Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2021, nr. 21-001527-20
ECLI:NL:GHARL:2021:6245, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-06-2021
- Zaaknummer
21-001527-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6245, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑06‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2020:1078, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en vier pogingen daartoe. Hof constateert dat er een vormverzuim bij het verkrijgen van historische telefoongegevens aanwezig is, hetgeen leidt tot strafvermindering.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001527-20
Uitspraak d.d.: 28 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 16-212603-19, 16-055599-20 en 16-304292-19 en de van dit vonnis deel uitmakende vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met parketnummer 99-000906-44 tegen
[verdachte] ,
geboren te 's-Gravenhage op [geboortedag 1] 1974,
thans verblijvende in PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA te Vught .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep van het hem onder parketnummer 16-304292-19 onder 1, 5, 6, 8, 11, 14 en 15 (primair en subsidiair) tenlastegelegde vrijgesproken. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging en andere beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-212603-19:
1. primairhij op of omstreeks 4 augustus 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een Gazelle Orange C7 (heren)fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
1. subsidiairhij op of omstreeks 8 augustus 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een goed, te weten een Gazelle Orange C7 (heren)fiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
10. primairhij op of omstreeks 15 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
10. subsidiairhij op of omstreeks 15 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, het erf waarop die woning is gelegen betreden en/of die woning (al dan niet met een ladder) beklommen en/of een (afgesloten) raam geforceerd en/of door dat/een raam naar binnen is geklommen, althans de woning heeft betreden, en/of een of meerdere kamers en/of kasten in die woning doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
12. primairhij op of omstreeks 18 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan [adres] te [plaats] , één of meer sieraden en/of één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
12. subsidiairhij op of omstreeks 18 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, het erf waarop die woning is gelegen betreden en/of een uitbouw heeft beklommen en/of een (afgesloten) raam geforceerd en/of door dat/een raam naar binnen is geklommen, althans de woning heeft betreden, en/of een of meerdere kamers in die woning doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 16-304292-19 (gevoegd):
3.hij op of omstreeks 8 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4.hij op of omstreeks 10 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uiteen woning gelegen aan [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan[benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
7.hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] , gemeente Woensdrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, de tuin betreden en/of door het raam naar binnen gekeken en/of handschoenen aangetrokken en/of een ruit ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
10.hij op of omstreeks 14 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
13.hij op of omstreeks 30 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 9] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers is en/of heeft hij, verdachte, de tuin van voornoemde [benadeelde 9] betreden en/of via de dakgoot naar boven geklommen en/of een raam heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 16-055599-20 (gevoegd):
1.hij op of omstreeks 18 juni 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan [adres] ) heeft weggenomen een of meerdere sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) tot zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming te weten door - naar voornoemde woning toe te gaan en/of - een ruit op de eerste verdieping te vernielen en/of in te gooien en/of - (vervolgens) door die opengebroken ruit de woning binnen te gaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer16-212603-19 onder 1 primair, 1 subsidiair, 10 primair en 12 primair en het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 4, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16-212603-19 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de fiets tussen 4 en 5 augustus 2019. Voorts is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte er op het moment dat hij de fiets verkreeg kennis van had of had moeten hebben dat de fiets van misdrijf afkomstig was. Verdachte zal daarom van het onder parketnummer 16-212603-19 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16-212603-19 onder 10 primair en 12 primair ten laste gelegde overweegt het hof dat nu de aangevers geen goederen missen, niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een voltooide diefstal, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De vrijspraken van de onder parketnummer 16-304292-19 onder 4, 9 en 10 ten laste gelegde feiten worden besproken bij de hierna volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuim bij het verkrijgen van historische telefoongegevens
Het verweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat de historische telefoongegevens niet zijn verkregen met een machtiging van een onafhankelijke rechter, maar met een bevel van de officier van justitie. Op 2 maart 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) het “Prokuratuur”-arrest gewezen, dat van belang is voor de Nederlandse praktijk voor het opvragen van verkeers- en locatiegegevens van (mobiele) telefoons (C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152). Naar het oordeel van het HvJ EU verzet een richtlijn zich tegen het opvragen van een reeks van verkeers- en locatiegegevens waaruit precieze conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker, tenzij het gaat om een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit en toetsing vooraf door een onafhankelijke rechter heeft plaatsgevonden.
Gelet op dit arrest en de constatering dat geen onafhankelijk rechterlijk oordeel ten grondslag heeft gelegen aan het verkrijgen van de historische telefoongegevens, moet volgens de raadsman worden geoordeeld dat deze in strijd met het unierecht zijn verkregen, in het bijzonder in strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 8 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim begaan in het voorbereidend onderzoek. Het is bovendien een ernstig vormverzuim, waardoor cliënt is aangetast in zijn privacy en persoonlijke levenssfeer. Zeker nu de historische telefoongegevens ook worden gekoppeld aan zijn bankgegevens is een vergaande inbreuk gemaakt op de privacy van cliënt. Het openbaar ministerie heeft met de inbreuk een precies beeld verkregen van waar cliënt zich bevond over een relatief lange periode. Daarbij komt dat ook de contacten van cliënt door het opvragen van de gegevens in beeld zijn gebracht. Van die inbreuk heeft cliënt nadeel ondervonden. Alleen al daarom moeten de historische telefoongegevens worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest van het HvJ EU beperkt moet worden uitgelegd. Omdat de kortgedingrechter de Nederlandse wettelijke bepalingen over het bewaren van telecommunicatiegegevens opzij heeft gezet, zijn de bepalingen van de richtlijn waarover het HvJ EU heeft geoordeeld, niet in deze zaak van toepassing. Mocht het arrest van het HvJ EU toch ruimer moeten worden uitgelegd, dan kan het hof volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder daaraan rechtsgevolgen te verbinden. Het openbaar ministerie heeft gehandeld in overeenstemming met het destijds geldende recht. Het vormverzuim was voor het openbaar ministerie niet te voorzien. Ook heeft het openbaar ministerie voldaan aan de proportionaliteit- en subsidiariteitseisen. Indien de rechter-commissaris vooraf om toestemming was gevraagd dan had die zonder meer een machtiging afgegeven.
Het oordeel van het hof
De officier van justitie heeft in het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten, elf keer op grond van artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een vordering gedaan gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Dit betrof telefoons en simkaarten die met verdachte in verband waren te brengen. Steeds werden de gegevens gevorderd over een periode van zes maanden. Aan ieder van deze vorderingen lag een proces-verbaal ten grondslag van 8 augustus 2019 waarbij de verdenking werd onderbouwd dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee inbraken en twee pogingen daartoe. De gegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt, heeft de rechtbank mede redengevend geacht voor het bewijs dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan.
In het genoemde Prokuratuur-arrest van het HvJ EU heeft dit hof een prejudiciële vraag beantwoord over de uitlegging van artikel 15, eerste lid, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37), zoals later gewijzigd, gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 7, 8 en 11 en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het hof verwerpt het betoog van het openbaar ministerie dat deze richtlijn geen betekenis heeft voor het Nederlandse recht omdat de kortgedingrechter van de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 11 maart 2015 de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, die mede op deze richtlijn was gebaseerd, buiten werking heeft gesteld. Het doel van de richtlijn is de bescherming van de gegevens van gebruikers van elektronische-communicatiediensten. In dat kader wordt in artikel 15 van de richtlijn geregeld onder welke voorwaarden autoriteiten toegang kunnen krijgen tot deze gegevens voor, onder andere, de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daartoe mogen de lidstaten onder bepaalde voorwaarden ook een wettelijke bewaarplicht instellen. Het ontbreken van deze bewaarplicht in Nederland doet echter niet af aan de regels van de richtlijn over de toegang tot gegevens van gebruikers.
Het hof stelt vast dat de vorderingen van de officier van justitie niet zagen op informatie over de identiteit van de gebruiker, maar op de door de gebruiker gevoerde communicatie. Uit het arrest van het HvJ EU volgt dan dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Het hof is, gelet op het feit dat het in deze zaak gaat om de verdenking van meerdere woninginbraken met kostbare buit in een korte pleegperiode, van oordeel dat het in deze zaak een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit betreft.
Voorts volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat, gelet op de doorwerking van richtlijn in de Nederlandse rechtsorde, de vorderingen tot gegevensverstrekking niet met toepassing van artikel 126n Sv hadden mogen worden gedaan. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Vervolgens dient te worden nagegaan welke rechtsgevolgen dienen te worden verbonden aan dit vormverzuim.
Het HvJ EU geeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:EU:C:2020:791) een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan dient te worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv, zoals de verdediging en het openbaar ministerie ook hebben bepleit.
In het genoemde arrest La Quadrature du Net overweegt het HvJ EU verder over het genoemde doeltreffendheidsbeginsel dat de nationale regels inzake aanvaarding en gebruik van informatie en bewijzen tot doel hebben om in overeenstemming met de in het nationale recht gemaakte keuzen te voorkomen dat onrechtmatig verkregen informatie en bewijzen ongerechtvaardigd nadeel toebrengen aan een persoon die ervan wordt verdacht strafbare feiten te hebben gepleegd. Dit doel kan volgens het nationale recht niet alleen worden bereikt door een verbod op het gebruik van dergelijke informatie en bewijselementen, maar ook door nationale regels en praktijken met betrekking tot de beoordeling en de weging van de informatie en de bewijzen, of door het onrechtmatige karakter ervan in aanmerking te nemen bij de straftoemeting. Bewijsuitsluiting ligt wel voor de hand als het beginsel van hoor en wederhoor en dus ook het recht op een eerlijk proces is geschonden.
Overeenkomstig artikel 359a, tweede lid, Sv zal het hof het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt afwegen. In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Het is niet gesteld en ook niet gebleken dat door de onrechtmatige verkrijging van locatie- en verkeersgegevens het recht van verdachte op een eerlijk proces in het geding is. Wel is het recht van verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer geschonden. Verdachte heeft daarbij geen meer concreet nadeel gesteld, aangezien hij ontkent de gebruiker van de telefoons en simkaarten te zijn geweest. Wat de ernst van het verzuim betreft, overweegt het hof dat het openbaar ministerie in 2019 de geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. Verder acht het hof het aannemelijk dat op grond van de concrete gegevens van dit geval, zoals neergelegd in het proces-verbaal van verdenking van 8 augustus 2019, een rechterlijke autoriteit hoogst waarschijnlijk een machtiging zou hebben verleend om de verkeers- en locatiegegevens te vorderen, ook wanneer daarbij zou zijn getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu wel vaststaat dat verdachtes recht op privacy in enige mate is geschonden, mede gelet op het aantal vorderingen en de periode waarop deze zagen, zal het hof, voor zover het tot bewezenverklaring en kwalificatie van de ten laste gelegde feiten komt, het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt betrekken bij de strafoplegging.
Schakelbewijs
De rechtbank heeft de volgende modus operandi van verdachte aangenomen. Verdachte parkeerde de auto (Toyota Aygo) in de omgeving van zijn doelwit en ging daar vervolgens in donkere kleding met baseball cap en rugzak heen. Het doelwit betrof steeds een villa of vrijstaande woning. Verdachte richtte zich voornamelijk op de eerste verdieping van de betreffende woning (waar de badkamer en/of de slaapkamers zich bevonden) en wist die behendig en vakkundig te bereiken. Vervolgens ging hij specifiek op zoek naar sieraden van (grote) waarde. Andere waardevolle spullen liet hij liggen.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de door de rechtbank genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om een zodanig identificeerbare werkwijze te genereren dat het niet anders kan zijn dan dat één en dezelfde persoon de inbraken heeft gepleegd. Van het gebruik van schakelbewijs kan dan ook geen sprake zijn, aldus de raadsman.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank omschreven modus operandi te weinig specifiek is om als ondersteunend bewijs te kunnen worden toegelaten en dat bovendien niet alle elementen van deze modus operandi terug te vinden zijn in de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten. De onderscheidende waarde van de door de rechtbank genoemde handelingen is te gering om deze zelfstandig te laten bijdragen aan het bewijs dat verdachte bij één of meer ten laste gelegde strafbare feiten betrokken was.
Dit houdt in dat voor elk feit afzonderlijk moet worden bekeken of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het gebruik door verdachte van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] De rechtbank heeft in eerste aanleg ten aanzien van het gebruik door verdachte van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] het volgende overwogen. Uit informatie van [autoverhuurbedrijf] B.V. blijkt dat deze auto in de periode van 8 juli tot en met 21 juli 2019 was verhuurd op de naam van [dochter verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1997 te [geboorteplaats] en wonende te [adres] in [woonplaats] . Uit de gemeentelijke basisregistratie personen blijkt dat [dochter verdachte] de dochter is van verdachte. De dochter heeft verklaard de auto op 5 september 2019 te hebben gehuurd, maar niet meer te weten voor hoelang. Zij wil niet verklaren waar met de auto is geweest en met wie zij daarin heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn dochters een keer per week ziet.
