Rb. Gelderland, 07-02-2019, nr. AWB - 18 , 2317
ECLI:NL:RBGEL:2019:474
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-02-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 2317
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:474, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2019/0585 met annotatie van
NTFR 2019/762 met annotatie van De redactie
Uitspraak 07‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Vermindering aansprakelijkstelling door onvoldoende voortvarend handelen verweerder.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/2317
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 februari 2019
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 24 augustus 2017 als inlener aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 3.739.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2018 de beschikking verminderd met € 29.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 april 2018, ontvangen door de rechtbank op 26 april 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018.
Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde] en [A] . Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Eiseres heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, die met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Overwegingen
Eiseres exploiteert een kleinschalig cursuscentrum met mogelijkheid tot overnachting. Voor ondersteunende werkzaamheden heeft eiseres gebruik gemaakt van werknemers van [B] B.V. (hierna: uitlener) op basis van oproep.
De uitlener heeft in de periode juli 2013 tot en met december 2014 diverse naheffingsaanslagen loonheffing (LB) en omzetbelasting (OB) onbetaald gelaten.
3. Verweerder heeft met betrekking tot eiseres een onderzoek ingesteld in het kader van de inlenersaansprakelijkheid. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 31 mei 2016.
4. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bij beschikking van 24 augustus 2017 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 3.739 omdat het niet betalen van de belastingschulden aan de uitlener te wijten is. In de uitspraak op bezwaar is dat bedrag verminderd naar € 3.710.
5. Artikel 34, eerste lid, van de IW luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. (…)”.
6. Niet in geschil is dat eiseres werknemers inleent van de uitlener. Voorts is in beroep niet in geschil dat het aan de uitlener te wijten is dat de verschuldigde LB en OB niet is betaald. Dit leidt reeds tot het oordeel dat eiseres in beginsel aansprakelijk is voor de door de uitlener verschuldigde loonbelasting en omzetbelasting.
Geen uitspraak op bezwaar
7. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij het standpunt dat de Vooraankondiging uitspraak op bezwaar van 20 maart 2018 niet kan worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar niet langer handhaaft.
Ontbreken stukken
8. Eiseres stelt dat verweerder opzettelijk relevante gegevens voor de aansprakelijkstelling heeft achtergehouden, waardoor inzicht in de problematiek en de onderlinge samenhang niet kan worden verkregen.
9. Verweerder is van mening dat alle stukken die van enig belang zijn (geweest) voor de besluitvorming ter beschikking zijn gesteld aan eiseres tijdens de inzage op 23 november 2017. Voorts heeft verweerder in beroep de heffingsgegevens van de uitlener op aangifteniveau verstrekt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat er geen andere stukken zijn. Voorts heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde stukken van enig belang kunnen zijn voor (de hoogte van) de aansprakelijkstelling.
Omvang aansprakelijkstelling
11. Eiseres voert aan dat bij de berekening van verschuldigde omzetbelasting geen rekening is gehouden met de vooraftrek, zodat het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld onjuist en te hoog is. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de loonbelasting pas wordt geheven als er daadwerkelijk betaald is. Verweerder gaat bij de beoordeling echter uit van het moment dat gefactureerd is. Voorts heeft verweerder volgens eiseres onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor de belastingschuld van de uitlener kon oplopen. Verweerder had meer moeten doen om de belastingschuld te beperken en daarbij rekening moeten houden met de belangen van de inleners.
12. Verweerder erkent in het verweerschrift dat de aansprakelijkstelling in totaal, dus van alle inleners, niet hoger mag zijn dan de openstaande belasting. Door geen rekening te houden met de voorbelasting omzetbelasting is dit wel gebeurd. De aansprakelijkstelling moet volgens verweerder verminderd worden met € 137 tot € 3.573. Voorts stelt verweerder dat bij het vaststellen van de verschuldigde loonbelasting is uitgegaan van de facturen en de auditfiles van de uitlener. Over andere gegevens beschikte verweerder niet. Verweerder is van mening dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld.
13. Uit het rapport van 31 mei 2016 volgt dat de verschuldigde loonbelasting is berekend op grond van de ingediende loonaangiften. Uitgangspunt van de rechtbank is dat de aangiftes loonbelasting betrekking hebben op het loon dat is betaald. Uit de stukken volgt niet dat de betaling van loon op een later moment heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de verschuldigde loonbelasting op juiste manier berekend.
14. De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De oudste openstaande aanslagen in dit dossier hebben betrekking op de loonbelasting en omzetbelasting over juli 2013 en zijn gedagtekend 23 september 2013. Nadat de betaaltermijn was verstreken, en de betaling ook na de aanmaning uitbleef, heeft verweerder op 15 november 2013 executoriaal beslag op roerende zaken gelegd. De uitlener heeft vervolgens in december 2013 verzocht om sanering van de belastingschulden. Op grond van het invorderingsbeleid dienen invorderingsmaatregelen te worden opgeschort gedurende de behandeling van dit verzoek om kwijtschelding. In maart 2014 is het verzoek afgewezen, omdat de uitlener de lopende verplichtingen niet nakwam en geen verklaring inzake de levensvatbaarheid van een derde-deskundige heeft overgelegd. Verweerder heeft ter zitting nog verklaard dat na de afwijzing van het saneringsverzoek nog een onderzoek naar de mogelijkheid van een faillissementsaanvraag en bestuurdersaansprakelijkheid heeft plaatsgevonden. In mei 2014 is er nog een beslag onder derden gelegd, maar de debiteuren waren al verpand. Vervolgens heeft er een pre-pack procedure bij de rechtbank Rotterdam plaatsgevonden, wat er toe leidt dat verweerder geen onherroepelijke maatregelen mag nemen. Vervolgens heeft aan het einde van de zomer 2014 een afkoopgesprek plaatsgevonden. De activiteiten van de uitlener zijn eind 2014 verkocht, hierdoor waren er geen toekomstige baten meer te verwachten. Vervolgens is begin 2015 pas een aansprakelijkheidsonderzoek gestart.
15. Hoewel verweerder volgens vaste rechtspraak een ruime mate van beleidsvrijheid heeft in de keuze welke invorderingsmaatregelen worden getroffen, dient verweerder wel de belangen van de inleners in acht te nemen. Verweerder wist sinds maart 2014 dat de uitlener nog steeds niet aan zijn verplichtingen voldeed en dat de verschuldigde loon- en omzetbelasting gedurende reeds een aantal maanden onbetaald bleven. Vervolgens heeft verweerder nog andere invorderingsmaatregelen onderzocht en geconcludeerd dat deze geen soelaas boden. Vervolgens heeft verweerder sinds eind zomer 2014 geen handelingen meer verricht, terwijl verweerder wist dat de uitlener de verschuldigde belastingen nog steeds niet betaalde. Gelet op de belangen van de inleners, waarvoor een risicoaansprakelijkheid geldt, heeft verweerder hierdoor onvoldoende zorgvuldig gehandeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de belastingschulden die zijn ontstaan na augustus 2014.
16. Van strijd met het fair play-beginsel door de gefaseerde uitvoering van verweerder, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
17. Gelet op hetgeen hiervoor dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aansprakelijkstelling van eiseres moet daarom worden verminderd met € 1.584 en nader worden vastgesteld op totaal € 1.989 (€ 3.573 - € 1.584).
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling tot € 1.989 en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 februari 2019 | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |