijke vaststellingen te doen, ondubbelzinnig had verklaard dat die beheerder niet wist dat de betrokken waren inbreuk maakten op een merkrecht, dat hij die waren niet zelf te koop had aangeboden of in de handel had gebracht, en dat hij evenmin voornemens was dit zelf te doen. De verwijzende rechter heeft tevens opgemerkt dat de waren werden verzonden door externe dienstverleners (zie arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punten 9, 30 en 47).
34
Bovendien is noch in die zaak, noch in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2011:474), dat door Amazon wordt aangevoerd en in punt 30 van het onderhavige arrest wordt aangehaald, het Hof gevraagd of het feit dat de betrokken website voor onlineverkoop naast de onlinemarktplaats ook verkoopaanbiedingen van de beheerder van die site zelf omvat, relevant is.
35
In de onderhavige zaken hebben de vragen van de verwijzende rechters juist betrekking op die relevantie en op het belang dat in een dergelijke context moet worden gehecht aan de perceptie van de gebruikers van de betrokken website en aan andere omstandigheden, zoals het feit dat de beheerder een uniforme methode gebruikt voor de presentatie van de op zijn website gepubliceerde verkoopaanbiedingen, waarbij zijn eigen verkoopaanbiedingen en die van derde verkopers tegelijk worden weergegeven en zijn eigen logo als gerenommeerde distributeur op al deze verkoopaanbiedingen verschijnt, alsmede het feit dat hij deze derde verkopers aanvullende diensten aanbiedt in verband met de verhandeling van hun waren, zoals ondersteuning bij de presentatie van hun verkoopaanbiedingen en de opslag en verzending van hun waren.
36
In deze context vragen de verwijzende rechters zich met name af of in dergelijke omstandigheden kan worden geoordeeld dat niet alleen de derde verkoper maar ook de beheerder van de website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats in voorkomend geval in zijn eigen commerciële communicatie gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan het merk van een ander voor waren die gelijk zijn aan die waarvoor dat merk is ingeschreven, zodat hij aansprakelijk kan worden gesteld voor de inbreuk op de rechten van de houder van dat merk in de zin van artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001 wanneer die derde verkoper dergelijke van dat teken voorziene waren op die onlinemarktplaats te koop aanbiedt.
37
In dit verband zij gepreciseerd dat deze vraag rijst ongeacht het feit dat de rol van een dergelijke beheerder, voor zover deze een andere marktdeelnemer de mogelijkheid heeft geboden van een merk gebruik te maken, in voorkomend geval kan worden onderzocht in het licht van andere rechtsregels, zoals artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31 of artikel 11, eerste volzin, van richtlijn 2004/48 (zie in die zin arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C-567/18, EU:C:2020:267, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
Het staat weliswaar uiteindelijk aan de verwijzende rechters om te beoordelen of in elk van de hoofdgedingen Amazon, in haar hoedanigheid van beheerder van een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats, een teken gebruikt dat gelijk is aan het betrokken merk voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven in de zin van artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001, maar het Hof kan deze rechters alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaffen die voor hen bij die beoordeling nuttig kunnen zijn (zie naar analogie arrest van 7 april 2022, Berlin Chemie A. Menarini, C-333/20, EU:C:2022:291, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
Wat in dit verband de ‘commerciële communicatie’ van een onderneming in de zin van de in punt 29 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak betreft, zij erop gewezen dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 55 en 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, hieronder in het algemeen elke vorm van aan derden gerichte communicatie wordt verstaan die ertoe dient om haar activiteit, goederen of diensten te promoten, of om aan te geven dat zij een dergelijke activiteit uitoefent. De onderneming maakt in haar eigen commerciële communicatie slechts gebruik van het betrokken teken indien dit teken in de ogen van derden overkomt als een integrerend bestanddeel van die communicatie en dus als een onderdeel van de activiteit van deze onderneming.
40
In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft vastgesteld dat in een situatie waarin een dienstverlener een teken gebruikt dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk van een ander, om waren aan te prijzen die een van zijn klanten met behulp van de verleende diensten in de handel brengt, deze dienstverlener zelf gebruikmaakt van dit teken wanneer hij het op zodanige wijze gebruikt dat een verband ontstaat tussen dat teken en de door hem verrichte diensten (arresten van 12 juli 2011, L'Oréal e.a., C-324/09, EU:C:2011:474, punt 92, en 15 december 2011, Frisdranken Industrie Winters, C-119/10, EU:C:2011:837, punt 32).
41
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat een dergelijke dienstverlener niet zelf een teken gebruikt dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk van een ander, wanneer de door deze dienstverlener verrichte dienst naar zijn aard niet kan worden vergeleken met een dienst ter bevordering van de verhandeling van waren die van dit teken zijn voorzien en niet impliceert dat een verband tussen deze dienst en dit teken ontstaat. De dienstverlener is immers niet zichtbaar voor de consument, zodat zijn diensten niet met het betrokken teken kunnen worden geassocieerd (zie in die zin arrest van 15 december 2011, Frisdranken Industrie Winters, C-119/10, EU:C:2011:837, punt 33).
42
Daarentegen is er wel sprake van een dergelijk verband wanneer de beheerder van een onlinemarktplaats — in het kader van een vermeldingsservice op internet en met behulp van een trefwoord dat gelijk is aan een merk van een ander — reclame maakt voor de door zijn klanten op zijn marktplaats verkochte waren van dat merk. Dergelijke reclame creëert immers voor internetgebruikers die op dit trefwoord zoeken een duidelijke associatie tussen deze merkproducten en de mogelijkheid om ze via die marktplaats te kopen. Om die reden is de merkhouder gerechtigd die beheerder een dergelijk gebruik te verbieden wanneer die reclame inbreuk maakt op zijn merkrecht omdat zij het voor een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de betrokken waren afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde (zie in die zin arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a., C-324/09, EU:C:2011:474, punten 93 en 97).
43
Zoals de advocaat-generaal in de punten 58, 59 en 72 van zijn conclusie in wezen heeft gesteld, volgt uit die rechtspraak dat, om vast te stellen of de beheerder van een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats zelf gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan het merk van een ander en dat wordt gebruikt in verkoopaanbiedingen voor waren die door derde verkopers op die marktplaats worden aangeboden, moet worden nagegaan of een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker van die website een verband legt tussen de diensten van deze beheerder en het betrokken teken.
44
Aan het belang van een dergelijke analyse wordt geenszins afgedaan door het door Amazon en de Europese Commissie in hun schriftelijke opmerkingen aangevoerde argument dat in de bestaande rechtspraak van het Hof de perceptie van de gebruikers niet in aanmerking is genomen.
45
Het is juist dat het Hof in de punten 102 en 103 van het arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2011:474), waarvan de inhoud in punt 30 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar de perceptie van de gebruiker van de onlinemarktplaats, zijnde de ontvanger van de betrokken commerciële communicatie.
46
Dit betekent echter niet dat het Hof heeft uitgesloten dat de perceptie van de gebruikers van de onlinemarktplaats in aanmerking moet worden genomen als een relevante factor om te bepalen of het betrokken teken wordt gebruikt in het kader van de eigen commerciële communicatie van de beheerder van die marktplaats.
47
In de zaak die tot het genoemde arrest heeft geleid, bevatte de betrokken website namelijk alleen een onlinemarktplaats, zonder dat daarin ook de eigen verkoopaanbiedingen van de beheerder van die website waren opgenomen.
48
Om te bepalen of een verkoopaanbieding die op een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats is gepubliceerd door een op die marktplaats actieve derde verkoper die gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan het merk van een ander kan worden geacht onderdeel uit te maken van de commerciële communicatie van de beheerder van die website, moet dus worden nagegaan of deze verkoopaanbieding een verband kan doen ontstaan tussen de door deze beheerder aangeboden diensten en het betrokken teken omdat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker zou kunnen denken dat het deze beheerder zelf is die in eigen naam en voor eigen rekening de waar in de handel brengt waarvoor het betrokken teken wordt gebruikt.
49
In het kader van deze algemene beoordeling van de omstandigheden van het concrete geval zijn de wijze waarop de verkoopaanbiedingen, zowel afzonderlijk als in hun geheel, op de betrokken website worden gepresenteerd alsmede de aard en de omvang van de door de websitebeheerder verleende diensten van bijzonder belang.
50
Ten eerste dient met betrekking tot de wijze van presentatie van die verkoopaanbiedingen eraan te worden herinnerd dat internetadvertenties volgens de Unieregelgeving betreffende elektronische handel op doorzichtige wijze moeten worden weergegeven (arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a., C-324/09, EU:C:2011:474, punt 95). Verkoopaanbiedingen op een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats moeten derhalve zodanig worden gepresenteerd dat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker gemakkelijk onderscheid kan maken tussen aanbiedingen van de beheerder van die website enerzijds en die van derde verkopers die actief zijn op de hierin geïntegreerde onlinemarktplaats anderzijds (zie naar analogie arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a., C-324/09, EU:C:2011:474, punt 94).
51
Wanneer echter de beheerder van een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats een uniforme methode hanteert voor de presentatie van de op zijn website gepubliceerde verkoopaanbiedingen, waarbij hij tegelijkertijd zijn eigen verkoopaanbiedingen en die van derde verkopers toont en zijn eigen logo als gerenommeerde distributeur vermeldt zowel op zijn website als op al die verkoopaanbiedingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op door derde verkopers aangeboden waren, kan het moeilijk zijn een dergelijk duidelijk onderscheid te maken en kan dus bij de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker de indruk ontstaan dat het die beheerder is die in eigen naam en voor eigen rekening ook de door die derde verkopers te koop aangeboden waren verhandelt. Wanneer deze waren zijn voorzien van een teken dat gelijk is aan het merk van een ander, kan een dergelijke uniforme presentatie bijgevolg uit het oogpunt van deze gebruikers een verband doen ontstaan tussen dit teken en de door die beheerder verleende diensten.
52
Met name wanneer de beheerder van een website voor onlineverkoop bij de verschillende aanbiedingen, die afkomstig zijn van hemzelf of van een derde, zonder onderscheid naar herkomst een vermelding als ‘bestsellers’, ‘het meest gewild’ of ‘in de lift’ plaatst, met name om bepaalde van die aanbiedingen te promoten, kan een dergelijke presentatie bij de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker de indruk versterken dat de aldus gepromote waren door die beheerder in eigen naam en voor eigen rekening worden verhandeld.
