Hof Leeuwarden, 30-10-2012, nr. 200.107.387/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3492
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
30-10-2012
- Zaaknummer
200.107.387/01
- LJN
BY3492
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3492, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 30‑10‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2012-0111
Uitspraak 30‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Een eventueel motiveringsgebrek in een beschikking kan slechts door middel van hoger beroep en/of cassatieberoep aan de orde komen en niet langs de weg van artikel 1:401 lid 4 BW.
Partij(en)
Beschikking d.d. 30 oktober 2012
Zaaknummer 200.107.387
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. Elsinga,
kantoorhoudende te Sneek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W.A. veenstra,
kantoorhoudende te Joure.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 29 februari 2012 (zaaknummer 112472 / FA RK 11-827) heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 28 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 mei 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 29 februari 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende
- -
de beschikking van 28 april 2011 van het hof te wijzigen in die zin dat de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2010 wordt beëindigd c.q. op nihil wordt gesteld, subsidiair op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- -
de vrouw te veroordelen om al hetgeen na 1 oktober 2010 teveel is voldaan als onverschuldigd betaald aan de man terug te betalen binnen 14 dagen na het geven van de beschikking;
- -
de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 juni 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn grieven af te wijzen dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 13 augustus 2012 van mr. Veenstra met bijlagen en een brief van 14 augustus 2012 van mr. Elsinga met bijlagen.
Ter zitting van 24 augustus 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.
De beoordeling
- 1.
Het huwelijk van partijen is ontbonden op 29 november 2000 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 1 november 2000 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
- 2.
Bij beschikking van 25 april 2001 is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op f 4.000,- (€ 1.815,12) per maand. Deze beschikking is in hoger beroep bekrachtigd.
- 3.
Nadat een eerder verzoek van de man tot verlaging is afgewezen, heeft de rechtbank bij beschikking van 16 juni 2008 de partneralimentatie verlaagd naar € 989,- per maand met ingang van 16 oktober 2007. Het hof heeft zowel de man als de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in het tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep.
- 4.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 30 juni 2010 de inmiddels geïndexeerde partneralimentatie opnieuw verlaagd naar € 1.000,- per maand met ingang van 2 mei 2010. Oordelende in hoger beroep heeft het hof bij beschikking van 28 april 2011 de partneralimentatie met ingang van 2 mei 2010 vastgesteld op € 991,- per maand en met ingang van 1 januari 2011 op € 947,- per maand.
- 5.
De man heeft op 16 mei 2011 een inleidend verzoek ingediend bij de rechtbank met het verzoek de beschikking van 28 april 2011 te wijzigen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft de verzochte wijziging aan het hof voorgelegd.
- 6.
Een beschikking betreffende levensonderhoud zoals voornoemde beschikking van het hof van 28 april 2011 kan bij latere beschikking worden gewijzigd:
- -
wanneer deze beschikking vanaf aanvang niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die beschikking destijds van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:401 lid 4 BW);
- -
ofwel wanneer deze beschikking nadien door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 BW).
De man heeft zijn wijzigingsverzoek op beide gronden gebaseerd. De vrouw meent dat het verzoek van de man afgewezen moet worden.
- 7.
Voor de toepassing van artikel 1:401 lid 4 BW is voldoende dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Als onjuist gegeven geldt ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het niet om het juiste gegeven ging, terwijl het juiste of ontbrekende gegeven tot een andere vaststelling van de onderhoudsuitkering op grond van draagkracht of behoefte had geleid.
- 8.
Tussen partijen is in de onderhavige procedure niet in geschil dat de man in de eerdere procedure bij het hof (leidend tot de beschikking van 28 april 2011) zijn inkomensachteruitgang per 1 oktober 2010 als gevolg van het einde van de vennootschap onder firma en de daarmee samenhangende aankoop van een bankspaarlijfrente (met een jaarlijkse uitkering van € 20.505,- per 1 december 2010 voor de duur van 264 maanden) aan de orde heeft gesteld.
- 9.
De man klaagt erover in deze procedure dat het hof destijds heeft verzuimd deze informatie in zijn beoordeling te betrekken. Hij wijst erop dat het hof geen overweging(en) gewijd heeft aan het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering. De man meent dat dit betekent dat het hof voor wat betreft de berekening per 1 oktober 2010 is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens, dan wel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden per 1 oktober 2010.
De vrouw is het daar niet mee eens en wijst erop dat de man beroep in cassatie had dienen in te stellen indien er sprake was van een motiveringsgebrek.
- 10.
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de gegevens over de (mogelijke) inkomensdaling per 1 oktober 2010 een rol hebben gespeeld in zijn oordeel in de beschikking van 28 april 2011. Daarbij neemt het hof thans het volgende in aanmerking.
- 11.
De man heeft erkend dat hij de informatie omtrent de verlaging van zijn inkomen per 1 oktober 2010 in de procedure, die heeft geleid tot de beschikking van 28 april 2011, destijds aan het hof ter zitting heeft verstrekt en in de ingezonden brieven met bijlagen van 19 oktober 2010, 27 januari 2011 en 7 februari 2011.
De beschikking van 28 april 2011 vermeldt ook dat het hof kennis heeft genomen van die stukken. Gesteld, noch gebleken is dat de gegevens niet juist zijn verstrekt als bedoeld in art. 1:401 lid 4 BW.
Het hof heeft in de beschikking van 28 april 2011 weliswaar geen uitdrukkelijke overweging gewijd aan de (mogelijke) inkomensdaling per 1 oktober 2010 maar dat betekent niet dat die informatie geen rol heeft gespeeld in zijn oordeel. Uit de verdere overwegingen en de bijgevoegde draagkrachtberekeningen volgt dat het hof de door de man gestelde inkomensdaling niet heeft gevolgd, terwijl de stellingen van de man bij het hof bekend waren gelet op het voorgaande.
In het dictum van de beschikking van 28 april 2011 heeft het hof het meer of anders verzochte afgewezen. Die woorden omvatten mede het verzoek van de man gegrond op zijn stelling met betrekking tot de inkomensdaling per 1 oktober 2010.
- 12.
Voor zover er sprake is van een motiveringsgebrek in de beschikking van 28 april 2011, kan die slechts door middel van hoger beroep en/of cassatieberoep aan de orde komen en niet langs de weg van art 1:401 lid 4 BW. Voor zover de man wil stellen dat de beschikking van 28 april 2011 niet voldoende gemotiveerd is, had hij dat in een cassatie tegen die beschikking aan de orde dienen te stellen.
- 13.
Gelet op het voorgaande en ook overigens betreft de (gestelde) inkomensdaling per 1 oktober 2010 geen wijziging van omstandigheden na de beschikking van het hof van 28 april 2011 als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW. Ook dit brengt niet mee dat de beschikking van 28 april 2011 gewijzigd dient te worden.
- 14.
De man heeft nog gesteld dat in het geval de beschikking van het hof van 28 april 2011 gewijzigd had dienen te worden, de rechtbank de behoefte van de vrouw had moeten beoordelen en een jusvergelijking had moeten maken. Nu het verzoek tot wijziging evenwel faalt, kan de stelling van de man onbesproken blijven.
Slotsom
- 15.
Het hof komt op grond van het vorenoverwogene tot de conclusie, dat de afwijzing van de rechtbank van het (inleidend) verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 28 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, in stand dient te blijven. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De proceskosten
- 16.
De man heeft verzocht de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen.
Nu de man in het ongelijk is gesteld zal het hof dit verzoek van de man afwijzen.
- 17.
Het hof heeft nog overwogen om de man als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van dit geding mede gelet op de voortdurende wijze van procederen van de man. Gelet evenwel op het eventuele motiveringsgebrek van de beschikking van 28 april 2011 en op de toelichting door de raadsvrouw van de man, zal het hof een proceskostenveroordeling van de man achterwege laten.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, A.H. Garos en H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.