Uit de track-en-trace-gegevens van de Toyota blijkt dat de auto op 9 juli, 10 juli, 11 juli, 12 juli, 13 juli, 14 juli, 16 juli en 17 juli 2019 gedurende de nacht stilstond op het adres [adres] te [plaats] . Dit betreft het adres van jachthaven [jachthaven] . Op deze locatie ligt de boot van verdachte waarop hij in de periode van juni/juli 2019 tot aan zijn aanhouding regelmatig verbleef en waar hij dan ook op sliep. De track-en-trace-gegevens van de Toyota zijn daarnaast vergeleken met de bankgegevens van verdachte. Hieruit bleek dat de bankpas op naam van verdachte, die is aangetroffen tijdens de doorzoeking op de boot waar verdachte ook is aangehouden, in de periode van 8 juli tot en met 18 juli 2019 meerdere malen werd gebruikt, terwijl de Toyota zich op dat moment in de nabije omgeving van de transactie bevond. Verder zijn van de bij verdachte in beslag genomen mobiele telefoons de historische verkeersgegevens opgevraagd. Hieruit volgt dat een of meer van deze telefoons zich op 8 juli, 10 juli, 12 juli, 13 juli en 14 juli 2019 bevonden in de nabijheid van verschillende locaties in Nederland waar ook de Toyota zich volgens de track-en-trace-gegevens op dat moment bevond.
Op grond van deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof met de rechtbank van oordeel dat is vast komen te staan dat de op naam van de dochter van verdachte gehuurde Toyota op de data genoemd in de tenlastelegging door verdachte werd gebruikt.
Het verweer van verdachte dat niet hij, maar mogelijk zijn dochter en haar vriendinnen in de
Toyota hebben gereden, wordt weerlegd door de hiervoor vermelde bewijsmiddelen.
Bovendien heeft verdachte dit verweer niet concreet en verifieerbaar gemaakt.
Het hof zal met inachtneming van de conclusie dat verdachte gebruiker is geweest van de Toyota Aygo overgaan tot bespreking van de feiten.
Vrijspraak voor de feiten 4, 9 en 10 onder parketnummer 16-304292-19
Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof dat zowel de aanwezigheid van bovengenoemde auto in [plaats] als het aanstralen van telefoonmasten in [plaats] door de telefoon van verdachte onvoldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert, aangezien de dochter van verdachte in de buurt woont van de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden. Niet kan worden uitgesloten dat verdachte een bezoek aan zijn dochter heeft afgelegd, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof neemt verder in aanmerking dat bij feit 9 enkel kan worden vastgesteld dat de auto op 1 kilometer afstand is geparkeerd van de woning waar is ingebroken. In het dossier zitten geen andere bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit rechtsreeks kan worden afgeleid. Het hof is van oordeel dat dit feit niet kan worden bewezen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Bij feit 10 neemt het hof in aanmerking dat genoemde auto op 14 juli 2019 tussen 17.27 uur en 18.55 uur ter hoogte van het adres [adres] te Naarden stilstond. De afstand tot de woning waar is ingebroken bedraagt 2,4 km. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat die dag om 13.50 uur een telefoongesprek plaatsvond waarbij de zendmast te Muiden werd aangestraald. Na dit gesprek heeft er gedurende 2 uur en 20 minuten geen belverkeer plaatsgevonden. Verder zijn er geen bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit rechtstreeks kan worden afgeleid. Het hof is van oordeel dat dit feit niet kan worden bewezen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen m.b.t. feit 10 subsidiair onder parketnummer 16-212603-19 ( [adres] te [plaats] )
Door [benadeelde 2] is aangifte gedaan van een inbraak in een woning aan [adres] te [plaats] . De politie heeft van de bewoonster van de woning bewakingsbeelden gekregen. Op de beelden is te zien dat de inbraak is gepleegd op 15 juli 2019 rond 16.00 uur. Op de beelden is een manspersoon te zien met het volgende signalement: licht getinte huidskleur, tenger postuur, ingevallen jukbeenderen, ongeveer 1.80 meter lang en rond de 35 jaar oud. De man droeg donkere kleding, een donkerkleurige cap en een zwarte rugzak. Op de beelden is te zien dat hij zijn cap even afdeed en dat hij een kaal hoofd had.
Verdachte is door twee verschillende verbalisanten herkend, waarbij een van de verbalisanten verdachte herkende aan zijn opvallende jukbeenderen, lengte, postuur, gezicht, kale hoofd, kleding en houding. Een andere verbalisant heeft verdachte herkend omdat hij meerdere zaken tegen verdachte heeft gedraaid en diverse observaties heeft gedaan waarbij hij hem vaak heeft gezien.
Verder is van belang dat de Toyota Aygo op 15 juli 2019 van 15.01 uur tot en met 17:04 uur stilstond op het adres [adres] te [plaats] . De [adres] is een zijstraat van de [adres] en is op loopafstand te bereiken.