53
Ten tweede kunnen de aard en de omvang van de diensten die de beheerder van een website voor onlineverkoop met geïntegreerde onlinemarktplaats verleent aan derde verkopers die op die marktplaats waren aanbieden die zijn voorzien van het betrokken teken, zoals met name diensten die bestaan in de behandeling van vragen van gebruikers over die waren of in de opslag, de verzending en het beheer van retourzendingen van die waren, bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker eveneens de indruk wekken dat deze waren door die beheerder in eigen naam en voor eigen rekening worden verhandeld, en aldus uit het oogpunt van die gebruikers een verband doen ontstaan tussen zijn diensten en de tekens die op die waren en in de verkoopaanbiedingen van die derde verkopers voorkomen.
54
Gelet op het voorgaande moeten de gestelde vragen aldus worden beantwoord dat artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001 in die zin moet worden uitgelegd dat de beheerder van een website voor onlineverkoop die naast zijn eigen verkoopaanbiedingen ook een onlinemarktplaats omvat, kan worden geacht zelf gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan een Uniemerk van een ander voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven wanneer derde verkopers op die marktplaats zonder toestemming van de houder van dat merk dergelijke van dat teken voorziene waren te koop aanbieden, indien een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker van die website een verband legt tussen de diensten van die beheerder en het betrokken teken, hetgeen met name het geval is wanneer die gebruiker, gelet op alle elementen die de betrokken situatie kenmerken, de indruk kan krijgen dat de beheerder zelf in eigen naam en voor eigen rekening de van dat teken voorziene waren in de handel brengt. In dit verband is het relevant dat deze beheerder de op zijn website gepubliceerde aanbiedingen op uniforme wijze presenteert, waarbij hij tegelijkertijd verkoopaanbiedingen weergeeft betreffende waren die hij in eigen naam en voor eigen rekening verkoopt en verkoopaanbiedingen betreffende waren die door derde verkopers op die marktplaats worden aangeboden, dat hij zijn eigen logo als gerenommeerde distributeur op al die verkoopaanbiedingen weergeeft en dat hij derde verkopers in het kader van de verhandeling van de van het betrokken teken voorziene waren aanvullende diensten aanbiedt die met name bestaan in de opslag en de verzending van die waren.
Kosten
55
Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechters over de kosten hebben te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
Artikel 9, lid 2, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk
moet in die zin worden uitgelegd dat
de beheerder van een website voor onlineverkoop die naast zijn eigen verkoopaanbiedingen ook een onlinemarktplaats omvat, kan worden geacht zelf gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan een Uniemerk van een ander voor dezelfde waren als die waarvoor dat merk is ingeschreven wanneer derde verkopers op die marktplaats zonder toestemming van de houder van dat merk dergelijke van dat teken voorziene waren te koop aanbieden, indien een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker van die website een verband legt tussen de diensten van die beheerder en het betrokken teken, hetgeen met name het geval is wanneer die gebruiker, gelet op alle elementen die de betrokken situatie kenmerken, de indruk kan krijgen dat de beheerder zelf in eigen naam en voor eigen rekening de van dat teken voorziene waren in de handel brengt. In dit verband is het relevant dat deze beheerder de op zijn website gepubliceerde aanbiedingen op uniforme wijze presenteert, waarbij hij tegelijkertijd verkoopaanbiedingen weergeeft betreffende waren die hij in eigen naam en voor eigen rekening verkoopt en verkoopaanbiedingen betreffende waren die door derde verkopers op die marktplaats worden aangeboden, dat hij zijn eigen logo als gerenommeerde distributeur op al die verkoopaanbiedingen weergeeft en dat hij derde verkopers in het kader van de verhandeling van de van het betrokken teken voorziene waren aanvullende diensten aanbiedt die met name bestaan in de opslag en de verzending van die waren.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑12‑2022
Conclusie 02‑06‑2022
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzingen — Intellectuele eigendom — Merkenrecht — Rechtsgevolgen van het Uniemerk — Rechten verbonden aan het merk — Recht om het gebruik door een derde van het merk en van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk voor dezelfde of soortgelijke waren en diensten te verbieden — Begrip ‘gebruik’’
M. szpunar
Partij(en)
Gevoegde zaken C-148/21 en C-184/211.
Christian Louboutin
tegen
Amazon Europe Core Sàrl,
Amazon EU Sàrl,
Amazon Services Europe Sàrl (C-148/21)
[verzoek van de tribunal d'arrondissement de Luxembourg (rechter in eerste aanleg Luxemburg, Luxemburg) om een prejudiciële beslissing]
en
Christian Louboutin
tegen
Amazon.com Inc.,
Amazon Services LLC (C-184/21)
[verzoek van de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles (Franstalige rechtbank van koophandel Brussel, België) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Hoewel de aansprakelijkheid van tussenpersonen op zich geen nieuwe kwestie is, is zij steeds opnieuw aan de orde wanneer er op internet nieuwe vormen ontstaan waarin die tussenpersonen opereren. Dit blijkt uit de verscheidenheid van zaken betreffende de activiteit van internetplatforms die de afgelopen jaren bij het Hof aanhangig zijn gemaakt2. en in navolging waarvan de onderhavige verzoeken om een prejudiciële beslissing zijn ingediend in de procedures tussen Christian Louboutin en Amazon Europe Core Sàrl, Amazon EU Sàrl en Amazon Services Europe Sàrl (zaak C-148/21), en Amazon.com Inc. en Amazon Services LLC (zaak C-184/21) (hierna afzonderlijk of samen: ‘Amazon’).
2.
De opkomst van deze nieuwe vormen van opereren wekt geen verbazing. Internet neemt in onze maatschappijen zowel in sociaal als in economisch opzicht een steeds belangrijkere plaats in, en de tussenpersonen die daar actief zijn spelen in dit verband een sleutelrol. Via die tussenpersonen kunnen gebruikers inhoud vinden, uitwisselen, delen en produceren, waren en diensten kopen en verkopen, zich creatief uiten en hun stem laten horen op internet.3. Kortom, zij maken het voor gebruikers gemakkelijker om toegang te krijgen tot bepaalde inhoud. Hoewel zij tot op zekere hoogte de virtuele tegenhanger van traditionele tussenpersonen kunnen vormen, ontstaan op internet — waar voortdurend technologische vernieuwingen plaatsvinden — vooral nieuwe bemiddelingsmodellen, waarvoor geen equivalent bestaat in de echte wereld4. en waarvan het praktische belang niet kan worden genegeerd, zodat hiervoor een juridisch kader moet worden geboden.
3.
Door de steeds grotere rol van tussenpersonen op internet kruisen hun activiteiten immers die van andere marktdeelnemers, wier rechten tot op zekere hoogte in het gedrang kunnen komen door die activiteiten. Dit is het geval ten aanzien van marktdeelnemers die intellectuele-eigendomsrechten en met name een merk bezitten, aangezien op deze rechten inbreuk kan worden gemaakt op bijvoorbeeld onlineverkoopplatforms, hetgeen de vraag doet rijzen in hoeverre tussenpersonen op internet die dergelijke platforms exploiteren, daarvoor aansprakelijkheid kunnen worden gesteld. De ontwikkeling van de activiteiten van onlineverkoopplatforms en de daarmee gepaard gaande technologische vernieuwingen leiden ertoe dat consumenten gemakkelijker toegang hebben tot waren, en deze gemakkelijker in de handel kunnen worden gebracht. Het aantal waren dat in omloop wordt gebracht, neemt dus automatisch toe. Dit geldt ook voor inbreukmakende producten.5.
4.
Vanuit het oogpunt van de houder van een merk waarop inbreuk wordt gemaakt op een onlineverkoopplatform, is eenvoudig te begrijpen dat hij de tussenpersoon die een dergelijk platform exploiteert, aansprakelijk wil stellen voor de verkoop van inbreukmakende producten via dat platform. Uiteraard wordt de inbreuk in de eerste plaats gepleegd door de verkoper die via het onlineverkoopplatform inbreukmakende producten te koop aanbiedt. Die verkopers zijn meestal echter moeilijk te identificeren en vanwege hun locatie kan het bovendien problematisch zijn om hen aansprakelijk te stellen.6.
5.
De tussenpersoon daarentegen maakt een dergelijke inbreuk door een derde technisch mogelijk en heeft controle over zijn platform. Hij kan dus, in beginsel althans, een einde maken aan die inbreuk. Voor een merkhouder lijkt het dan ook doeltreffender om te trachten de tussenpersoon en niet de externe verkoper aansprakelijk te stellen7., ongeacht de vraag of die tussenpersoon rechtstreeks aansprakelijk is — als inbreukmaker — dan wel indirect aansprakelijk is — wegens handelingen van derden via diensten van de tussenpersoon8..
6.
Het belang van merkhouders om tussenpersonen aansprakelijk te stellen, kan echter niet afzonderlijk worden bezien en kan op zich niet rechtvaardigen dat tussenpersonen altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor inbreuken op de rechten van merkhouders die zich op hun platforms voordoen. Dit belang moet immers worden afgewogen tegen andere tegenstrijdige belangen.9.
7.
In de eerste plaats zou de omvang van de aansprakelijkheid van tussenpersonen op internet hen waarschijnlijk kunnen verplichten tot een algemeen toezicht op elke potentiële merkinbreuk op hun platform. In de tweede plaats, en op dezelfde wijze, zou de erkenning dat tussenpersonen op internet rechtstreeks aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op de rechten van merkhouders op hun platform, in de weg kunnen staan aan de ontwikkeling van nieuwe activiteiten op internet, en meer in het algemeen aan elke vorm van innovatie op dit gebied.
8.
De Uniewetgever heeft deze uiteenlopende belangen met elkaar willen verzoenen en tussenpersonen op internet daartoe tot op zekere hoogte beschermd tegen aansprakelijkheid voor handelingen van derden op hun platforms, dat wil zeggen hun indirecte aansprakelijkheid. Indirecte aansprakelijkheid is weliswaar niet geharmoniseerd in het Unierecht, maar in richtlijn 2000/31/EG10. zijn wel gevallen vastgelegd waarin de lidstaten aansprakelijkheid moeten uitsluiten. Inzonderheid tussenpersonen op internet kunnen dus niet aansprakelijk worden gesteld voor onrechtmatige handelingen die een gebruiker van hun platform verricht in het kader van hun activiteit bestaande in het doorgeven van informatie via een communicatienetwerk en het verschaffen van toegang tot dat netwerk, ‘caching’ (opslag) of hosting.11. In het kader van deze activiteiten mag aan tussenpersonen op internet bovendien geen algemene verplichting worden opgelegd om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.12.
9.
Voorts bepaalt richtlijn 2004/48/EG13. dat de lidstaten er zorg voor dragen dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.14. Deze maatregelen om een dergelijke inbreuk een halt toe te roepen, staan echter los van de eventuele aansprakelijkheid van de tussenpersoon ten aanzien van de litigieuze feiten15., zodat de vraag hoe tussenpersonen dienen te worden behandeld wegens feiten die door derden via hun diensten zijn verricht, in deze richtlijn grotendeels onbesproken blijft.
10.
Naast de vraag in hoeverre tussenpersonen op internet indirect aansprakelijk kunnen worden gesteld, moest ook nog worden bepaald of zij rechtstreeks aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op de rechten van merkhouders, met name in het geval van beheerders van onlinemarktplaatsen op wier platform inbreukmakende producten te koop worden aangeboden. Anders dan de indirecte aansprakelijkheid van tussenpersonen op internet, die — onder voorbehoud van de vrijstellingen van aansprakelijkheid waarin de richtlijn inzake elektronische handel voorziet — in het nationale recht wordt geregeld, valt de rechtstreekse aansprakelijkheid van beheerders van marktplaatsen wegens inbreuk op de rechten van merkhouders op die marktplaatsen wel degelijk onder het Unierecht, en meer in het bijzonder onder verordening (EU) 2017/100116..
11.
Het stond dus aan het Hof om de betrokken belangen zelf af te wegen door een grens te trekken tussen gevallen waarin de beheerder van een marktplaats rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld, en gevallen waarin die beheerder niet rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld voor een inbreuk op de rechten van een merkhouder op zijn platform. In zijn rechtspraak inzake de uitlegging van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/100117. heeft het Hof die grens tot op zekere hoogte weten vast te stellen door het begrip ‘gebruik’ van het merk in het economische verkeer te verduidelijken18., aangezien aan de hand van dat begrip wordt bepaald welke gedragingen een merkhouder kan verbieden aan een derde.
12.
Door de voortdurende vernieuwingen op het gebied van internet, ter waarborging waarvan de activiteiten van tussenpersonen op dit gebied uitgebreid moesten worden beschermd, heeft het model van onlinemarktplaatsen echter ook aanzienlijke veranderingen ondergaan. Met name Amazon kan niet als een traditionele marktplaats worden beschouwd.
13.
Zoals de verwijzende rechters opmerken, is Amazon namelijk zowel een bekende distributeur als de beheerder van een marktplaats. Amazon publiceert op haar onlinemarktplaats dan ook zowel aanbiedingen voor haar eigen waren, die zij in eigen naam verkoopt en verzendt, als aanbiedingen van externe verkopers. Met de werkwijze van Amazon kunnen externe verkopers waren die zij op het platform te koop aanbieden, zelf verzenden of laten verzenden door Amazon. In dat geval slaat Amazon die waren in haar distributiecentra op en verzendt zij deze vanuit haar eigen locaties aan de kopers.
14.
Deze elementen, die het model van die onderneming ‘hybride’ maken19., vormen een nieuw kader voor de beoordeling van de vraag of de beheerder van een dergelijke marktplaats rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld voor inbreuken op de rechten van merkhouders op zijn platform doordat hij van dit merk gebruik heeft gemaakt in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001, en liggen ten grondslag aan de in de onderhavige zaken gestelde prejudiciële vragen.
15.
De onderhavige zaken bieden het Hof dus de gelegenheid om het begrip ‘gebruik’ te verduidelijken en aldus uiteen te zetten op grond van welke beginselen tussenpersonen op internet rechtstreeks aansprakelijk kunnen worden gesteld voor merkinbreuken die worden begaan op hun platform.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Verordening 2017/1001
16.
Overweging 13 van verordening 2017/1001 luidt:
‘Over de commerciële oorsprong van de waren of diensten kan zich verwarring voordoen wanneer een onderneming hetzelfde of een soortgelijk teken op zodanige wijze als handelsnaam gebruikt dat er een verband wordt gelegd tussen de onderneming die de naam draagt, en de waren of diensten die van die onderneming afkomstig zijn. Bijgevolg is er eveneens sprake van een inbreuk op een Uniemerk wanneer het teken als handelsnaam of soortgelijke aanduiding wordt gebruikt, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.’
17.
Artikel 9 van verordening 2017/1001, met als opschrift ‘Rechten verbonden aan het Uniemerk’, bepaalt in de leden 1 tot en met 3:
- ‘1.
De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.
- 2.
Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:
- a)
het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;
- b)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;
- c)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.
- 3.
Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:
[…]
- b)
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
[…]
- d)
het gebruik van het teken als handels- of bedrijfsnaam of als deel van een handels- of bedrijfsnaam;
- e)
het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;
- f)
het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die strijdig is met richtlijn 2006/114/EG [20.].’
B. Richtlijn 2004/48
18.
Artikel 11 van richtlijn 2004/48, met als opschrift ‘Rechterlijk bevel’, bepaalt:
‘De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de bevoegde rechterlijke instanties een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker kunnen uitvaardigen. Indien het nationale recht erin voorziet, wordt bij niet-naleving van een bevel, indien passend, een dwangsom tot naleving van het verbod opgelegd. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG [21.].’
19.
Artikel 13 van deze richtlijn, met als opschrift ‘Schadevergoeding’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de benadeelde partij de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten de rechthebbende een passende vergoeding te betalen tot herstel van de schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden.
[…]
- 2.
De lidstaten kunnen bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een vooraf vastgestelde schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.’
C. Richtlijn inzake elektronische handel
20.
Overweging 48 van de richtlijn inzake elektronische handel luidt:
‘Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om van dienstverleners die door afnemers van hun dienst verstrekte informatie toegankelijk maken, te verlangen dat zij zich aan zorgvuldigheidsverplichtingen houden die redelijkerwijs van hen verwacht mogen worden en die bij nationale wet zijn vastgesteld, zulks om bepaalde soorten onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen.’
21.
Artikel 14 van deze richtlijn, met als opschrift ‘Hosting’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:
- a)
de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of
- b)
de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.’
III. Hoofdgedingen, prejudiciële vragen en procedures bij het Hof
22.
Louboutin is een Franse schoenenontwerper die vooral bekend is om zijn hooggehakte damesschoenen. Sinds midden jaren negentig brengt hij op zijn schoenen een buitenzool met een rode kleur (Pantone nr. 18.1663TP) aan.
23.
Deze kleur op de zool van een hooggehakte schoen is ingeschreven als Benelux-merk onder nummer 0874489, en als Uniemerk onder nummer 8845539.22. Dit merk wordt beschermd voor ‘schoeisel met hoge hakken (uitgezonderd orthopedisch schoeisel)’.
24.
Amazon is een onderneming die gespecialiseerd is in het online te koop aanbieden van diverse waren en diensten, zowel rechtstreeks voor eigen rekening als indirect als platform voor rekening van externe verkopers.
25.
Op de websites van Amazon verschijnen regelmatig verkoopaanbiedingen voor schoenen met rode zolen die volgens Louboutin betrekking hebben op producten die zonder zijn toestemming in de handel worden gebracht.
A. Zaak C-148/21
26.
Bij deurwaardersexploot van 19 september 2019 heeft Louboutin met het betoog dat inbreuk werd gemaakt op de uitsluitende rechten die voortvloeien uit zijn Uniemerk de in Luxemburg gevestigde dochterondernemingen van Amazon laten dagvaarden bij de handelskamer van de tribunal d'arrondissement de Luxembourg. Louboutin heeft gevorderd dat Amazon aansprakelijk wordt gesteld voor de inbreuk op genoemd merk, dat het gebruik van tekens die gelijk zijn aan dit merk op het gehele grondgebied van de Unie wordt gestaakt, met uitzondering van het grondgebied van de Benelux, waarvoor een beslissing van de Belgische rechter geldt, op straffe van een dwangsom, en dat een recht op vergoeding wordt vastgesteld van de schade die het gevolg is van het litigieuze onwettige gebruik.
27.
De vorderingen van Louboutin zijn gebaseerd op artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001. Louboutin betoogt dat Amazon zonder zijn toestemming een teken dat gelijk is aan het merk waarvan hij de houder is, heeft gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het betrokken merk is ingeschreven, met name door op haar onlinemarktplaatsen verkoopaanbiedingen weer te geven voor waren waarop het litigieuze teken is aangebracht, maar ook door die waren in bezit te hebben, te verzenden en te leveren. Volgens Louboutin kan dit gebruik aan Amazon worden toegerekend, aangezien zij een actieve rol heeft gespeeld bij het verrichten van de handelingen waarin het gebruik bestaat en de verkoopaanbiedingen voor de inbreukmakende waren deel uitmaakten van haar eigen commerciële communicatie. Amazon kan dus niet louter als aanbieder van hostingdiensten of neutrale tussenpersoon worden beschouwd.
28.
Amazon betwist dat het gebruik van het merk aan haar kan worden toegerekend. Zij beroept zich op verschillende arresten van het Hof betreffende andere platforms, zoals eBay, en voert daarbij aan dat zij als beheerder van een onlinemarktplaats niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het gebruik dat externe verkopers van haar platform maken. De werking van de marktplaats van Amazon, waartoe externe verkopers toegang hebben, verschilt volgens haar niet wezenlijk van die van andere marktplaatsen. Het feit dat het logo van Amazon in de verkoopaanbiedingen van externe verkopers op haar sites is opgenomen, betekent niet dat Amazon zich deze aanbiedingen toe-eigent. Even onjuist is volgens Amazon de bewering dat de door haar aangeboden nevendiensten voldoende grond opleveren om aanbiedingen van externe verkopers aan te merken als verkoopaanbiedingen die deel uitmaken van de communicatie van Amazon. Zij stelt dat het feit dat iemand zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken en daarvoor wordt vergoed, niet betekent dat degene die deze dienst verleent, zelf dit teken gebruikt.
29.
Volgens de verwijzende rechter moet worden onderzocht of er vanwege de bijzondere werking van de door Amazon geëxploiteerde platforms sprake kan zijn van gebruik van een teken dat gelijk is aan het merk, door de inpassing van verkoopaanbiedingen van externe verkopers in haar eigen commerciële communicatie.
30.
In de eerste plaats verwijst de verwijzende rechter naar het arrest van 12 juli 2011, L'Oréal e.a.23.; hierna: ‘arrest eBay’), waarin het Hof heeft geoordeeld dat het ‘gebruik’, door een derde, van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk van de houder, op zijn minst impliceert dat deze derde het teken in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt, om op grond daarvan te concluderen dat een beheerder van een onlinemarktplaats niet zelf gebruik van deze tekens maakt. Aangezien dit arrest echter is gewezen in verband met het eBay-platform, waarvan genoegzaam bekend is dat het uitsluitend optreedt als tussenpersoon voor het publiceren van verkoopaanbiedingen van zijn gebruikers, en niet als verkoper en distributeur, kan deze rechtspraak volgens de verwijzende rechter niet ipso facto worden toegepast op een platform met een andere werking.
31.
De verwijzende rechter is in dit verband van mening dat niet zozeer elk element van de aanbiedingen op de Amazon-sites afzonderlijk moet worden onderzocht, maar dat veeleer de strategie in haar geheel moet worden beoordeeld om te bepalen of het door Amazon opgezette verkoopmodel kan verschillen van dat van een marktplaats in eigenlijke zin, en in voorkomend geval derhalve een andere aansprakelijkheid kan meebrengen.
32.
Die rechter stelt dat het Hof zich ondanks zijn uitgebreide rechtspraak nog niet heeft uitgesproken over de vraag of van een onlinedistributeur van waren, die tegelijkertijd een onlinemarktplaats beheert, kan worden aangenomen dat hij verkoopaanbiedingen van externe verkopers inpast in zijn eigen commerciële communicatie. Deze rechtspraak is namelijk gebaseerd op de premisse dat verkoopaanbiedingen van derden geen deel uitmaken van de eigen commerciële communicatie van de platformbeheerder, hetgeen in casu tot de conclusie zou leiden dat Amazon enkel als beheerder van een onlinemarktplaats moet worden beschouwd.
33.
De verwijzende rechter merkt op dat het Hof de vraag in het arrest van 2 april 2020, Coty Germany24., uitsluitend heeft onderzocht vanuit het oogpunt van de opslag van de waren, zonder een ruimere analyse van het bedrijfsmodel van Amazon in overweging te nemen, zodat het Hof zich niet heeft uitgesproken over de aan hem in de onderhavige zaak voorgelegde vraag, die niet alleen betrekking heeft op de opslag door Amazon van door externe verkopers verkochte waren, maar die een ruimere vraag opwerpt, namelijk of er sprake is van een inpassing door Amazon van verkoopaanbiedingen van externe verkopers in haar eigen commerciële communicatie.
34.
De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat het feit dat die ruimere kwestie in voorkomend geval een oplossing vindt in de Uniewetgeving inzake elektronische handel, niet met zekerheid uitsluit dat aansprakelijkheid op het gebied van merkenbescherming aan de orde kan zijn.
35.
In de tweede plaats vraagt die rechter zich af of de vraag hoe het publiek de min of meer actieve rol van de marktplaatsbeheerder bij het publiceren van verkoopaanbiedingen opvat, van belang kan zijn. Meer bepaald wenst de verwijzende rechter te vernemen of het feit dat het publiek een verkoopaanbieding of aanbod van een derde opvat als behorende tot de eigen commerciële communicatie van de beheerder van een digitaal verkoopplatform, gelijkstaat aan een daadwerkelijke inpassing van deze verkoopaanbieding in zijn eigen commerciële communicatie, op grond waarvan deze beheerder merkenrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.
36.
In de derde plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of een beheerder moet worden geacht gebruik te maken van een teken wanneer hij waren verzendt waarop het litigieuze teken is aangebracht. Volgens die rechter heeft het Hof zich in het arrest Coty niet uitgesproken over de verzending van waren na de opslag ervan, aangezien de verzending in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot dat arrest, was uitgevoerd door een externe dienstverlener.
37.
In die omstandigheden heeft de tribunal d'arrondissement de Luxembourg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een aan een merk gelijk teken in een verkoopaanbieding op een website kan worden toegerekend aan de beheerder van die website of aan economisch daarmee verbonden entiteiten, gezien de op deze website bestaande mix van eigen verkoopaanbiedingen van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en verkoopaanbiedingen van externe verkopers, door de inpassing van deze verkoopaanbiedingen in de eigen commerciële communicatie van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten?
Komt een dergelijke inpassing nadrukkelijker tot uiting door het feit dat:
- —
de verkoopaanbiedingen op de website op uniforme wijze worden getoond?
- —
de eigen verkoopaanbiedingen van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en die van externe verkopers zonder onderscheid naar herkomst via ‘pop-upvensters’ worden getoond in de reclamerubrieken van websites van derden, waarbij echter het beeldmerk van de beheerder of van de economisch verbonden entiteiten duidelijk in beeld wordt gebracht?
- —
de beheerder of de economisch verbonden entiteiten een algehele service aan externe verkopers verlenen, daaronder begrepen assistentie bij het opstellen van verkoopaanbiedingen, het vaststellen van verkoopprijzen en het opslaan en verzenden van waren?
- —
de website van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten is opgebouwd uit onlineshops en labels zoals ‘bestsellers’, ‘het meest gewild’ of ‘in de lift’, zonder op het eerste gezicht een duidelijk onderscheid te maken tussen de eigen waren van de beheerder of de economisch verbonden entiteiten en die van externe verkopers?
- 2)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een aan een merk gelijk teken in een verkoopaanbieding op een onlinemarktplaats in beginsel kan worden toegerekend aan de beheerder daarvan of aan economisch daarmee verbonden entiteiten, wanneer bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker de perceptie heerst dat deze beheerder of een economisch verbonden entiteit een actieve rol heeft vervuld bij de totstandkoming van deze verkoopaanbieding of dat deze verkoopaanbieding deel uitmaakt van de eigen commerciële communicatie van deze beheerder?
Wordt die perceptie beïnvloed door:
- —
de omstandigheid dat deze beheerder en/of economisch verbonden entiteiten een gerenommeerd distributeur is/zijn van de meest uiteenlopende waren, daaronder begrepen de waren van de categorie van waren die in de verkoopaanbieding worden aangeprezen; of
- —
de omstandigheid dat de aldus getoonde verkoopaanbieding een header bevat waarin het dienstmerk van deze beheerder of economisch verbonden entiteiten is weergegeven, waarbij dit merk algemeen bekendstaat als distributiemerk; of
- —
de omstandigheid dat deze beheerder of economisch verbonden entiteiten tegelijk met de getoonde verkoopaanbieding diensten aanbieden die traditioneel worden aangeboden door distributeurs van waren van dezelfde categorie als die waartoe de in de verkoopaanbieding aangeprezen waar behoort?
- 3)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat aan de expediteur die een waar voorzien van een aan een merk gelijk teken zonder toestemming van de merkhouder in het economische verkeer brengt door deze waar te verzenden naar de eindverbruiker, alleen dan het gebruik van dit teken kan worden toegerekend indien hij daadwerkelijk ervan op de hoogte is dat dit teken op de waar is aangebracht?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit aan de eindverbruiker heeft gemeld dat hij deze verzending op zich zal nemen, nadat hijzelf of een economisch verbonden entiteit de waar met het oog daarop in voorraad heeft gehad?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit eerst actief heeft bijgedragen aan het tonen, in het economische verkeer, van een verkoopaanbieding voor de waar voorzien van dit teken, of de bestelling heeft geregistreerd die de eindverbruiker heeft geplaatst op basis van deze verkoopaanbieding?’
38.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 8 maart 2021 bij het Hof ingekomen. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in het hoofdgeding en door de Duitse regering en de Europese Commissie. Dezelfde partijen, met uitzondering van de Duitse regering, hebben deelgenomen aan de terechtzitting op 22 februari 2022.
B. Zaak C-184/21
39.
Op 4 oktober 2019 heeft Louboutin bij de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles (Franstalige rechtbank van koophandel Brussel, België) een vordering ingesteld tot staking van het gebruik van zijn merk door Amazon en tot vergoeding van de door dit gebruik veroorzaakte schade.
40.
Louboutin voert ter ondersteuning van zijn vordering dezelfde argumenten aan als in zaak C-148/21, waarbij hij met name benadrukt dat de litigieuze verkoopaanbiedingen ten eerste onlosmakelijk deel uitmaken van de commerciële communicatie van Amazon, aangezien in de header van elke verkoopaanbieding het woord- en beeldmerk Amazon staat afgebeeld, zijnde het merk van een gerenommeerde distributeur, en deze verkoopaanbiedingen ten tweede naar hun samenstelling gelijkenissen vertonen met de gebruikelijke verkoopaanbiedingen van grote distributeurs. Tevens voert Louboutin aan dat de vraag of een verkoopaanbieding deel uitmaakt van de eigen commerciële communicatie van een bepaald persoon, dient te worden beoordeeld vanuit het standpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument aan wie de verkoopaanbieding is gericht. Voorts stelt hij dat het verzenden naar een koper van een waar voorzien van een aan een merk gelijk teken gelijkstaat aan het gebruik van dat teken.
41.
In antwoord daarop betoogt Amazon dat de verkoopaanbiedingen voor vermeend inbreukmakende schoenen die door externe verkopers op haar verkoopsites worden geplaatst, alsook de verzending van deze door laatstgenoemden verkochte schoenen, niet kunnen worden aangemerkt als een gebruik van het merk door Amazon, en dat zij volgens vaste rechtspraak als beheerder van een onlinemarktplaats niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het (niet-toegestane) gebruik van een merk door derden. Amazon verwijst in dit verband naar een recent arrest van de cour d'appel de Bruxelles (hof van beroep Brussel, België)25., waarin dit hof heeft geoordeeld dat ‘het gebruik van het merk in een verkoopaanbieding voor inbreukmakende waren die afkomstig is van een externe verkoper, niet toerekenbaar is aan de beheerder van de onlinemarktplaats, zelfs wanneer de identiteit van de beheerder zichtbaar is, aangezien dit gebruik niet behoort tot de eigen commerciële communicatie van laatstgenoemde’.
42.
De verwijzende rechter is van mening dat voor de beslechting van het aan hem voorgelegde geschil ten eerste de vraag van belang is in welke omstandigheden het gebruik van een inbreukmakend teken in een verkoopaanbieding kan worden toegerekend aan de beheerder van een onlinemarktplaats die tevens een distributeur is, en ten tweede de vraag of en onder welke omstandigheden de perceptie van deze verkoopaanbieding door het publiek relevant is voor de toerekenbaarheid van een dergelijk gebruik. Hetzelfde geldt volgens deze verwijzende rechter voor de vraag naar de omstandigheden waarin een waar voorzien van een inbreukmakend teken wordt verzonden, die zijns inziens noodzakelijk is om uit te maken of artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 van toepassing is in het onderhavige geval.
43.
In die omstandigheden heeft de tribunal de l'entreprise francophone de Bruxelles de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een aan een merk gelijk teken in een verkoopaanbieding op een website in beginsel kan worden toegerekend aan de beheerder van die website, wanneer bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker de perceptie heerst dat deze beheerder een actieve rol heeft vervuld bij de totstandkoming van deze verkoopaanbieding of dat deze verkoopaanbieding deel uitmaakt van de eigen commerciële communicatie van deze beheerder?
