De aanvulling met de bewijsmiddelen vermeldt – kennelijk abusievelijk - dat het arrest van 24 januari 2012 dateert.
HR, 18-03-2014, nr. 12/02229
ECLI:NL:HR:2014:657
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-03-2014
- Zaaknummer
12/02229
- Roepnaam
Harde duw
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:657, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:170, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:170, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:657, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0141
Uitspraak 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling, voorwaardelijk opzet. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat verdachte het slachtoffer een harde duw heeft gegeven ten gevolge waarvan zij ten val kwam, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Partij(en)
18 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/02229
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 april 2012, nummer 21/001768-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit wat betreft het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 25 maart 2010 in de gemeente Hengelo (O), aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken elleboog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht tegen de grond te duwen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Almelo van 28 april 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Sinds maart 2009 hadden [slachtoffer] en ik een relatie. Wij hadden vaak ruzie. Op 25 maart 2010 heb ik haar, in haar woning in Hengelo (O), een duw gegeven, waardoor ze is gevallen. Ze heeft daarbij haar elleboog gebroken. Ik ben samen met haar naar het ziekenhuis gegaan.
2. Het als bijlage (pag. 23 e.v.) bij het stamproces-verbaal van 27 december 2010, gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant], hoofdagent van de Regiopolitie Twente, Team Hof van Twente, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 14 juni 2010, voor zover inhoudende als op die datum afgelegde verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling tegen mijn ex-vriend [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]. Op 25 maart 2010 ging het alweer mis tussen ons. Wij hadden ruzie. Hij sloeg en duwde mij. Op een gegeven moment gaf [verdachte] mij een harde duw. Hierdoor kwam ik ten val. Ik viel bovenop mijn linker elleboog. Ik hoorde knak en voelde meteen een hevige pijn in mijn elleboog. Ik ben samen met [verdachte] naar het ziekenhuis gegaan. Daar bleek dat mijn linker elleboog was gebroken. Ik ben hier aan geopereerd, lk kan nog steeds mijn arm niet helemaal recht krijgen door deze breuk.
3. Een als bijlage (pag. 32) bij het stamproces-verbaal van 27 december 2010, gevoegde, medische verklaring van W.A. ten Cate, chirurg, van 20 juli 2010, voor zover inhoudende:
Op 15 juli 2010 zag ik [slachtoffer] op mijn poli.
Anamnese: In verband met een olecranonfractuur links heb ik op 2 april 2010 een Zuggürtung osteosynthese verricht. Patiënte krijgt last van het ostheosynthesemateriaal. In overleg met haar heb ik besloten dit in dagbehandeling te gaan verwijderen. De procedure als ook de mogelijke complicaties zijn besproken."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster, [slachtoffer], op 25 maart 2010 een duw heeft gegeven en dat zij toen op de grond viel. Verdachte is met [slachtoffer] naar het ziekenhuis gegaan. Daar bleek dat zij haar elleboog had gebroken. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij een harde duw kreeg, waardoor zij ten val kwam.
Uit de zich in het dossier bevindende medische verklaring van W.A. ten Cate, chirurg, blijkt dat een Zuggürtung osteosynthese (volgens het Zakwoordenboek der Geneeskunde: een operatieve repositie en fixatie van beenderen bij fracturen met behulp van metalen plaatjes, draden, schroeven, stiften, botpennen of-repen, en dergelijke) is verricht. Het hof is van oordeel dat er sprake van het opzettelijk geven van een harde duw. Gelet op wat in de medische verklaring is gesteld, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
2.4.
De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer een harde duw heeft gegeven ten gevolge waarvan zij ten val kwam, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014.
Conclusie 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling, voorwaardelijk opzet. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat verdachte het slachtoffer een harde duw heeft gegeven ten gevolge waarvan zij ten val kwam, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Nr. 12/02229
mr. Jörg
Zitting 21 januari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 17 april 20121.is de verdachte door het Gerechtshof Arnhem wegens zware mishandeling en meermalen gepleegde oplichting veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van vier benadeelde partijen toegewezen en is voor de toegewezen bedragen steeds een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tenslotte is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde werkstraf van 28 uren.
2. Namens de verdachte heeft mr P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde opzet op zwaar lichamelijk letsel onvoldoende of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 25 maart 2010 in de gemeente Hengelo (O), aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken elleboog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht tegen de grond te duwen."
5. De schriftuur citeert met juistheid de bewijsvoering van het Hof. Met een – op zichzelf wel terecht gemaakte – tussenopmerking in de toelichting op het middel over het verschil tussen het tegen de grond duwen en het geven van een duw waardoor iemand op de grond terecht komt kan ik in zoverre niet meegaan, dat naar mijn oordeel juist het geven van een duw waardoor iemand valt eerder tot een elleboogbreuk zal kunnen leiden dan het tegen de grond duwen van iemand.
6. Maar daar gaat het hier niet om: had de verdachte het opzet om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen? Dat van zwaar lichamelijk letsel sprake is staat wel vast: er heeft (minstens één) een operatie moeten plaats vinden. De verdachte bestrijdt niet dat hij zijn vriendin een duw heeft gegeven en dat zij daardoor is gevallen, maar bestrijdt dat hij haar letsel, laat staan zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
7. Het Hof heeft over verdachtes opzet niet meer vastgesteld dan dat het slachtoffer verklaarde dat zij een harde duw kreeg van de verdachte. Die gedraging is niet van zodanige aard dat daarin zonder meer het onvoorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel besloten ligt. Dat het Hof opzet in voorwaardelijke vorm heeft aangenomen blijkt niet uit zijn uitspraak. Gesteld evenwel dat het Hof dit wel heeft aangenomen, ontstaat het volgende probleem.
8. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2715, kopstoot). Het bewust aanvaarden van, of zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijk kans daarop, is de ondergrens van art. 302 Sr, ter afscheiding van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld enerzijds (art. 308 Sr), en van domme pech als gevolg een mishandeling anderzijds (art. 300, tweede lid, Sr). Uit de bewijsmiddelen volgt niet zonder meer een op algemene ervaringsregels gebaseerde aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van de duw noch de bewuste aanvaarding van die kans door de verdachte.
9. Al met al heeft het Hof dus, in weerwil van de tweemaal herhaalde bestrijding door de verdediging van het kunnen aannemen van opzet, de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Het middel slaagt.
10. Ik heb mij afgevraagd of, gelet op de opgelegde straf, de verdachte voldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Immers, de op zichzelf al matige straf van 80 uren onbetaalde arbeid is mede opgelegd ter zake van vijf gevallen van oplichting zodat niet te verwachten valt dat herberechting tot een betekenisvolle lagere straf zal leiden indien het Hof de subsidiair tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg zou bewezen verklaren. (Vraag mijnerzijds: waarom deed het Hof dat niet meteen?) Toch meen ik dat vernietiging moet volgen omdat een verdachte er met een vermelding op het strafblad van “art. 302 Sr" veel gekleurder, namelijk als een geweldpleger, op staat, dan met een vermelding “art. 300 lid 2 Sr". Dat kan nog van alles zijn.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑01‑2014