De verdediging heeft de herkenningen van de verbalisanten betwist omdat deze vanaf stilstaande beelden, zogenaamde stills, zouden zijn gedaan. Deze stills zouden wazig en donker zijn. Bovendien is volgens de verdediging niet duidelijk dat de persoon op de camerabeelden de woning heeft betreden.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde herkenningen voldoende betrouwbaar zijn. Zowel de afdrukken van de beelden als de bewegende camerabeelden, die bij een van de herkenningen zijn gebruikt, zijn voldoende om een herkenning mogelijk te maken. Bovendien past de beschrijving die door één van de verbalisanten wordt gegeven goed bij het opgegeven signalement.
Voorts blijkt uit de aangifte dat er iemand binnen in de woning is geweest. Ook is de beveiligingscamera verdraaid. Het hof is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een poging tot inbraak. Verdachte heeft geen alternatief scenario voor zijn aanwezigheid op die plaats gegeven. Bovendien zijn er geen concrete aanwijzingen dat een ander dan verdachte binnen in de woning is geweest.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak op [adres] te [plaats] .
Ten aanzien van feit 12 subsidiair onder parketnummer 16-212603-19 ( [adres] te [plaats] )
Op 19 juli 2019 doet de bewoner van [adres] te [plaats] aangifte van woninginbraak, gepleegd op 18 juli 2019. In de ouderlijke slaapkamer werd een autosleutel aangetroffen met daaraan een label waarop stond: “Toyota Aygo, kenteken [kenteken] , Borent.nl autoverhuur”. De bewoner verklaarde dat de sleutel niet van hem was. De politie treft de auto op 18 juli 2019 aan op de [adres] te [plaats] bij de bosrand. Vanuit dit bos lopen verschillende voetpaden die uitkomen in de buurt van de [adres] . De afstand tussen deze locaties is ongeveer één kilometer.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet de gebruiker van de Toyota Aygo was. Bovendien blijkt niet dat er maar één sleutel van de auto was. De aangetroffen sleutel is niet onderzocht op DNA of vingerafdrukken. Nu concreet bewijs ontbreekt dat cliënt ten tijde van de inbraak de sleutel voorhanden had, kan niet worden bewezen dat hij hem in het huis heeft achter gelaten en dus ook niet dat hij in de woning is geweest. Evenmin kan bewezen worden dat het opzet van degene die de woning zou hebben betreden, gericht was op het stelen van goederen, aldus de raadsman van verdachte.
Het hof overweegt als volgt. Op 17 juli 2019 om 18.35 uur en om 18.45 uur hebben pintransacties plaatsgevonden met de pinpas van verdachte terwijl de Toyota Aygo in de buurt geparkeerd stond. Die dag om 19.00 uur stond de Toyota Aygo geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . Dit betreft het adres van jachthaven [jachthaven] . Op deze locatie ligt de boot van verdachte waarop hij in de periode van juni/juli 2019 tot aan zijn aanhouding regelmatig verbleef en waar hij dan ook op sliep.
De volgende dag, 18 juli 2019, staat de Toyota Aygo om 08.37 uur nog steeds geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . Om 09.37 uur staat de Toyota aan de [adres] in [plaats] . Omstreeks 11.00 gaat het alarm af aan [adres] te [plaats] , zijnde de woning waarin de autosleutel later is aangetroffen.
Gelet op het feit dat het hof hiervoor reeds heeft geconcludeerd dat verdachte gebruiker van de Toyota Aygo was, de avond voor de diefstal met de pinpas van verdachte is gepind terwijl de Toyota Aygo in de buurt stond, deze auto de avond voor de diefstal tevens op de parkeerplaats bij de boot van verdachte heeft gestaan en de auto de volgende ochtend van daaruit naar de [adres] in [plaats] is gereden, houdt het hof het ervoor dat het verdachte is geweest die op 18 juli met de Toyota van [plaats] naar de omgeving van de plaats delict is gereden. Nu in de woning aan [adres] in [plaats] een sleutel van de Toyota is gevonden, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, te weten een poging tot diefstal met braak.
Ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 16-304292-19 ( [adres] te [plaats] )
Op 8 juli 2019 deed [benadeelde 4] aangifte. Zij zat in de serre aan de achterzijde van haar woning. Opeens zag zij dat er een man via de regenpijp naar beneden klom. Vervolgens rende hij weg in de richting van haar oprit. Aangeefster zag dat de man dit alles met veel lenigheid deed. Zij omschrijft de man als volgt: slank en atletisch postuur, ongeveer 1.70 of 1.75 meter lang, lichte huidskleur, donkere kleding en een donkere baseballcap op. Vervolgens heeft aangeefster op de eerste etage gekeken en zag zij dat het slaapkamerraam openstond. In de badkamer zag zij dat één van de lades van de kast half openstond. Zij zag dat er verschillende sieradendoosjes open in de la lagen. Er zijn verschillende sieraden weggenomen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij thuis kwam en haar auto parkeerde voor haar woning aan [adres] . Zij zag toen een man uit de tuin van het perceel [adres] wegrennen. De getuige zag dat de man gekleed was in zwarte kleding en een baseball cap op had.