Wordt die perceptie beïnvloed door:
- —
de omstandigheid dat deze beheerder een gerenommeerd distributeur is van de meest uiteenlopende waren, daaronder begrepen de waren van de categorie van waren die in de verkoopaanbieding worden aangeprezen; of
- —
de omstandigheid dat de aldus getoonde verkoopaanbieding een header bevat waarin het dienstmerk van deze beheerder is weergegeven, waarbij dit merk algemeen bekendstaat als distributiemerk; of
- —
de omstandigheid dat deze beheerder tegelijk met de getoonde verkoopaanbieding diensten aanbiedt die traditioneel worden aangeboden door distributeurs van waren van dezelfde categorie als die waartoe de in de verkoopaanbieding aangeprezen waar behoort?
- 2)
Moet artikel 9, lid 2, van verordening [2017/1001] aldus worden uitgelegd dat aan de expediteur die een waar voorzien van een aan een merk gelijk teken zonder toestemming van de merkhouder in het economische verkeer brengt door deze waar te verzenden naar de eindverbruiker, alleen dan het gebruik van dit teken kan worden toegerekend indien hij daadwerkelijk ervan op de hoogte is dat dit teken op de waar is aangebracht?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit aan de eindverbruiker heeft gemeld dat hij deze verzending op zich zal nemen, nadat hijzelf of een economisch verbonden entiteit de waar met het oog daarop in voorraad heeft gehad?
Maakt een dergelijke expediteur gebruik van het betrokken teken wanneer hijzelf of een economisch verbonden entiteit eerst actief heeft bijgedragen aan het tonen, in het economische verkeer, van een verkoopaanbieding voor de waar voorzien van dit teken, of de bestelling heeft geregistreerd die de eindverbruiker heeft geplaatst op basis van deze verkoopaanbieding?’
44.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 24 maart 2021 bij het Hof ingekomen. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in hoofdgeding, de Duitse regering en de Europese Commissie. Dezelfde partijen, met uitzondering van de Duitse regering, hebben deelgenomen aan de terechtzitting op 22 februari 2022.
IV. Analyse
45.
Ik merk op dat de prejudiciële vragen die in de zaken C-148/21 en C-184/21 aan het Hof zijn voorgelegd, allemaal betrekking hebben op de uitlegging van het begrip ‘gebruik’ in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 en dat de daarin aangevoerde elementen elkaar grotendeels overlappen.26. Ik zal deze dan ook tezamen behandelen.
46.
Met hun prejudiciële vragen wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus moet worden uitgelegd dat de beheerder van een onlineverkoopplatform moet worden geacht gebruik te maken van een merk in een verkoopaanbieding die door een derde op dat platform wordt gepubliceerd, ten eerste vanwege het feit dat die beheerder zowel zijn eigen verkoopaanbiedingen als die van derden op dezelfde wijze publiceert, waarbij die aanbiedingen ongeacht hun herkomst op dezelfde wijze worden weergegeven en hij zijn eigen logo van gerenommeerde distributeur in deze aanbiedingen opneemt, en ten tweede vanwege het feit dat de beheerder externe verkopers aanvullende diensten van opslag en verzending van de op zijn onlineplatform aangeboden waren aanbiedt en potentiële kopers meedeelt dat hij deze activiteiten op zich neemt. De verwijzende rechters wensen voorts van het Hof te vernemen of de perceptie van een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker van invloed is op de uitlegging van het begrip ‘gebruik’ in de zin van die bepaling.
47.
Ter beantwoording van de aan het Hof voorgelegde prejudiciële vragen zal ik eerst de rechtspraak inzake het begrip ‘gebruik’ van het merk in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 in herinnering brengen, teneinde te kunnen aangeven waarom naar mijn mening uit deze rechtspraak voortvloeit dat bij de toepassing van dit begrip dient te worden uitgegaan van de perceptie van een gebruiker van het betrokken platform. Vervolgens zal ik analyseren wat daarvan de gevolgen zijn voor de beantwoording van de vraag of Amazon, gelet op haar door de verwijzende rechters beschreven bijzondere werkwijze, gebruikmaakt van een merk wanneer dit merk voorkomt in een verkoopaanbieding die een derde op haar website plaatst.
A. Afbakening van het analysekader
48.
Uit hoofde van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001, waarin artikel 9, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inhoudelijk is overgenomen, mag de houder van een Uniemerk iedere derde het ‘gebruik’ zonder zijn toestemming van een teken dat gelijk is aan het merk in het economische verkeer verbieden, wanneer dat teken wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. In de bepalingen van verordening 2017/1001 is het begrip ‘gebruik’ echter niet gedefinieerd, zodat de beginselen voor uitlegging van dit begrip in de rechtspraak van het Hof zijn ontwikkeld.
1. Ontoereikende definitie in de huidige rechtspraak
49.
Het Hof heeft geoordeeld dat de term ‘gebruik’ in artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 een actieve gedraging alsook een rechtstreekse of indirecte controle over de handeling waarin het gebruik bestaat, van de derde — een tussenpersoon op internet — vereist.27.
50.
Dit vereiste van een actieve gedraging alsook een controle over de handeling waarin het gebruik bestaat, vloeit ten eerste voort uit de opzet van artikel 9 van verordening 2017/1001, aangezien dit artikel in lid 3 ervan een niet-limitatieve opsomming bevat van soorten gebruik die de merkhouder kan verbieden en uitsluitend actieve gedragingen van de derde vermeldt.28. Ten tweede vloeit een dergelijk vereiste voort uit het doel van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001, waarmee wordt beoogd de merkhouder een rechtsinstrument aan te reiken waarmee hij elk gebruik dat een derde van zijn merk maakt zonder zijn toestemming, kan verbieden en dus kan laten beëindigen. Alleen een derde die controle heeft over de handeling waarin het gebruik bestaat, is evenwel daadwerkelijk in staat om dat gebruik te staken.29. Dit vereiste vormt dan ook een uitdrukking van het beginsel dat niemand wettelijk kan worden verplicht het onmogelijke te doen.30.
51.
Bovendien veronderstelt de gebruikshandeling door een tussenpersoon op internet volgens vaste rechtspraak van het Hof ‘op zijn minst […] dat deze [tussenpersoon] het teken in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt’.31. Deze voorwaarde, die rechtstreeks aansluit bij de voorwaarde van een actieve gedraging, vormt mijns inziens de kern van het begrip ‘gebruik’ in het geval van een tussenpersoon op internet. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor de erkenning van het gebruik van een teken, bij gebreke waarvan er geen sprake kan zijn van een dergelijk gebruik.
52.
Benadrukt dient te worden dat de voorwaarde dat een tussenpersoon op internet het teken voor zijn eigen commerciële communicatie moet gebruiken, er tot dusver overigens steeds toe heeft geleid dat werd uitgesloten dat er sprake was van gebruik door die tussenpersoon. Zo heeft het Hof in het arrest Google France en Google geoordeeld dat de verlener van een zoekmachineadvertentiedienst het teken niet in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt, omdat hij zijn klanten enkel de mogelijkheid biedt om zelf gebruik te maken van tekens die gelijk zijn aan een merk, zodat hij uitsluitend zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken.32. Evenzo heeft het Hof in het arrest eBay33. geoordeeld dat de beheerder van een marktplaats geen gebruik maakt van het betrokken teken in zijn eigen commerciële communicatie wanner hij een dienst levert die erin bestaat dat hij het zijn klanten mogelijk maakt om dit teken in het kader van hun handelsactiviteiten te laten tonen, en in het arrest Coty34. dat de opslag van waren die zijn voorzien van het betrokken teken geen gebruik van dit teken in de eigen commerciële communicatie van een derde vormt wanneer hij die waren niet zelf te koop aanbiedt of in de handel brengt.
53.
Ik merk echter op dat deze voorwaarde nooit nader is omschreven in de rechtspraak van het Hof en dat deze kwestie evenmin nader is uitgewerkt in de rechtsleer35., zodat onduidelijk is wat het begrip ‘gebruik door een tussenpersoon van een teken in zijn eigen commerciële communicatie’ precies inhoudt36.. Deze onduidelijkheid wordt nog eens versterkt door het uitsluitend ontkennende gebruik van die voorwaarde, die enkel heeft gediend tot het onderbouwen van de vaststelling dat er geen sprake was van gebruik van een teken, zelfs op een plaats die ertoe heeft geleid dat dit teken kon worden ontdekt.
54.
Hoewel het op het eerste gezicht dus niet eenvoudig is om bij lezing van de rechtspraak van het Hof vast te stellen wat in bevestigende zin wordt verstaan onder ‘het gebruik door een tussenpersoon van een teken in zijn eigen commerciële communicatie’ en hoe kan worden aangetoond dat een dergelijke voorwaarde is vervuld, is het wel mogelijk om aan de hand van een zorgvuldigere analyse van dat begrip de contouren ervan te schetsen.
2. Het ‘gebruik door een tussenpersoon van een teken in zijn eigen commerciële communicatie’: een begrip waarin het perspectief van de gebruiker van het platform moet worden meegenomen
55.
Onder ‘commerciële communicatie van een onderneming’ wordt in het algemeen elke vorm van communicatie verstaan die ertoe dient om haar activiteit, goederen of diensten te promoten, of om aan te geven dat zij een dergelijke activiteit uitoefent. Die communicatie richt zich op derden, om bekendheid te geven aan haar activiteiten of derden hierop te wijzen. Zij heeft dus een zuiver extern doel. De term ‘communicatie’ of ‘mededeling’ wordt doorgaans ook gedefinieerd als de handeling waarbij iets aan iemand kenbaar wordt gemaakt of meegedeeld.37.
56.
De communicatie wordt dan slechts opgevat in een relatie tussen de onderneming die het teken gebruikt en derden, en het gebruik door een tussenpersoon op internet van een teken in zijn eigen commerciële communicatie veronderstelt dus dat het betrokken teken daarbuiten wordt getoond als een volledig deel ervan. Met andere woorden, de tussenpersoon eigent zich het teken in die mate toe dat het deel lijkt uit te maken van zijn activiteit.
57.
Deze gedachte is niet nieuw. Het Hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gebruik van een teken wanneer de derde ‘dit teken op zodanige wijze gebruikt, dat een verband ontstaat tussen het genoemde teken en de waren die hij in de handel brengt of de diensten die hij verricht’.38. Dit element is sindsdien weliswaar niet uitdrukkelijk overgenomen wat tussenpersonen op internet betreft, maar is in de rechtspraak van het Hof vervangen door de voorwaarde inzake het gebruik van het teken in de eigen commerciële communicatie van de tussenpersoon, omdat aan deze voorwaarde diezelfde logica ten grondslag ligt.
