HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5785; HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9114.
HR, 02-06-2015, nr. 13/04981
ECLI:NL:HR:2015:1459
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
13/04981
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1459, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:805, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:805, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1459, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0250
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte tot vergoeding van €110,- aan de b.p. is gehouden v.zv. het bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing in zijn beslissing niet heeft vermeld dat de vordering van de b.p., vermeerderd met de wettelijke rente, wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot een bedrag van €110,-, v.zv. dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan de b.p. De HR leest de beslissing van het Hof daarom in zoverre verbeterd en voegt daaraan het volgende toe. De beslissing van het Hof houdt in dat indien gevolg is gegeven aan de gegeven last tot teruggave aan de b.p. van het inbeslaggenomen geldbedrag van €110,-, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan de b.p. als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat zijn komen te vervallen.
Partij(en)
2 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/04981
IF/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2013, nummer 21/003725-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van het dictum en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 110,- en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat zelfde bedrag.
3.2.
Het Hof heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 180,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade (voorzover dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan [betrokkene 1]) gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen."
3.3.
De bestreden uitspraak houdt als beslissing van het Hof het volgende in:
"Gelast de teruggave aan [betrokkene 1] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 15. omschrijving 470416, € 110,00.
(...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 110,00 (honderdtien euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
(...)
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], een bedrag te betalen van € 110,00 (honderdtien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening."
3.4.
Blijkens de in 3.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte tot vergoeding van het bedrag van € 110,- aan [betrokkene 1] is gehouden voor zover dat bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing in zijn beslissing niet heeft vermeld dat de vordering van [betrokkene 1], vermeerderd met de wettelijke rente, wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot een bedrag van € 110,- voor zover dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan [betrokkene 1]. De Hoge Raad leest de beslissing van het Hof daarom in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
De Hoge Raad voegt daaraan nog het volgende toe. Deze beslissing van het Hof houdt in dat, indien gevolg is gegeven aan de gegeven last tot teruggave aan [betrokkene 1] van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 110,-, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan [betrokkene 1] als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat zijn komen te vervallen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat het dictum in de bestreden uitspraak aldus dat
(i) de verplichting tot betaling van het bedrag van € 110,- met wettelijke rente aan de benadeelde partij [betrokkene 1] en de verplichting tot betaling aan de staat ter zake van de schadevergoedingsmaatregel slechts gelden voor zover dat bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven, alsmede
(ii) indien gevolg is gegeven aan de last tot teruggave van het bedrag van € 110,- aan de benadeelde partij, zowel de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij als de schadevergoedingsmaatregel in zoverre is komen te vervallen;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Conclusie 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte tot vergoeding van €110,- aan de b.p. is gehouden v.zv. het bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing in zijn beslissing niet heeft vermeld dat de vordering van de b.p., vermeerderd met de wettelijke rente, wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot een bedrag van €110,-, v.zv. dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan de b.p. De HR leest de beslissing van het Hof daarom in zoverre verbeterd en voegt daaraan het volgende toe. De beslissing van het Hof houdt in dat indien gevolg is gegeven aan de gegeven last tot teruggave aan de b.p. van het inbeslaggenomen geldbedrag van €110,-, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan de b.p. als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat zijn komen te vervallen.
Nr. 13/04981
Mr. Machielse
Zitting 31 maart 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 22 juli 2013 voor 1 en 2: diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een taakstraf voor de duur van 40 uren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en over de in beslag genomen voorwerpen beslist.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen. Mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof zijn beslissing om de bewaring van een aantal in beslag genomen goederen te gelasten ontoereikend met redenen heeft omkleed. De in beslag genomen sieraden behoren aan verdachte toe. Verdachte is alleen maar veroordeeld voor het stelen van geld en de sieraden zijn bij haar aangetroffen. Het hof had moeten onderzoeken of verdachte als rechthebbende op deze sieraden kan gelden. Het is onduidelijk hoe het hof is kunnen komen tot het oordeel dat er geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
3.2. Het hof heeft blijkens het arrest de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van de sieraden die als nr. 2, 3, 4, 5 en 14 op de beslaglijst zijn vermeld. Het gaat om vier armbanden, twee paar oorbellen, een ring, een horloge en nog drie andere sieraden.
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte niet verschenen, maar wel de door haar gemachtigd advocaat. Deze heeft onder meer het volgende verklaard:
"Met uitzondering van de sieraden en het bankafschrift verzoek ik u te gelasten dat het beslag moet worden teruggegeven aan mijn cliënte."
