RFR 2018/120
Jeugdbeschermingsrecht. Wanneer moet de (kinder)rechter een verzoek om contra-expertise op grond van art. 810a lid 2 Rv toewijzen?
HR 29-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:1028
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 juni 2018
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
17/05520
- Conclusie
A-G mr. M.L.C.C. Lückers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS929587:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:1028, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:418, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2018
- Wetingang
Art. 81 lid 1 RO; art. 810a lid 2 Rv; art. 3, 8 EVRM; art. 10 Gw; art. 1:247 lid 1, 1:255 lid 1, 1:260 lid 1 BW; art. 7.3.11 Jeugdwet
Essentie
Jeugdbeschermingsrecht. Ondertoezichtstelling. Contra-expertise.
Wanneer moet de (kinder)rechter een verzoek om contra-expertise op grond van art. 810a lid 2 Rv toewijzen?
Samenvatting
Uit de affectieve relatie tussen de ouders is een dochter geboren. Moeder heeft het gezag en vader heeft zijn dochter erkend. Toen het meisje bijna twee jaar werd heeft het ziekenhuis, vakgroep kindergeneeskunde, een zorgmelding gedaan. Zij is in minstens vijf ziekenhuizen door artsen gezien. Haar problemen kunnen door de artsen niet anders worden verklaard dan door een onvolwaardig dieet. De ouders hebben de adviezen van de artsen en overige professionals niet of nauwelijks opgevolgd, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.