Rb. Maastricht, 03-12-2010, nr. 03/700003/10 en 03/700433/07
ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7567
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
03-12-2010
- Zaaknummer
03/700003/10 en 03/700433/07
- LJN
BO7567
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7567, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 03‑12‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Promis vonnis - inhoudsindicatie: Verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank stelt voorop dat het meermalen met een vuist slaan tegen het hoofd en het lichaam en het daarbij schoppen in het gelaat zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Daarbij dient evenwel te worden opgemerkt dat het geen feit van algemene bekendheid is dat ieder slaan en schoppen dit letsel kan opleveren. In tegendeel, in de praktijk blijkt er gelukkig vele malen vaker van slaan en schoppen tegen het gezicht zonder dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg is. Of de kans op zwaar lichamelijk letsel als aanmerkelijk moet worden aangemerkt, is daarom afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Als voorbeeld van dergelijke omstandigheden zijn te noemen de kracht van het slaan en schoppen, de wijze van het slaan en schoppen, het soort schoeisel dat gedragen wordt bij het schoppen en het al dan niet gebruiken van een slagwapen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit geval te veel onduidelijkheid over de genoemde omstandigheden waaronder geslagen is. Om die reden kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Nu dit wel een vereiste is voor het aannemen van voorwaardelijk opzet kan de ten laste gelegde opzet niet worden bewezen. De subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wordt wel bewezen verklaard.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummers: 03/700003-10 en 03/700433-07 (VTVV)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsvrouw is mr. A. Carli, advocaat te Roermond.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouw en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak werd gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met het parketnummer 03/xxxxxx-xx.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij deel heeft uitgemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer] door hem te slaan en te schoppen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, het medeplegen van de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijst daarvoor naar de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van diverse getuigen en de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Voorts wijst hij op het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat een verbalisant de mishandeling heeft waargenomen. Uit deze stukken blijkt dat het slachtoffer werd geslagen door verdachte en [medeverdachte 2] en werd geschopt door medeverdachte [medeverdachte 1]. Er werd zelfs geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Wat er ook zij van de aanvankelijke aanleiding voor de ruzie, de groep van verdachte heeft tot tweemaal toe de confrontatie gezocht. Van verdediging was geen sprake.
Het is een gelukkige omstandigheid dat het letsel bij het slachtoffer niet zwaarder was. Door verdachte is de kans op zwaar letsel aanvaard, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het geenszins de bedoeling van verdachte is geweest om geweld te plegen. Verdachte is ongewild betrokken geraakt bij de geweldpleging. Hij wilde voorkomen dat de ontstane ruzie zou escaleren door ertussen te springen. Daarbij werd hij zelf geslagen en heeft hij vervolgens teruggeslagen. Verdachte heeft niet getracht iemand zwaar te mishandelen.
De verdediging pleit dan ook voor een vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
De verdediging pleit ook voor een vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit. Zij voert daartoe aan dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de persoon die door verdachte en zijn zus werd geslagen en door zijn zus werd geschopt, het slachtoffer [slachtoffer] betreft, nu uit diverse verklaringen blijkt dat [medeverdachte 2] ook een persoon heeft geslagen en een persoonsverwisseling van de dader zeer wel mogelijk is geweest.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 januari 2010 deed [slachtoffer] aangifte. Hij verklaarde dat hij die dag te 03:05 uur in Maastricht door twee personen werd aangevallen. Hij kreeg klappen in zijn gezicht en voelde een hevige pijn. Op een gegeven moment lag hij op straat en voelde hij dat ze hem trapten tegen zijn hoofd en lichaam.
De aangever had een aantal wonden in zijn gezicht en nek die licht bloedden. Aan de achterzijde van zijn hoofd had hij een bult.
In de middag van 1 januari 2010 had [slachtoffer] nog pijn aan de linkerkant van zijn gezicht. Het was een beetje gezwollen.
Verbalisant [J.] bevond zich op 1 januari 2010 omstreeks 03:00 uur op de [P.weg] te Maastricht. Hij zag dat een man klappen kreeg van een andere man. De persoon die klappen kreeg viel op de grond. De andere persoon viel daarbij bovenop hem. Het slachtoffer kreeg meerdere vuistslagen in zijn gezicht. Vervolgens zag de verbalisant dat een vrouw om het slachtoffer heen liep. Zij schopte met haar geschoeide voet met kracht in diens gelaat.
Verdachte verklaarde dat hij in de nieuwjaarsnacht van 2010 een persoon heeft geslagen. Hij raakte hem op zijn gezicht en op zijn buik. Hij heeft de jongen meermalen geslagen met zijn rechtervuist. Op een gegeven moment zat hij bovenop de jongen. Voorts verklaarde verdachte dat medeverdachte [medeverdachte 1] de jongen eenmaal heeft getrapt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat zij zag dat verdachte naar het slachtoffer sloeg en hem diverse malen raakte. Zelf sprong zij ertussen. Zij pakte het slachtoffer vast aan zijn schouders en trok hem naar beneden. Vervolgens trapte ze hem op zijn gezicht.
De identiteit van het slachtoffer
De verdediging heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit het verweer gevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] degene is tegen wie het geweld werd gepleegd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1].
De rechtbank verwerpt dit verweer, dat ook relevant is voor het primair ten laste gelegde feit. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [J.] blijkt dat de persoon die de klappen uitdeelde door hem, verbalisant, werd vastgepakt. Even later werden deze persoon en de vrouw die het slachtoffer had geschopt, aangehouden. Deze aangehouden personen waren verdachte respectievelijk medeverdachte [medeverdachte 1].
Vervolgens relateert de verbalisant dat het slachtoffer verklaarde dat de door hem, verbalisant, aangehouden verdachten de daders waren. Het slachtoffer werd even later door de verbalisant overgebracht naar het bureau van politie voor het doen van aangifte en blijkt [slachtoffer] te zijn.
Het primair ten laste gelegde feit
Zoals uit het bovenstaande kan worden afgeleid, is [slachtoffer] door verdachte meermalen met een vuist geslagen op het lichaam en tegen het hoofd en bovendien door medeverdachte [medeverdachte 1] in het gelaat geschopt.
De rechtbank stelt voorop dat het meermalen met een vuist slaan tegen het hoofd en het lichaam en het daarbij schoppen in het gelaat zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Daarbij dient evenwel te worden opgemerkt dat het geen feit van algemene bekendheid is dat ieder slaan en schoppen dit letsel kan opleveren. In tegendeel, in de praktijk blijkt er gelukkig vele malen vaker van slaan en schoppen tegen het gezicht zonder dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg is. Of de kans op zwaar lichamelijk letsel als aanmerkelijk moet worden aangemerkt, is daarom afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Als voorbeeld van dergelijke omstandigheden zijn te noemen de kracht van het slaan en schoppen, de wijze van het slaan en schoppen, het soort schoeisel dat gedragen wordt bij het schoppen en het al dan niet gebruiken van een slagwapen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit geval te veel onduidelijkheid over de genoemde omstandigheden waaronder geslagen is. Om die reden kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Nu dit wel een vereiste is voor het aannemen van voorwaardelijk opzet kan de ten laste gelegde opzet niet worden bewezen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Het subsidiair ten laste gelegde feit
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging dient naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig vast te staan dat de verdachte het opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld, in die zin dat hij aan het geweld een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank merkt daarbij op dat doorgaans uit die wezenlijke bijdrage het voor in vereniging plegen van openlijk geweld vereiste opzet kan worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake nu verdachte het slachtoffer, dat op de grond lag, heeft geslagen terwijl hij bovenop hem zat en het slachtoffer voorts door een mededader in het gelaat werd geschopt.
Dat verdachte daardoor enig lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] heeft veroorzaakt, leidt de rechtbank hieruit af dat het slachtoffer een aantal wonden in zijn gezicht en nek had die licht bloedden. Voorts had hij aan de achterzijde van zijn hoofd een bult. Hoewel niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die dit letsel heeft veroorzaakt, mag en kan op grond van de door verdachte gepleegde handelingen jegens het slachtoffer een gedeelte van dit letsel redelijkerwijs aan hem worden toegerekend. De rechtbank acht dit niet in strijd met de bedoeling van de wetgever bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, die slechts heeft willen voorkomen dat een pleger van openlijk geweld koste wat kost moet opdraaien voor hetgeen door een ander of anderen uit een groep wordt gedaan en niet heeft gedacht aan die gevallen, zoals deze zaak, waarin iemand wel rechtstreeks bij het tot het strafverzwarende gevolg leidende geweld was betrokken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 januari 2010 in de gemeente Maastricht met een ander op de openbare weg, te weten de [P.weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten slaan en met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer], en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (kneuzingen in gelaat) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van het subsidiaire feit:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op grond van hetgeen hij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Daarbij merkt hij op dat verdachte een strafblad heeft waarop een behoorlijke voorwaardelijke straf prijkt. Voorts stelt de officier van justitie dat verdachte het slachtoffer tot tweemaal toe is gevolgd.
In het voordeel van de verdachte houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte inmiddels een positieve persoonlijke ontwikkeling doormaakt.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een strafoplegging rekening te houden met:
- -
het feit dat het niet de bedoeling was om ruzie te krijgen;
- -
het feit dat verdachte probeerde de ruzie te sussen;
- -
de stelling van verdachte dat hij niet snel agressief reageert;
- -
de ouderdom van het feit;
- -
het feit dat verdachte werk heeft.
De verdediging pleit primair voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, subsidiair voor het opleggen van een werkstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Wat er ook zij van de aanleiding van de ruzie of vechtpartij, het staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat na een eerste schermutseling het initiatief tot het geweld tot tweemaal toe is uitgegaan van onder meer verdachte. Hij is achter het slachtoffer aangerend en heeft hem meermalen geslagen, ook toen het slachtoffer al weerloos op de grond lag. Daarbij werd het slachtoffer door de mededader in het gelaat geschopt.
Dit is een ernstig strafbaar feit dat, gelet op de plaats en het tijdstip, kan worden geschaard onder het begrip uitgaansgeweld. Het is een vorm van zinloos geweld die veel onrust veroorzaakt in de samenleving.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen:
- -
het strafblad van verdachte en
- -
de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd,
zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twee maanden en een werkstraf van 150 uren. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf hoopt de rechtbank te bereiken dat verdachte in de toekomst afziet van het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank ziet niet de noodzaak om aan verdachte als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht op te leggen, nu hij in de afgelopen periode heeft laten zien dat hij ook zelf in staat is om de begeleiding te vinden die hij nodig heeft.
6. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 13 mei 2008 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf in die zin dat hem een werkstraf wordt opgelegd van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De verdediging pleit primair voor afwijzing van de vordering, omdat het onderhavige feit van een geheel andere orde is dan de feiten waarvoor verdachte eerder werd veroordeeld.
Subsidiair pleit de verdediging voor verlenging van de proeftijd ofwel omzetting van de jeugddetentie in een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de rechtbank d.d. 13 mei 2008 met parketnummer 03/xxxxxx-xx werd veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaren. Nu verdachte in deze proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd, heeft hij zich niet gehouden aan een van de voorwaarden die bij voornoemd vonnis werden bepaald.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om de vordering in haar geheel af te wijzen. Verdachte was een gewaarschuwd man en niettemin heeft hij zich wederom schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Wel is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het in casu om een geheel ander feit gaat dan in de zaak waarin de voorwaardelijke jeugddetentie werd opgelegd. Om die reden en in aanmerking genomen de positieve persoonlijke ontwikkeling van verdachte, zal de rechtbank slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten, en wel voor één maand. Voorts zal de rechtbank, gelet op die persoonlijke omstandigheden, de maand jeugddetentie omzetten in een werkstraf van 60 uren.
Overigens is een verlenging van de proeftijd, zoals voorgesteld door de verdediging, niet mogelijk, nu de proeftijd reeds is verstreken.
7. De wettelijke voorschriften
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk;
- -
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 uren;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van 2 uren per dag;
Tenuitvoerlegging 03/700433-07
- -
legt op een werkstraf voor de duur van 60 uren, zulks in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte, groot 1 maand, van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 13 mei 2008 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 7 maanden;
- -
beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast;
- -
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 januari 2010 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met gebalde vuisten heeft geslagen en/of met geschoeide voet heeft getrapt tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2010 in de gemeente Maastricht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [P.weg], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) met gebalde vuisten slaan en/of met geschoeide voet schoppen/trappen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer], en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (kneuzingen in gelaat en/of op lichaam) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.