58.
De voorwaarde betreffende het gebruik van het teken in de commerciële communicatie veronderstelt namelijk dat het teken op zodanige wijze door de tussenpersoon op internet wordt gebruikt dat de ontvanger van deze communicatie een bijzonder verband legt tussen de tussenpersoon en het teken in kwestie39., waarbij dit bijzondere verband wordt gelegd doordat de tussenpersoon zich dit teken toe-eigent.
59.
Een dergelijke voorwaarde kan dus enkel worden geanalyseerd vanuit het oogpunt van de gebruiker van de marktplaats, die de ontvanger is van de commerciële communicatie van de beheerder van die marktplaats, om te kunnen beoordelen of het betrokken teken hem voorkomt als volledig onderdeel van diens commerciële communicatie, in die zin dat de tussenpersoon op internet zich dat teken heeft toegeëigend.
60.
Ik stel vast dat advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in zijn conclusie in de zaak Coty Germany reeds heeft benadrukt dat het standpunt van de gebruiker van de marktplaats in aanmerking moet worden genomen. Hij legt daarin uit dat hij zich ‘[concentreert] op het perspectief van een eindconsument’, en merkt op dat ‘[v]oor zover de koper zou kunnen denken dat [de beheerder van de marktplaats] de onderneming is die de waren in de handel brengt’, een oplossing moet worden gevonden ‘die inhoudt dat er sprake is van gebruik van het merk’.40.
61.
Het lijkt mij dus inherent aan de voorwaarde dat een derde het teken in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt, dat die communicatie wordt beoordeeld vanuit het oogpunt van de ontvangers van die communicatie, namelijk de gebruikers van het betrokken platform.
62.
Op dit punt moet nog worden verduidelijkt op basis van welke gebruiker van de marktplaats wordt bepaald of de beheerder het betrokken teken in diens perceptie heeft opgenomen in zijn eigen commerciële communicatie. De verwijzende rechters stellen voor uit te gaan van het standpunt van een ‘normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker’.
63.
Deze uitdrukking weerspiegelt de norm die wordt gehanteerd om te bepalen of het gebruik van een teken door een derde inbreuk maakt op een van de wezenlijke functies van het merk. In het kader van dit onderzoek gaat het Hof namelijk na of ‘het voor de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker [mogelijk wordt gemaakt] om te weten of de waren of diensten [met het merk] afkomstig zijn van de merkhouder of […] van een derde’.41.
64.
Zoals de Commissie en Amazon opmerken, is het wel juist dat enerzijds de vraag of de beheerder van een marktplaats gebruikmaakt van een merk en anderzijds de vraag of dit gebruik afbreuk kan doen aan een van de functies van het merk, twee verschillende vragen zijn.
65.
Wat deze laatste vraag betreft, is de analyse toegespitst op de waar of dienst waarop het betrokken teken is aangebracht als zodanig, waarbij wordt nagegaan of een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument deze waar of dienst ten onrechte als afkomstig van de merkhouder kan beschouwen. De vraag of de beheerder van een marktplaats een teken in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt, vereist een andere analyse. Daarbij hoeft niet de waar of dienst waarop het betrokken teken is aangebracht, maar enkel de commerciële communicatie van de beheerder te worden onderzocht om te bepalen of hij het betrokken teken in de ogen van de gebruikers van het platform rechtstreeks voor zijn eigen activiteit gebruikt.
66.
Deze twee onderzoeken volgen bovendien een andere logica. De vraag of afbreuk wordt gedaan aan een van de functies van het merk, met name de herkomstaanduidende functie, heeft een dimensie die betrekking heeft op bescherming van niet alleen de rechten van de merkhouder, maar ook van de belangen van de consument.42. Daarentegen betreft de vaststelling van het gebruik van een merk enkel de betrekkingen tussen de houder van het betrokken merk en een vermeende inbreukmaker, aangezien op grond daarvan wordt bepaald of deze derde door zijn handelen een exclusief voorrecht van de merkhouder uitoefent.
67.
Deze elementen kunnen echter niet rechtvaardigen dat de perceptie van een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker niet eveneens in aanmerking kan worden genomen om vast te stellen of het betrokken teken deel uitmaakt van de commerciële communicatie van een onlineverkoopplatform. Ik ben juist van mening dat de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker, als ontvanger van de commerciële communicatie van de beheerder van het platform, noodzakelijkerwijs de referentie vormt om vast te stellen of een tussenpersoon zich het teken heeft toegeëigend door het in zijn eigen commerciële communicatie te gebruiken.
68.
Aan het bestaan van een dergelijk kader voor de analyse van het gebruik van een teken in de eigen commerciële communicatie, en dus van het begrip ‘gebruik’ van dit teken door tussenpersonen op internet, wordt niet afgedaan door het argument van Amazon en de Commissie dat het Hof er niet uitdrukkelijk op heeft gewezen dat in dit verband rekening moet worden gehouden met de perceptie van internetgebruikers.
69.
Ten eerste is het begrip ‘gebruik van een teken in de eigen commerciële communicatie’, zoals ik in de punten 53 en 54 van deze conclusie heb opgemerkt, alleen in ontkennende zin gebruikt, in gevallen waarin het Hof heeft geoordeeld dat de tussenpersoon op internet het betrokken teken niet in zijn eigen commerciële communicatie had gebruikt. Diezelfde conclusie kan dus niet worden getrokken uit het feit dat niet werd verwezen naar de perceptie van een internetgebruiker om aan te tonen dat het betrokken teken volledig deel uitmaakte van de commerciële communicatie van de tussenpersoon, in situaties waarin dit niet het geval was, aangezien het alleen zinvol is om de perceptie van de internetgebruiker te analyseren indien er twijfel bestaat over het gebruik van het teken in de commerciële communicatie van de tussenpersoon.
70.
Ten tweede geldt dit des te meer omdat de in die arresten gekozen oplossing hoe dan ook kon worden gerechtvaardigd aan de hand van het feit dat het betrokken teken voor een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker niet leek te worden gebruikt voor de eigen commerciële communicatie van de webpaginabeheerders. Zo verricht de verlener van een zoekmachineadvertentiedienst die voor rekening van zijn klanten tekens als trefwoorden opslaat en op basis daarvan advertenties toont43., volgens het arrest Google France en Google slechts zijn gebruikelijke activiteit en lijkt hij de betrokken tekens in de ogen van een geïnformeerde internetgebruiker die vertrouwd is met het gebruik van deze dienst, dus niet zelf voor zijn eigen commerciële communicatie te gebruiken. Evenzo stelt de beheerder van de marktplaats volgens het arrest eBay aan verkopers een dienst ter beschikking die erin bestaat dat hij het zijn klanten mogelijk maakt om in het kader van hun handelsactiviteiten met een merk overeenstemmende tekens te laten tonen44., zodat hij vanuit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker nog steeds zijn rol van tussenpersoon vervult en de betrokken tekens niet in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt.
71.
Ten derde heeft het Hof in het arrest eBay erkend, zonder dat het daarbij evenwel de voorwaarde van het gebruik van het teken in de eigen commerciële communicatie heeft vermeld, dat er sprake is van gebruik van een merk door de beheerder van de betrokken marktplaats wanneer hij bij de beheerder van de zoekmachine Google trefwoorden kiest die met een merk overeenstemmen, om een advertentielink te doen verschijnen waarin wordt aangegeven dat de gezochte merkproducten kunnen worden aangeschaft op zijn site.45. In een dergelijk geval is het echter juist omdat de weergegeven berichten en de links tevens reclame vormen voor de marktplaats als zodanig en het betrokken merk bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker overkomt als deel van de eigen commerciële communicatie van eBay, dat wordt erkend dat er sprake is van gebruik van het merk.
72.
Bijgevolg ben ik van mening dat de perceptie van een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker van een onlineverkoopplatform een relevant element vormt om vast te stellen of een teken wordt gebruikt in de commerciële communicatie van de beheerder van dat platform. Een dergelijke norm, die een normaal informatieniveau en redelijke oplettendheid van de gebruiker veronderstelt, lijkt mij des te meer gerechtvaardigd aangezien het voor een deel van de gebruikers van de onlineverkoopplatforms van weinig belang is te weten met wie de verkoop wordt gesloten, omdat voor hen het product en de prijs ervan de enige aankoopcriteria zijn. Deze internetgebruikers kunnen dus niet als maatstaf dienen om vast te stellen of een teken in hun ogen volledig deel uitmaakt van de commerciële communicatie van de beheerder van dat platform, en niet louter een teken vormt dat door de externe verkoper wordt gebruikt. Daarom moet mijns inziens worden uitgegaan van een gemiddelde internetgebruiker, voor wie dat gegeven wel relevant is.
73.
Ten slotte zij daarbij nog verduidelijkt dat de erkenning dat de verkoper van een waar via een onlineverkoopplatform een teken gebruikt in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001, niet uitsluit dat de tussenpersoon die dit platform exploiteert, in theorie eveneens gebruik van dit teken kan maken wanneer hij het betrokken teken in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt.
74.
Het is dus op basis van deze overwegingen dat ik thans zal overgaan tot de analyse van de activiteit van een beheerder van een onlineverkoopplatform zoals Amazon en zoals dit de door de verwijzende rechters is omschreven, teneinde te bepalen of deze onderneming kan worden geacht gebruik te maken van het betrokken merk in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 doordat zij het merk in haar eigen commerciële communicatie gebruikt.
B. Invloed van de werkwijze van Amazon op de vraag of er sprake is van ‘gebruik’ van het merk in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001
75.
Met de eerste en de derde prejudiciële vraag in zaak C-148/21 en de tweede prejudiciële vraag in zaak C-184/21 wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus moet worden uitgelegd dat de beheerder van een onlineverkoopplatform moet worden geacht gebruik te maken van een merk in een verkoopaanbieding die door een derde op dat platform wordt gepubliceerd, vanwege ten eerste het feit dat die beheerder zowel zijn eigen verkoopaanbiedingen als die van derden op dezelfde wijze publiceert, waarbij die aanbiedingen ongeacht hun herkomst op dezelfde wijze worden weergegeven en hij zijn eigen logo van gerenommeerde distributeur in deze aanbiedingen opneemt, zowel op zijn eigen website als in de reclamerubrieken van websites van derden, en vanwege ten tweede het feit dat de beheerder externe verkopers aanvullende diensten van hulp, opslag en verzending van de op zijn onlineplatform aangeboden waren aanbiedt en potentiële kopers meedeelt dat hij deze activiteiten op zich neemt.
1. Afbakening van de prejudiciële vraag
76.
Om te beginnen acht ik het van belang erop te wijzen dat de vraag van de verwijzende rechter uitsluitend betrekking heeft op het geval waarin een beheerder die een onlineverkoopplatform exploiteert, rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld omdat hij gebruik heeft gemaakt van een aan een merk gelijk teken in de zin van artikel 9 van verordening 2017/1001. Zoals ik in de punten 8 en 10 van deze conclusie heb gesteld, staat deze vraag los van de indirecte aansprakelijkheid van tussenpersonen op internet voor handelingen van derden via hun diensten.
77.
De door mij voorgestelde analyse laat derhalve onverlet dat de verwijzende rechters de gevolgen van andere rechtsregels dan artikel 9 van verordening 2017/1001 kunnen onderzoeken, voor zover een marktdeelnemer het gebruik van een merk door een andere marktdeelnemer mogelijk heeft gemaakt.
78.
Het feit dat een teken geen deel uitmaakt van de commerciële communicatie van de beheerder van een onlineverkoopplatform, betekent namelijk niet dat die beheerder nooit aansprakelijk kan worden gesteld voor de inbreuk op de rechten van merkhouders, maar alleen dat deze aansprakelijkheid op grond van het nationale recht als secundaire aansprakelijkheid moet worden gezocht.
79.
In een dergelijke situatie staat het dus aan de verwijzende rechters om op basis van het nationale recht na te gaan of de tussenpersoon op internet indirect aansprakelijk kan zijn, met dien verstande dat een dergelijke aansprakelijkheid ook moet rijmen met de in de richtlijn inzake elektronische handel neergelegde vrijstellingen van aansprakelijkheid.
80.
Bovendien is de waaier van tot bescherming van de rechten van een merkhouder strekkende maatregelen die kunnen worden genomen tegen een tussenpersoon op internet die een derde via zijn diensten gebruik heeft laten maken van een teken, er niet toe beperkt dat hij rechtstreeks of indirect aansprakelijk wordt gesteld. Zo is in artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48 bepaald dat een rechterlijk bevel kan worden uitgevaardigd tegen tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.
81.
Na deze verduidelijkingen zal ik nu uiteenzetten waarom ik van mening ben dat de beheerder van een onlineplatform zoals Amazon bij de uitoefening van zijn door de verwijzende rechters beschreven activiteit geen gebruik maakt van een teken in de zin van artikel 9 van verordening 2017/1001.
2. Specifieke kenmerken van het model van Amazon
82.
De eerste prejudiciële vraag in zaak C-148/21 heeft in hoofdzaak betrekking op de activiteit van een beheerder van een marktplaats waarop verkoopaanbiedingen van externe verkopers worden gepubliceerd, wanneer deze aanbiedingen een teken bevatten dat gelijk is aan een merk. Zoals ik in punt 53 van deze conclusie heb uiteengezet en zoals ook Amazon opmerkt, heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze activiteit geen gebruik van dit teken in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 vormt.46.
83.
Zoals de verwijzende rechter opmerkt, verschilt de activiteit van een beheerder van een onlineverkoopplatform zoals Amazon echter van die van de marktplaats waarop het arrest eBay betrekking had. De rechter benadrukt dat op het platform van Amazon een mix te vinden is van aanbiedingen van externe verkopers en die van Amazon zelf, en dat deze aanbiedingen niet van elkaar kunnen worden onderscheiden omdat zij op dezelfde wijze worden weergegeven. Hij merkt op dat het logo van Amazon, een gerenommeerde distributeur, systematisch wordt getoond in verkoopaanbiedingen, niet alleen op de marktplaats zelf, maar ook in reclameboodschappen op sites van derden. Ten slotte wijst de verwijzende rechter erop dat Amazon deze verkoopaanbiedingen zelf in bepaalde winkels op haar website of in productlijsten opneemt.
84.
Niettemin kan geen van deze elementen mijns inziens afdoen aan de slotsom waartoe het Hof in het arrest eBay is gekomen. Volgens mij kunnen deze elementen er niet toe leiden dat tekens in aanbiedingen van externe verkopers in de ogen van normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruikers een volledig onderdeel van de commerciële communicatie van de beheerder van het onlineverkoopplatform lijken te vormen.
85.
Met betrekking tot de mix van verkoopaanbiedingen op de marktplaats van Amazon en haar eigen aanbiedingen, is het inderdaad zo dat deze op uniforme wijze worden weergegeven en het logo van Amazon, een gerenommeerde distributeur, bevatten. Zoals blijkt uit de voorbeelden van aanbiedingen die in de verwijzingsbeslissing zijn opgenomen, merk ik echter ook op dat in die aanbiedingen steeds wordt aangegeven of zij afkomstig zijn van externe verkopers dan wel of de waren rechtstreeks door Amazon worden verkocht.
86.
Bovendien is Amazon weliswaar een zeer gerenommeerde distributeur, maar staat de onderneming net zo bekend om haar activiteit als marktplaats. Het is gebruikers van het platform dus bekend dat op de website zowel verkoopaanbiedingen voor waren die rechtstreeks door Amazon worden verkocht als verkoopaanbiedingen van externe verkopers worden geplaatst. Het enkele feit dat het logo van Amazon te zien is, kan voor de consument dus evenzeer een aanwijzing zijn dat hij te maken heeft met een aanbieding van een externe verkoper. In deze omstandigheden kan louter uit het feit dat aanbiedingen van Amazon en die van externe verkopers naast elkaar bestaan, niet worden afgeleid dat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker tekens die in de aanbiedingen van externe verkopers worden weergegeven, als deel van de commerciële communicatie van Amazon kan zien.
87.
Dezelfde redenering geldt voor reclameboodschappen die op websites van derden worden gepubliceerd, waarin het Amazon-logo is opgenomen en waarin wordt verwezen naar aanbiedingen van externe verkopers op haar website.
88.
Hetzelfde geldt ook voor het feit dat Amazon aanbiedingen van externe verkopers opneemt in winkels op haar platform, of in lijsten met bestverkochte of meest aangeboden producten. Zoals de Commissie opmerkt, vloeit dit feit voort uit de wijze waarop het platform is georganiseerd. Amazon heeft er ter terechtzitting tevens op gewezen dat een dergelijke organisatie automatisch plaatsvindt, doordat aanbiedingen van soortgelijke producten op basis van de meestgezochte of bestverkochte producten worden gegroepeerd. Die organisatie maakt dus volledig deel uit van de rol van een tussenpersoon op internet zoals Amazon, als beheerder van een marktplaats, en komt bij normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruikers alleen zo over vanwege de presentatie en indeling van het platform.
89.
Met zijn eerste prejudiciële vraag in zaak C-148/21 wenst de verwijzende rechter eveneens van het Hof te vernemen wat de gevolgen zijn van het feit dat Amazon een ‘volledige’ dienst aanbiedt, die hulp bij het opstellen van aanbiedingen alsook opslag en verzending van bepaalde waren omvat, voor de vraag of Amazon in deze aanbiedingen gebruikmaakt van een teken.
90.
Deze vraag komt in wezen overeen met de derde vraag in zaak C-148/21 en de tweede vraag in zaak C-184/21, die ertoe strekken vast te stellen of de opslag en verzending van waren met een aan een merk gelijk teken — voor welke waren Amazon tevens actief heeft bijgedragen aan het opstellen en publiceren van de aanbiedingen tot verkoop ervan — gebruik van het merk in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 vormt.
91.
Zoals de Duitse regering opmerkt, moeten de activiteiten van Amazon derhalve in hun geheel worden geanalyseerd om vast te stellen of haar betrokkenheid, vanaf de publicatie van de verkoopaanbieding bevattende het litigieuze teken tot aan de verzending van de betrokken waar, als gebruik van dat teken kan worden aangemerkt. Ik denk dat dit laatste niet het geval is.
92.
Een dergelijke betrokkenheid, die specifiek is voor de werking van Amazon, kan de onderneming, althans in beginsel, inderdaad meer controle bieden over de verkoop van een waar die inbreuk maakt op een merk. Deze betrokkenheid, vanaf de publicatie van de verkoopaanbieding met het litigieuze teken tot aan de verzending van de betrokken waar, die de consument ten goede komt omdat zij er in feite op gericht is dat wordt gewaarborgd dat waren na aankoop snel en daadwerkelijk worden geleverd en de reputatie van het onlineverkoopplatform aldus wordt versterkt, volstaat mijns inziens echter niet om aan te tonen dat Amazon het betrokken teken in haar eigen commerciële communicatie heeft gebruikt.
93.
Het Hof heeft in het arrest Coty immers reeds geoordeeld dat het teken niet kan worden geacht te zijn gebruikt in de eigen commerciële communicatie van de beheerder van een marktplaats wanneer hij waren die van een teken zijn voorzien, voor rekening van een externe verkoper opslaat zonder zelf het oogmerk te hebben deze waren aan te bieden of in de handel te brengen.47. Ik zie niet in waarom de verzending van dergelijke waren voor rekening van een derde anders moet worden behandeld. In een dergelijk geval blijft het voor normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruikers duidelijk dat alleen de externe verkoper voornemens is de waren aan te bieden en in de handel te brengen.48.
94.
Het feit dat Amazon de betrokken verkoopaanbiedingen zelf publiceert, laat deze conclusie onverlet. Zoals ik heb uiteengezet, ben ik namelijk van mening dat de publicatie van dergelijke aanbiedingen geen ‘gebruik’ van het merk in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 vormt.49. Twee handelingen die geen gebruik in de zin van dat artikel vormen, mogen mijns inziens niet verschillend worden beoordeeld om de enkele reden dat zij samen worden onderzocht.
95.
In deze omstandigheden ben ik van mening dat op de prejudiciële vragen dient te worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus moet worden uitgelegd dat de beheerder van een onlineverkoopplatform niet kan worden geacht gebruik te maken van een merk in een verkoopaanbieding die door een derde op dat platform wordt gepubliceerd, vanwege ten eerste het feit dat die beheerder zowel zijn eigen verkoopaanbiedingen als die van derden op dezelfde wijze publiceert, waarbij die aanbiedingen ongeacht hun herkomst op dezelfde wijze worden weergegeven en hij zijn eigen logo van gerenommeerde distributeur in deze aanbiedingen opneemt, zowel op zijn eigen website als in de reclamerubrieken van websites van derden, en vanwege ten tweede het feit dat de beheerder externe verkopers aanvullende diensten van hulp, opslag en verzending van de op zijn onlineplatform aangeboden waren aanbiedt en potentiële kopers meedeelt dat hij deze activiteiten op zich neemt, mits het betrokken merk vanwege dergelijke elementen bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker niet overkomt als volledig deel van de commerciële communicatie van de beheerder.
3. Specifieke kenmerken van het merkenrecht
96.
Een dergelijke oplossing impliceert dat de specifieke kenmerken van het model van de beheerder van een onlineverkoopplatform zoals Amazon, dat een geheel van geïntegreerde diensten aanbiedt vanaf de publicatie van verkoopaanbiedingen tot aan de verzending van de betrokken waren, niet van invloed zijn op het begrip ‘gebruik’ in de zin van artikel 9 van verordening 2017/1001.
97.
Deze benadering blijft echter beperkt tot de uitlegging van dit begrip en kan niet tot andere gebieden worden uitgebreid. Met andere woorden, hoewel de integratie van verschillende diensten door de beheerder van een onlineverkoopplatform op zich niet impliceert dat hij kan worden geacht gebruik te maken van een teken, zelfs niet vanwege de actievere rol die deze integratie kan meebrengen, betekent dit nog niet dat een dergelijke integratie geen enkele invloed heeft op de kwalificatie van de door deze beheerder verrichte diensten op andere rechtsgebieden.
98.
Hierbij denk ik met name aan de benadering van het Hof in de zaken Asociación Profesional Elite Taxi50. en Uber France51.. Uit deze beide zaken blijkt namelijk dat de integratie van verschillende door een onderneming verrichte diensten, waarmee zij controle kan uitoefenen op alle relevante aspecten van een stedelijke vervoersdienst, inhoudt dat een dergelijke dienst niet louter als een bemiddelingsdienst moet worden aangemerkt waarmee passagiers in contact worden gebracht met chauffeurs, maar als één dienstenpakket waarvoor deze onderneming verantwoordelijk is. Met andere woorden, de grotere controle van de onderneming over alle aspecten van een dienst heeft een zekere invloed op de rol van deze onderneming als tussenpersoon, met name vanuit het oogpunt van de Unierechtelijke regels inzake elektronische handel.
99.
Deze redenering kan echter niet zonder meer worden toegepast op de uitlegging van het begrip ‘gebruik’ dat in casu aan de orde is. In een dergelijk geval gaat het niet om de vraag hoe de dienst van de beheerder van een onlineverkoopplatform moet worden gekwalificeerd, maar om de vraag of zijn activiteit de indruk kan wekken dat hij een teken in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt. Voor het antwoord op elk van deze twee vragen moet dus een andere redenering worden gevolgd.
100.
Bovendien beantwoorden zij aan een andere logica. De kwalificatie van de dienst van een dienstverlener op internet kan gevolgen hebben voor zijn aansprakelijkheid jegens de gebruiker van het door hem geëxploiteerde platform. Het valt gemakkelijk in te zien dat de aansprakelijkheid van die dienstverlener des te groter is naarmate hij een grotere controle over de verleende dienst heeft. Dit is niet het geval voor de vraag of deze dienstverlener gebruikmaakt van een merk in de zin van verordening 2017/1001, aangezien die vraag enkel betrekking heeft op bescherming van de rechten van de houder van het merk in kwestie.
V. Conclusie
101.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om op de drie prejudiciële vragen in zaak C-148/21 en op de twee prejudiciële vragen in zaak C-184/21 te antwoorden dat artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus moet worden uitgelegd dat de beheerder van een onlineverkoopplatform niet kan worden geacht gebruik te maken van een merk in een verkoopaanbieding die door een derde op dat platform wordt gepubliceerd, vanwege ten eerste het feit dat die beheerder zowel zijn eigen verkoopaanbiedingen als die van derden op dezelfde wijze publiceert, waarbij die aanbiedingen ongeacht hun herkomst op dezelfde wijze worden weergegeven en hij zijn eigen logo van gerenommeerde distributeur in deze aanbiedingen opneemt, zowel op zijn eigen website als in de reclamerubrieken van websites van derden, en vanwege ten tweede het feit dat de beheerder externe verkopers aanvullende diensten van hulp, opslag en verzending van de op zijn onlineplatform aangeboden waren aanbiedt en potentiële kopers meedeelt dat hij deze activiteiten op zich neemt, mits het betrokken merk vanwege dergelijke elementen bij een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker niet overkomt als volledig deel van de commerciële communicatie van de beheerder.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑06‑2022
Oorspronkelijke taal: Frans.
Zie bijvoorbeeld arresten van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981); 19 december 2019, Airbnb Ireland (C-390/18, EU:C:2019:1112), en 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C-682/18 en C-683/18, EU:C:2021:503).
Ullrich, C., Unlawful Content Online, Towards a New Regulatory Framework for Online Platforms, Luxemburger Juristische Studien, Nomos, Baden-Baden, 2021, blz. 32.
Marsoof, A., Internet Intermediaries and Trademark Rights, Routledge Research in Intellectual Property, Routledge, Abingdon, 2019, blz. 2.
Het aantal namaakproducten dat wereldwijd in omloop wordt gebracht, bedraagt thans circa 2,5 % van de wereldhandel. Zie OESO/EUIPO, Global Trade in Fakes: A Worrying Threat,Illicit Trade, OECD Publishing, Parijs, 2021, blz. 61.
Van Eecke, P., ‘Online service providers and liability: A plea for a balanced approach’, Common Market Law Review, nr. 48, deel 5, 2011, blz. 1455.
Over de theoretische en economische rechtvaardigingen voor de aansprakelijkheid van tussenpersonen op internet, zie Marsoof, A., op. cit., blz. 5–10; Ullrich, C., op. cit., blz. 104–108, en Ohly, A., ‘The Liability of Intermediaries for Trademark Infringement’, Research Handbook on Trademark Law Reform, Dinwoodie, G.B., en Janis, M.D., (red.), Edward Elgar Publishing, Cheltenham, 2021, blz. 396–430.
Over het onderscheid tussen primaire en indirecte aansprakelijkheid, zie de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2010:757, punten 54 e.v.), alsook Kur, A., en Senftleben, M., European Trade Mark Law: A commentary, University Press, Oxford, 2017, blz. 691, en Ullrich, C., op. cit., blz. 356 e.v.
Ohly, A., op. cit., blz. 397.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne mark (‘richtlijn inzake elektronische handel’), PB 2000, L 178, blz. 1; hierna: ‘richtlijn inzake elektronische handel’).
Artikelen 12 tot en met 14 van de richtlijn inzake elektronische handel.
Artikel 15 van de richtlijn inzake elektronische handel.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16).
Artikel 11 van richtlijn 2004/48.
Zie arrest van 7 juli 2016, Tommy Hilfiger Licensing e.a. (C-494/15, EU:C:2016:528, punt 22). Zie over deze vraag ook Husovec, M., Injunctions against Intermediaries in the European Union: Accountable but not Liable?, Cambridge University Press, Cambridge, 2017, blz. 62 e.v.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).
Of de voorloper ervan: verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
Zie de analyse van deze rechtspraak in de punten 50 e.v. van deze conclusie.
Ohly, A., op. cit., blz. 413.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB 2006, L 376, blz. 21).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).
Volgens de inschrijving ‘bevat [het merk] de kleur rood (code Pantone nr. 18.1663TP) die is gebruikt voor de zool van een schoen zoals in de afbeelding (de omtrek van de schoen maakt dus geen deel uit van het merk, maar is bedoeld om de positie van het merk duidelijk te maken)’.
Arrest van 12 juli 2011 (C 324/09, EU:C:2011:474).
Arrest van 2 april 2020 (C 567/18, EU:C:2020:267; hierna: ‘arrest Coty’),
Arrest van 25 juni 2020, RG/2019/AR/1480.
Zie de punten 89 en 90 van deze conclusie.
Arresten van 3 maart 2016, Daimler (C-179/15, EU:C:2016:134, punt 41), en 2 juli 2020, mk advokaten (C-684/19, EU:C:2020:519, punt 23).
Arrest van 3 maart 2016, Daimler (C-179/15, EU:C:2016:134, punt 39).
Arrest van 3 maart 2016, Daimler (C-179/15, EU:C:2016:134, punt 40).
Zie Kur, A., en Senftleben, M., op. cit., blz. 276.
Arrest van 23 maart 2010, Google France en Google (C-236/08—C-238/08, EU:C:2010:159, punt 56; hierna: ‘arrest Google’); arrest eBay (punt 102), en arrest Coty (punt 39).
Arrest Google (punten 56 en 57).
Punt 102 van dat arrest
Punt 47 van dat arrest. Zie over de vaststelling dat er geen sprake is van gebruik van een teken wanneer dat teken niet is gebruikt in de eigen commerciële communicatie in situaties die geen betrekking hebben op tussenpersonen op internet, ook arresten van 15 december 2011, Frisdranken Industrie Winters (C-119/10, EU:C:2011:837), en 16 juli 2015, TOP Logistics e.a. (C-379/14, EU:C:2015:497).
Een aantal auteurs heeft dit opgemerkt. Zie Marsoof, A., op. cit., blz. 37; Ullrich, C., op. cit., blz. 358.
Zie over de onduidelijkheid van het begrip ‘gebruik’, Kur, A., en Senftleben, M., op. cit., blz. 275.
Voor wie bekend is met het intellectuele-eigendomsrecht, verwijst de term ‘mededeling’ naar het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn. Voor de definitie van het begrip ‘commerciële communicatie’ zoals dat voortvloeit uit de rechtspraak van het Hof inzake het gebruik van een teken zal ik echter niet verwijzen naar de rechtspraak inzake de uitlegging van het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Dat is namelijk een autonoom Unierechtelijk begrip in een andere context, waarin het feit dat toegang tot een werk wordt verschaft, op zichzelf altijd een potentiële inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht vormt, terwijl gebruik slechts in het economische verkeer kan worden gekwalificeerd en een diepgaander onderzoek veronderstelt.
Beschikking van 19 februari 2009, UDV North America (C-62/08, EU:C:2009:111, punt 47).
Zoals advocaat-generaal Kokott reeds heeft opgemerkt in haar conclusie in de zaak Frisdranken Industrie Winters (C-119/10, EU:C:2011:258, punt 28).
Conclusie van advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in de zaak Coty Germany (C-567/18, EU:C:2019:1031, punt 53).
Arrest van 23 maart 2010, Google France en Google (C-236/08—C-238/08, EU:C:2010:159, punt 84).
Zie over wezenlijke functies van het merk, Kur, A., en Senftleben, M., op. cit., blz. 6.
Arrest van 23 maart 2010 (C-236/08—C-238/08, EU:C:2010:159, punt 53).
Arrest Ebay (punt 102).
Arrest Ebay (punten 84 en 85).
Arrest Ebay.
Arrest Coty (punten 45–47).
Arrest Coty (punt 47).
Zie de punten 85 e.v. van deze conclusie.
Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).
Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221).