De Toyota Aygo stond op 8 juli 2019 van 17.02 uur tot en met 17:43 uur stil ter hoogte van het adres [adres] te [plaats] . De afstand tussen beide locaties is volgens de routeplanner 230 meter.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door aangeefster opgegeven signalement te summier is om tot een bewezenverklaring te komen.
Anders dan de verdediging, is het hof is van oordeel dat het in de aangifte genoemde signalement grotendeels past bij verdachte. Gelet op de aanwezigheid van de door verdachte gebruikte auto in de omgeving, de inhoud van de aangifte en de inhoud van de verklaring van getuige [getuige] , is het hof derhalve van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit de woning door middel van inklimming.
Ten aanzien van feit 7 onder parketnummer 16-304292-19 (( [adres] te [plaats] )
Op 13 juli 2019 deed [benadeelde 6] aangifte van een poging tot inbraak in zijn woning aan de [adres] te [plaats] , gepleegd op 13 juli 2019 tussen 15.00 uur en 16.00 uur. Zijn dochter was in de woning aanwezig en hoorde een harde klap. Toen bleek dat een ruit van een raam in de woonkamer aan de achterzijde van de woning was ingeslagen.
Verbalisant [verbalisant] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat op 13 juli 2019 aangifte is gedaan van een poging tot inbraak woning op de [adres] te [plaats] . Eerder die dag was er een melding gedaan van een verdachte situatie waarbij het vermoeden was dat er gepoogd werd in te breken in de woning aan [adres] te [plaats] . Omstreeks 15.55 uur reed de verbalisant in een dienstauto en zag hij dat vanuit de doodlopende weg, de [adres] , een persoon op een mountainbike kwam aanrijden en snel richting de [adres] reed. De fietser was een man tussen de 20 en 30 jaar, had een getint uiterlijk en droeg een baseballpet, donker shirt, zwarte wijde broek tot op de knie en een blauwe rugzak. Van de bewoner van de [adres] kreeg hij een afbeelding van een bewakingscamera. Op de afbeelding zag de verbalisant een persoon die door het raam de woning in keek. Hij zag dat de kleding van deze persoon hetzelfde was als de kleding van de fietser. Verbalisant zag dat hij zijn pet af had en dat hij een kalend hoofd had.
De Toyota Aygo bevond zich op 13 juli 2019 tussen 14.24 en 16.32 uur op het [adres] te [plaats] . De afstand tussen dit adres en de [adres] is volgens de routeplanner 1 kilometer.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en voert daartoe aan dat er geen herkenning is en, sterker nog, dat er een signalement is afgegeven waar verdachte helemaal niet aan voldoet. Verder kan niet worden bewezen dat de intentie bestond goederen weg te nemen.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het door de verbalisant genoemde signalement goed past bij verdachte. Samen met de aanwezigheid van de Toyota aygo in de omgeving is dit voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Verder stelt het hof vast dat de ruit van de woonkamer is ingeslagen. Het hof is daarom van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een poging tot inbraak.
Ten aanzien van feit 13 onder parketnummer 16-304292-19 ( [adres] te [plaats] )
Op 30 juli 2019 deed [benadeelde 9] aangifte van een poging tot inbraak. Hij woont aan de [adres] te [plaats] en heeft een camera gericht op de achtergevel van zijn woning. Op 30 juli 2019 omstreeks 14:00 uur heeft hij samen met zijn vrouw de woning verlaten en alles in goede staat en slotvast achtergelaten. Omstreeks 17:00 uur kwamen zij terug. Zij zagen in de achtertuin dat de tuintafel kapot was. Aangever zag op de camerabeelden dat er om 15:16 uur een man de achtertuin in kwam. Hij zag dat het een blanke man was met zeer kort haar of zelfs kaal en dat hij gekleed was in een wit T-shirt, een donkere korte broek, gele handschoenen en een donkere rugtas. Aangever zag dat hij via de tuintafel het dak op wilde klimmen. Hij zag dat hij met zijn been door de tafel heen zakte en dat hij vervolgens aan de andere kant op de tafel ging staan en zich met beide handen aan de dakgoot vastpakte. Aangever zag dat hij zich optrok en op het dak klom en zag dat hij zijn rugtas afdeed en hier iets uit haalde wat leek op een breekijzer. Aangever zag dat hij met dit breekijzer vervolgens een raam op de eerste etage probeerde open te breken.
Op de camerabeelden van de [adres] te [plaats] is een man te zien die er als volgt uitziet: 1.75 m lang, atletisch postuur, kaal, wit T-shirt, korte broek, jas om zijn middel en een rugtas. Verbalisant herkent de man op de beelden als [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1974. Hij herkent hem aan zijn postuur, kale hoofd en zijn loop.
Op 27 augustus 2019 werd er gepost op de [adres] te [plaats] . Mogelijk zou verdachte [verdachte] verblijven op een boot in de jachthaven. Verbalisanten zagen omstreeks 08.55 uur dat verdachte de jachthaven verliet en lopend richting het centraal station liep. Van verdachte zijn foto’s genomen bij het voorbijgaan. Op de foto’s is vastgelegd welke kleding verdachte toen droeg. Deze kleding komt overeen met de kleding op de beelden van de [adres] te [plaats] . Hier vond op 30 juli 2019 een poging inbraak plaats, waar verdachte herkend werd.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak op de [adres] te [plaats]
Ten aanzien van het feit 4 onder parketnummer 16-055599-20 ( [adres] te [plaats] ) Door mevrouw [benadeelde 10] is aangifte gedaan van diefstal van sieraden. Op het hek tussen het perceel [adres] en [nummer] is een gele rubberen schoonmaakhandschoen aangetroffen. In een door de dief doorzochte toilettas op de studeerkamer is eveneens een klein stukje geel rubber in de rits aangetroffen. Van de in beslag genomen handschoen zijn sporen veiliggesteld. Het op de handschoen aangetroffen DNA is afkomstig van verdachte. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat het kleine stukje kunststof uit de rits van de toilettas afkomstig is van de aangetroffen handschoen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Van de handschoen kan niet kan worden vastgesteld dat deze betrokken is geweest bij de inbraak, immers is de handschoen buiten de woning aangetroffen. Een handschoen is een gemakkelijk verplaatsbaar voorwerp en verdachte gebruikte schoonmaakhandschoenen voor het schoonmaken van zijn boot. Die handschoenen gooide hij dan weg in een openbare container waardoor deze zouden kunnen zijn weggehaald en later bij de woning kunnen zijn geplaatst.
Het hof overweegt dat een slechts in algemene termen gesteld verweer dat het gaat om DNA-materiaal dat is aangetroffen op een verplaatsbaar object onvoldoende is om de sterke aanwijzing van verdachtes betrokkenheid bij de inbraak te ontzenuwen. Het gaat immers om DNA dat zich bevindt op een handschoen die rechtstreeks kan worden gerelateerd aan de inbraak. Deze handschoen werd aangetroffen op het hek van de tuin van de woning, terwijl een stukje uit die handschoen is aangetroffen in een ritsluiting in de toilettas binnen in de woning. Bovendien heeft verdachte geen redelijke – voor hem ontlastende – verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de handschoen op de plek.
Op grond van het voorgaande staat buiten redelijke twijfel vast dat verdachte in de woning van aangeefster heeft ingebroken en dat hij daar goederen heeft weggenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair en 12 subsidiair, het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 3, 7 en 13 en het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-212603-19:
10. subsidiair hij op of omstreeks 15 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, het erf waarop die woning is gelegen betreden en/of die woning (al dan niet met een ladder) beklommen en/of een (afgesloten) raam geforceerd en/of door dat/een raam naar binnen is geklommen, althans de woning heeft betreden, en/of een of meerdere kamers en/of kasten in die woning doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
12. subsidiair hij op of omstreeks 18 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, het erf waarop die woning is gelegen betreden en/of een uitbouw heeft beklommen en/of een (afgesloten) raam geforceerd en/of door dat/een raam naar binnen is geklommen, althans de woning heeft betreden, en/of een of meerdere kamers in die woning doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 16-304292-19 (gevoegd):
3. hij op of omstreeks 8 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres] één of meer sieraden en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
7. hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] , gemeente Woensdrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres] , één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte, de tuin betreden en/of door het raam naar binnen gekeken en/of handschoenen aangetrokken en/of een ruit ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
13. hij op of omstreeks 30 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 9] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers is en/of heeft hij, verdachte, de tuin van voornoemde [benadeelde 9] betreden en/of via de dakgoot naar boven geklommen en/of een raam heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 16-055599-20 (gevoegd):
1. hij op of omstreeks 18 juni 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan [adres] ) heeft weggenomen een of meerdere sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) tot zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming te weten door - naar voornoemde woning toe te gaan en/of- een ruit op de eerste verdieping te vernielen en/of in te gooien en/of
- (vervolgens) door die opengebroken ruit de woning binnen te gaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair en 12 subsidiair en in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 7 en 13 bewezenverklaarde levert op:
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemengoed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ter zake van het bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 43 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en in strafmatigende zin met de duur van de procedure in hoger beroep en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals in de pleitnotitie is weergegeven.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee voltooide woninginbraken en vier pogingen daartoe. Veel van deze feiten vonden plaats op klaarlichte dag. Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebrachte aan de slachtoffers. Ook worden vaak goederen gestolen waaraan het slachtoffer sterk is gehecht. Door een woninginbraak wordt ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Door woninginbraken nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden en in de maatschappij in het algemeen toe. Dit wordt nog eens vergroot wanneer de inbraak, zoals in dit geval ook verschillende keren is gebeurd, plaatsvindt terwijl de bewoners thuis zijn. Het hof tilt er zwaar aan dat verdachte zich bij het plegen van deze misdrijven kennelijk puur door eigen financieel gewin heeft laten leiden en zich geen moment om de gevolgen voor de benadeelden heeft bekommerd.
Blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 14 mei 2021 is verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk voor soortgelijke feiten veroordeeld. Dit weegt zwaar mee in zijn nadeel.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Gelet op de recidive van verdachte neemt het hof als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot woninginbraken, waarbij sprake is van veelvuldige recidive ten aanzien van vermogensdelicten. In het onderhavige geval betekent dit dat per voltooide woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden in beginsel passend is. Het hof weegt de uit het strafblad van verdachte blijkende onwil zich te conformeren aan de regels, alsmede zijn onverschilligheid ten opzichte van de slachtoffers die hij maakt en de brutaliteit waarmee de feiten zijn begaan, zwaar in het nadeel van verdachte mee. Daarnaast weegt het hof in het nadeel van verdachte mee dat hij aanzienlijke schade heeft berokkend, maar geen openheid van zaken heeft willen geven en evenmin verantwoordelijkheid voor de feiten neemt. Dit brengt het hof tot het oordeel dat geen andere straf kan worden opgelegd dan een onvoorwaardelijk gevangenisstraf en dat deze straf langer dient te zijn dan door de oriëntatiepunten wordt aangegeven. Vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten is dit noodzakelijk. Het hof zal in beginsel aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden opleggen.
Het hof zal het nadeel dat door het vormverzuim is ontstaan compenseren door in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden en twee weken op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.196,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 211,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 4 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.325,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.325,63. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 10 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.824,13. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 2 augustus 2018 onder parketnummer 09-817600-18 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest en bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 december 2017 onder parketnummer 22-001541-16 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 11 september 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 10 september 2019 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de tenlastegelegde feiten.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof heeft gezien dat door de rechtbank ’s-Gravenhage reeds een vordering tot herroeping is toegewezen en wel voor 30 dagen.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond, met dien verstande dat deze deels kan worden toegewezen en wel voor de duur van 290 dagen
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 290 (tweehonderdnegentig) dagen, moet worden ondergaan.
Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 1, 5, 6, 8, 11, 14 en 15 (primair en subsidiair) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 1 primair, 1 subsidiair, 10 primair en 12 primair en in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 4, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair en 12 subsidiair, het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 3, 7 en 13 en het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair en 12 subsidiair, het in de zaak met parketnummer 16-304292-19 onder 3, 7 en 13 en het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieëndertig) maanden en 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen, te weten:
de in beslag genomen voorwerpen zoals die op de beslaglijst staan, behoudens de goederen waarop conservatoir beslag rust, te weten een boot (Bayliner), een auto (merk Opel, type Adam), geldbedragen (€ 5.775,- en € 121,50) en vorderingen (ING).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-212603-19 onder 10 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-055599-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 155 (honderdvijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 juni 2019.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat de gedeelten van de bij arrest van Gerechtshof Den Haag van 13-12-2017 onder parketnummer 22-001541-16 en bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te ’sGravenhage van 2 augustus 2018 onder parketnummer 09-817600-18 opgelegde vrijheidsstraffen die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer zijn gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 290 (tweehonderdnegentig) dagen, worden ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
De voorlopige hechtenis
Het hof is van oordeel dat de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden opgeheven met ingang van de VI-datum.
Het hof heft op de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van zaterdag 3 juli 2021.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. O.G. Schuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 28 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.G. Schuur is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 juni 2021.
Tegenwoordig:
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
H. de Koning, advocaat-generaal,
mr. H.E. Schoenmakers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.