Hof 's-Hertogenbosch, 11-04-2006, nr. C0500224
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX1013
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-04-2006
- Zaaknummer
C0500224
- LJN
AX1013
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX1013, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑04‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Nu partijen in de verdelingsakte uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat zij afstand doen van elke bevoegdheid om vernietiging van de verdeling te vorderen, is ook de vrouw hieraan gehouden. Dit kan slechts anders zijn indien toepassing van het hier bedoelde beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW). Er zijn echter in de onderhavige zaak geen omstandigheden gesteld of gebleken die tot een dergelijke onaanvaardbaarheid zouden kunnen leiden. De enkele omstandigheid dat de vrouw niet op de hoogte was van de precieze waarde van de voormalige echtelijke woning (en van de spaarpolis) kan niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat de woning medio 2003 door de man is verkocht.
Partij(en)
typ. MdL
rolnr. C0500224/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 25 april 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 4 februari 2005,
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[GEINTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 124856/HA ZA 03-1654 gewezen vonnis van 22 december 2004 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis d.d. 28 april 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
In het tussenvonnis van 28 april 2004 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.2. vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan.
Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.
4.2.
Kort samengevat gaat het in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Zij hebben bij akte van 16 april 2002 hun huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk partnerschap is beëindigd door inschrijving op 11 juli 2002 in de registers van de burgerlijke stand van de verklaring van partijen dat hun partnerschap is beëindigd.
Zij hebben op 3 juni 2002 een echtscheidingsconvenant gesloten waarin onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is overeengekomen. Die verdeling is vervolgens vastgelegd in een notariële verdelingsakte van 26 juni 2002.
Op 12 september 2003 heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank Breda en vernietiging gevorderd van de hier bedoelde verdeling. Aan die vordering legde zij ten grondslag dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van de voormalige echtelijke woning [straat] te [plaats] en dat zij daardoor voor meer dan een vierde deel is benadeeld.
De man heeft die vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 28 april 2004 als vaststaand aangenomen dat de vrouw voor meer dan een vierde deel is benadeeld en dat daarmee voorshands door het wettelijk vermoeden van artikel 3:196 lid 2 BW is bewezen dat de vrouw omtrent de waarde van een of meer onderdelen van de verdeling heeft gedwaald. De rechtbank heeft vervolgens de man toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
In het eindvonnis van 22 december 2004 heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet is geslaagd in het aan hem opgedragen tegenbewijs. De rechtbank heeft de boedelverdeling vernietigd voor wat betreft de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de levensverzekeringspolis van Interpolis met [nummer] en te dien aanzien de verdeling opnieuw vastgesteld. De rechtbank heeft de man in de proceskosten veroordeeld.
De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen en heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd.
4.3.
Het hof ziet aanleiding om eerst grief III te beoordelen.
Die grief komt er (mede gelet op de toelichting) op neer dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het beding in de notariële akte waarbij afstand is gedaan van de bevoegdheid om de vernietiging in te roepen.
4.4.
Het desbetreffende beding in de notariële akte luidt:
De deelgenoten doen over en weer afstand van de eventuele bevoegdheid wegens het niet-nakomen van verplichtingen ontbinding te vorderen van de verdeling, alsmede van iedere bevoegdheid vernietiging van de verdeling te vorderen.
Iedere deelgenoot aanvaardt de verdeling te zijnen bate of schade.
Met deze laatste zin wordt (kennelijk) verwezen naar het bepaalde in artikel 3:196 lid 4 BW.
4.5.
Naar het oordeel van het hof is de derde grief van de man terecht aangevoerd. Nu partijen in de verdelingsakte uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat zij afstand doen van elke bevoegdheid om vernietiging van de verdeling te vorderen, is ook de vrouw hieraan gehouden. Dit kan slechts anders zijn indien toepassing van het hier bedoelde beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW).
Er zijn echter in de onderhavige zaak geen omstandigheden gesteld of gebleken die tot een dergelijke onaanvaardbaarheid zouden kunnen leiden. De enkele omstandigheid dat de vrouw niet op de hoogte was van de precieze waarde van de voormalige echtelijke woning (en van de spaarpolis) kan niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat de woning medio 2003 door de man is verkocht.
4.6.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat zij de verdeling "te haren bate of schade" heeft aanvaard in de zin van art. 3:196 lid 4 BW, omdat zij niet op de hoogte was van de precieze waarde van de woning ten tijde van het convenant. Zij heeft in dit verband gewezen op het arrest van de HR d.d. 7 april 1995 NJ 1996, 499.
4.7.
Dit verweer wordt door het hof verworpen. In het hiervoor onder 4.4. weergegeven beding heeft de vrouw niet alleen verklaard dat zij de verdeling te haren bate of schade heeft aanvaard, maar heeft zij tevens afstand gedaan van iedere bevoegdheid om ontbinding of vernietiging te vorderen.
Het hof merkt bovendien op dat onaannemelijk is dat de vrouw niet wist in welke orde van grootte de waarde van de woning ten tijde van het convenant zou liggen. Zij was immers bekend met de taxatiewaarde in 1999 van E. 115.714,-. Daarna hebben verbeteringen aan de woning plaatsgevonden en is de waarde van woningen - naar algemeen bekend is - in de jaren daarna beduidend gestegen. Een waarde van de woning ten tijde van de convenant die gelegen moet zijn tussen de E. 140.000,- en E. 150.000,- dient dan ook bij de vrouw als bekend te worden verondersteld.
Eventuele verschillen tussen de werkelijke waarde en de waarde waarvan partijen zijn uitgegaan bij de verdeling worden gedekt door het beding, dat er immers toe strekt deze discussie uit te sluiten.
4.8.
Nu de derde grief slaagt kan het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven en behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
4.9.
Het hof dient wel, in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep, nog een oordeel te geven omtrent de door de vrouw (subsidiair) aangevoerde stelling dat tussen partijen was overeengekomen dat, ingeval van verkoop van de voormalige echtelijke woning door de man, de opbrengst tussen partijen zou worden verdeeld.
De man heeft betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt en bewijs voor de stelling van de vrouw ontbreekt.
Weliswaar is door de vrouw in eerste aanleg in algemene termen bewijs van haar stellingen aangeboden, maar uit de inhoud van de memorie van antwoord (pag 4) leidt het hof af dat de vrouw de door haar gestelde afspraak niet kan bewijzen. Het hof zal haar dan ook geen bewijs opdragen van de hier bedoelde afspraak.
4.10.
Een ander betekent dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen.
Nu partijen voormalige echtgenoten zijn zal het hof de kosten van beide instanties compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw af;
compenseert de kosten van beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 25 april 2006.