Op basis van deze uitlating heeft het hof kunnen beslissen zoals het heeft gedaan omdat het hieruit heeft kunnen afleiden dat verdachte meent geen recht op die voorwerpen te hebben.1.Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte zowel de teruggave van € 110 aan de benadeelde partij heeft gelast als een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd voor dat bedrag.
4.2. Het hof heeft verdachte veroordeeld voor een diefstal van geld toebehorende aan [betrokkene 1] gepleegd op of omstreeks 10 september 2011 (feit 1) en voor een op 23 september 2011 gepleegde diefstal van geld toebehorende aan [A] en/of [betrokkene 1].
4.3. Bewijsmiddel 1 is de aangifte van [betrokkene 1], inhoudende dat op 10 september 2011 € 50 uit haar portemonnee is gestolen. Bewijsmiddel 2 is de aangifte van dezelfde [betrokkene 1], nu van een diefstal van € 60 op 23 september 2011. Bewijsmiddel 3 bevat de aangifte namens het verpleeghuis [A]. De locatiemanager verklaart daarin dat regelmatig geld is gestolen van de bewoners van het huis en dat telkens verdachte als invalkracht dienst deed op de data van de diefstallen. Vervolgens is een portemonnee geprepareerd met geld daarin en dat geld is door verdachte weggenomen (bewijsmiddel 3 en 4). In totaal heeft volgens het hof verdachte dus € 110 van [betrokkene 1] ontvreemd.
4.4. Het hof heeft over de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ten bedrage van € 180 overwogen dat die vordering tot het bedrag van de rechtstreekse schade kan worden toegewezen voor zover dat bedrag niet reeds is teruggegeven, heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 110 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van deze benadeelde partij opgelegd ten bedrage van € 110, onder de gebruikelijke clausule dat betaling uit hoofde van de ene verplichting leidt tot verval van de andere verplichting. Ook heeft het hof nog de teruggave aan [betrokkene 1] gelast van een in beslag genomen nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 15 genoemde bedrag van € 110. Tevens heeft het hof de teruggave aan verdachte van een nog niet teruggegeven voorwerp gelast, te weten een bedrag van € 190 dat het hof ook als nummer 15 aanduidt. De beslaglijst die zich in het dossier bevindt, noemt onder 15 een bedrag van € 300. Klaarblijkelijk heeft het hof het bedrag onder nr. 15 van € 300 in tweeën gesplitst. Een deel van € 190 dat aan verdachte moet worden teruggegeven, en de rest, € 110, te overhandigen aan [betrokkene 1]. De overige bedragen die in het arrest zijn vermeld als aan verdachte terug te geven, nummers 18, 19, 20, en 21, komen wel overeen met de bedragen die de beslaglijst vermeldt. Het hof heeft bovendien de teruggave aan [A] bevolen van een bedrag van € 20 (nr. 16) en een bedrag van € 100 (nr. 17) terwijl de beslaglijst een bedrag van € 50 achter nr. 16 noemt en een bedrag van € 20 achter nr. 17. Klaarblijkelijk heeft het hof het oog gehad op de bedragen van € 20 en € 100 die op de beslaglijst met de nummers 17 en 18 zijn aangeduid.
Ik neem aan dat de beslissingen die aan het hof voor ogen hebben gestaan de volgende waren:
– aan [betrokkene 1] wordt € 110 uitgekeerd van het in beslag genomen geld
– aan [A] wordt van het in beslag genomen geld € 120 teruggegeven
– de rest van het in beslag genomen geld komt toe aan verdachte.
4.5. Het is verleidelijk het dictum aldus te lezen dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel komen te vervallen, met behoud van de teruggave aan [betrokkene 1] van het bedrag van € 110. Maar in dat geval loopt zij de wettelijke rente mis die verdachte moet betalen te rekenen vanaf 23 september 2011.
Te denken is ook aan een nadere clausulering van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en van de schadevergoedingsmaatregel in die zin dat aan de laatste alinea van het dictum wordt toegevoegd een zinsnede zoals "en dat op deze verplichtingen in mindering wordt gebracht het bedrag dat aan de benadeelde partij ingevolge dit arrest wordt teruggegeven". Daarmee komt het belang aan het middel te ontvallen.
5. Het eerste middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Aan het tweede middel komt het belang te ontvallen door verbeterde lezing van het dictum. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing van het dictum en tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2015