Rb. Gelderland, 06-11-2014, nr. AWB - 14 , 1443
ECLI:NL:RBGEL:2014:6942, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-11-2014
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 1443
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:6942, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑11‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:2109, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 06‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek om een tegemoetkoming van planschade. Niet in geschil is dat de planologische wijziging gedeeltelijk voorzienbaar was en dat een gedeelte van de schade dient te worden beschouwd als normaal maatschappelijk risico. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel het normale maatschappelijk risico als de voorzienbare schade afgetrokken moet worden van het vastgestelde totale schadebedrag. Er blijft dan volgens verweerder geen bedrag over dat voor vergoeding in aanmerking komt. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe het schadebedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt, dient te worden berekend. Uitleg van “de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade” als bedoeld in artikel 6.3 van de Wet ruimtelijke ordening.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1443
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr.drs. J.M. Stedelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen te Malden, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade vanwege het bestemmingsplan “Overasselt Schoonenburg” afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2013, verzonden op 16 januari 2014, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.H.A. van den Heuvel.
Overwegingen
1. Eiser is sinds 27 december 2005 eigenaar van de woning op het perceel aan de [perceel] (hierna: het perceel). Eiser heeft aan zijn verzoek om een tegemoetkoming in de planschade ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Overasselt, Schoonenburg”, op grond waarvan een aanzienlijk aantal woningen in de nabijheid van de woning van eiser wordt opgericht, waardoor eiser in aanzienlijke mate in zijn privacy en woongenot wordt aangetast. Tevens is er een nadelig effect op de situeringswaarde van het perceel, aldus eiser.
2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, onder a, van de Wro is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid een bepaling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
Ingevolge artikel 6.3 van de Wro betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval:
de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.
3. Verweerder heeft het verzoek van eisers om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan de Stichting adviesbureau onroerende zaken. Zij heeft in haar advies van juli 2013 geconcludeerd dat de planologische wijziging gedeeltelijk voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van het perceel. Daarnaast behoort een gedeelte van de schade te worden beschouwd als normaal maatschappelijk risico. Op grond hiervan heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek om vergoeding van planschade van eiser.
4. Tussen partijen staat vast dat de schade die door de planologische wijziging is veroorzaakt in totaal € 42.500 bedraagt. De binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade bedraagt, uitgaande van 2% van de waarde van het object ad € 500.000, € 10.000. Dit bedrag komt ingevolge artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking. Ook staat vast dat ten tijde van de aankoop van het perceel door eiser woningbouw direct ten oosten en noordoosten van het perceel voorzienbaar was. De schade die is ontstaan uit deze voorzienbare oorzaak bedraagt € 35.000. Woningbouw ten noordwesten van het perceel was niet voorzienbaar. De schade daarvan bedraagt € 7.500.
5. Tussen partijen is in geschil hoe het schadebedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt, dient te worden berekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, kort gezegd, zowel het normale maatschappelijk risico (€ 10.000) als de voorzienbare schade (€ 35.000) afgetrokken moet worden van het vastgestelde totale schadebedrag (€ 42.500). Er blijft dan geen bedrag over dat voor vergoeding in aanmerking komt. Eiser daarentegen stelt zich op het standpunt dat de voorzienbare schade niet van het vastgestelde totale schadebedrag mag worden afgetrokken, maar slechts voor een deel van dat totale schadebedrag. Hij redeneert dat eerst het normale maatschappelijk risico moet worden afgetrokken van het totale schadebedrag, waarna een bedrag van € 32.500 resteert. Van dat bedrag dient de voorzienbare schade te worden afgetrokken. Omdat directe gegevens over welk gedeelte van het resterende bedrag van € 32.500 voorzienbaar is ontbreken, maar wel bekend is welk gedeelte van € 42.500 voorzienbaar is, namelijk € 35.000, moet met een evenredigheidsberekening worden uitgerekend welk gedeelte van € 32.500 voorzienbaar is, namelijk 42.500 : 35.000 = 32.500 : x. Naar de opvatting van eiser bedraagt de voorzienbare schade aldus € 26.764 zodat een schadebedrag van € 5.736 resteert dat voor vergoeding in aanmerking komt.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Welke berekeningswijze de juiste is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag wat dient te worden verstaan onder “de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade” als bedoeld in artikel 6.3 van de Wro. Wat er onder dient te worden verstaan blijkt uit hetgeen is bepaald in de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 van de Wro, mede in onderling verband bezien.
7 In artikel 6.1 van de Wro is bepaald dat niet alle planschade die wordt geleden wordt vergoed, maar slechts een gedeelte. Gesproken wordt van een tegemoetkoming, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. Wat niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt, is bepaald in artikel 6.2 van de Wro. Binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager, aldus dit artikel. De strekking van artikel 6.3 van de Wro is dat, kort gezegd, voorzienbare schade moet worden afgetrokken van de schade die voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Uitdrukkelijk is hier niet bepaald dat voorzienbare schade moet worden afgetrokken van de geleden schade, zoals dat in artikel 6.2 wel is bepaald ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico. Onder “de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade” in artikel 6.3 van de Wro dient daarom te worden verstaan: de geleden schade minus de binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade. Deze uitleg is in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7707, waar onder 13.3 is overwogen dat eerst moet worden bezien de schade die niet binnen het normale maatschappelijk risico valt en dat daarna dient te worden onderzocht of er sprake is van voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.
8. De conclusie is dat verweerder in het bestreden besluit van een onjuiste wijze van berekenen is uitgegaan. Verweerder is daardoor niet toegekomen aan het beantwoorden van de vraag in hoeverre de binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro uitstijgt boven de drempel als bedoeld in het tweede lid. Verweerder zal deze vraag alsnog moeten beantwoorden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3005. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep begroot op € 974.
bepaalt dat verweerder het griffierecht van eiser ad € 165 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. L. van Gijn en mr. S.E.M. Lichtenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
Griffier | Voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |