Hof Amsterdam, 02-09-2002, nr. 01/2110
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8432
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-09-2002
- Zaaknummer
01/2110
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8432, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑09‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AO2284
Uitspraak 02‑09‑2002
Inhoudsindicatie
Verzoek uitstel zitting afgewezen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het onderhavige jaar uitgaven heeft gedaan ten behoeve van verwanten in het buitenland, dat de gestelde uitgaven hebben gestrekt tot voorziening in het levensonderhoud van die verwanten en evenmin dat de inkomens- en vermogenpositie van die verwanten zodanig was dat belanghebbende zich tot een dergelijke bijdrage redelijkerwijs gedrongen kon voelen. Voorts zijn de gestelde uitgaven niet met schriftelijke bescheiden aangetoond. Dat brengt mee dat de onderwerpelijke uitgaven niet tot de buitengewone lasten behoren. Belanghebbende heeft - hoewel de inspecteur daar uitdrukkelijk om heeft verzocht - geen inzicht gegeven in de vermogenspositie van de ondersteunde schoonvader en ook niet in diens uitgaven. Niet aannemelijk is dat de schoonvader de door belanghebbende gegeven ondersteuning nodig had voor het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 juli 2001, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 12 oktober 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 mei 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 147.695. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 114.339.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van 15 mei 2002 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Op 29 mei 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 6 juni 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 26 juni 2002, ter griffie ingekomen op 27 juni 2002, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 41 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1951 en van a-landse nationaliteit, is gehuwd. Hij geniet als tolk winst uit onderneming. In 1996 heeft belanghebbende ter zake van de overtocht van familieleden vanuit a-land naar Nederland uitgaven gedaan, waarvan ƒ 24.000 als buitengewone lasten in aftrek is gekomen.
2.2. Belanghebbende heeft in 1998 op drie data in totaal ƒ 66.000 in contanten geld opgenomen van twee bankrekeningen.
2.3. In 1998 heeft belanghebbende ter zake van een hoortoestel voor zijn schoonvader ƒ 1.580,75 betaald en in totaal ƒ 275,83 voor autoverzekeringen van zijn schoonvader.
2.4. Een rapport van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek met dagtekening 22 september 1999 luidt onder meer als volgt:
" Buitengewone lasten.
Levensonderhoud
In overleg en aan de hand van gedeeltelijke bewijzen zijn we tot een aftrekbaar bedrag van f 24.000,= gekomen.
Omdat er sprake is van exteme omstandigheden zijn wij akkoord gegaan met dit bedag voor 1996.
Voor 1997 zijn wij akkoord gegaan met het aangegeven bedrag van f 5307,=. "
2.5. Met dagtekening 12 januari 2001 schrijft de gemachtigde aan de inspecteur onder meer:
" Terecht stelt u (…) dat deze kosten aangetoond dienen te worden. Echter waar het gaat om uitgaven welke besteed zijn aan personen, die ongeoorloofd op een of andere wijze mensen over de landsgrenzen voeren, is het ongebruikelijk dat deze personen (mensensmokkelaars) voor de kosten van hun diensten nota's uitschrijven. De aanverwanten, in casu ging het om de schoonzuster, 3 kinderen en 2 echtgenotes, waarvan de vrouwen (zusters) in 1996 reeds in Nederland op dezelfde wijze, arriveerden, konden het land (a-land) niet anders verlaten dan op deze illegale manier. (…) Omdat ook in 1996 niet aangetoond kon worden dat de uitgaven besteed werden aan de mensensmokkel, werd in een compromis vastgesteld dat per persoon voor deze kosten fl. 8.000,00 in aanmerking kon worden genomen. In het jaar 1998 ging het om 6 personen en de totale uitgave terzake van de reis naar Nederland bedroeg geen fl. 48.000,00 maar fl. 31.500,00. "
2.6. Bij brief van 7 mei 2001 schrijft de gemachtigde aan de inspecteur onder meer:
" 5. Netto inkomsten van de schoonouders van cliënt in 1998 bestond (en bestaat nog immer) uit uitkeringen uit de A.O.W. fonds.
6. Vaste lasten per maand van de schoonouders. 7. Vermogenspositie schoonouders.
De heer B, thans 78 jaar oud, kan zich thans niet meer herinneren welke vaste lasten hij in 1998 had en hoe hoog deze waren. Cliënt kan wel bevestigen dat zijn schoonouders geen (spaar-)vermogen bezaten, waaruit de getroffen voorzieningen betaald zouden kunnen worden. "
2.7. Bij faxbericht van 14 mei 2002, 22 uur 54, schrijft belanghebbende aan het Hof onder meer:
" Bij deze verzoek ik de zitting te verdagen tot een nader, door u, te bepalen datum. Het is voor mij zeer van belang dat ik aanwezig ben bij de behandeling van mijn beroepsschrift.
De reden van mijn afwezigheid is het volgde: sinds januari van dit jaar ben ik, als tolk, betrokken bij een omvangrijke politieonderzoek in C. Vandaag zijn er een aantal verdachten aangehouden.
In het belang van het goede verloop van het onderzoek is mijn aanwezigheid vereist, zodoende kan ik morgen helaas niet aanwezig zijn bij de behandeling. "
3. Geschil
In geschil is of en, zo ja, voor welk bedrag belanghebbende recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ter zake van de voorziening in het levensonderhoud van andere verwanten dan kinderen die jonger dan 27 jaar zijn.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Bij het hiervoor onder 2.7. aangehaalde faxbericht heeft belanghebbende verzocht de behandeling ter zitting uit te stellen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het belang van belanghebbende de zitting persoonlijk bij te wonen naar 's Hofs oordeel niet opweegt tegen het belang dat bestaat bij een spoedige behandeling van het beroep. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat het beroep is ingediend door een gemachtigde, dat belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd waarom zijn gemachtigde niet ter zitting zou kunnen verschijnen en dat de gemachtigde, zo die ter zitting zou zijn verschenen, desgewenst nader zou hebben kunnen toelichten welk belang is gediend met de aanwezigheid van belanghebbende bij de behandeling van het beroep ter zitting. Gelet op het tijdstip waarop het verzoek is gedaan, heeft het Hof belanghebbende niet meer vóór de zitting van zijn beslissing op de hoogte kunnen brengen.
5.2. Belanghebbende stelt dat hij in het onderhavige jaar tot een bedrag van ƒ 31.500 uitgaven heeft gedaan tot voorziening in het levensonderhoud van naaste verwanten. Dit bedrag zou verband houden met de immigratie in het geheim van twee zwagers, een schoonzuster en drie kinderen. Het bedrag zou zijn besteed aan vliegkosten, verblijf in het buitenland en betalingen aan de intermediairen.
5.3. Belanghebbende heeft geen specificatie verstrekt van de uitgaven, waardoor niet kan worden beoordeeld of de uitgaven hebben gestrekt tot voorziening in het levensonderhoud van de ondersteunde verwanten en evenmin of zij zijn gedaan in geld of in andere geldeenheden dan de gulden. Voorts heeft hij geen gegevens verstrekt over de inkomens- en vermogenspositie van de ondersteunden. Ook heeft belanghebbende geen betalingsbewijzen of andere schriftelijke bescheiden overgelegd. Weliswaar heeft belanghebbende afschriften van bank- en girorekeningen overgelegd waaruit blijkt dat hij in het onderhavige jaar bedragen in contanten heeft opgenomen tot een totaal bedrag van ƒ 66.000, maar hij heeft niet aangegeven welke relatie zou bestaan tussen deze opnamen en de door hem gestelde uitgaven tot een bedrag van ƒ 31.500.
5.4. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het onderhavige jaar uitgaven heeft gedaan ten behoeve van de hiervoor bedoelde verwanten. Ook is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat de door hem gestelde uitgaven hebben gestrekt tot voorziening in het levensonderhoud van die verwanten en evenmin dat de inkomens- en vermogenpositie van die verwanten zodanig was dat belanghebbende zich tot een dergelijke bijdrage redelijkerwijs gedrongen kon voelen. Voorts zijn de gestelde uitgaven niet met schriftelijke bescheiden aangetoond. Dat brengt mee dat de onderwerpelijke uitgaven niet tot de buitengewone lasten behoren.
5.5. Belanghebbende wijst erop dat - naar uit het hiervoor onder 2.4. aangehaalde rapport van een boekenonderzoek blijkt - de inspecteur voor het jaar 1996 een aftrek van ƒ 24.000 heeft aanvaard en voor het jaar 1997 een aftrek van ƒ 5.307. Belanghebbende stelt dat hij daaraan het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur ook voor het onderhavige jaar een aftrek van ƒ 31.500 zal aanvaarden. Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat de door de inspecteur in de jaren 1996 en 1997 als buitengewone lasten in aanmerking genomen bedragen betrekking hebben op gelijksoortige uitgaven als de uitgaven die belanghebbende, naar hij stelt, in het onderhavige jaar heeft gedaan en dat het daarvoor door hem aangevoerde bewijs van gelijke aard was. Uit het verslag van het boekenonderzoek en de brief van de gemachtigde van belanghebbende van 12 januari 2001 aan de inspecteur leidt het Hof af dat de uitgaven die in 1997 in aftrek zijn gebracht geen betrekking hadden op de immigratie in het geheim van verwanten. Voorts acht het Hof van belang dat in het onderhavige jaar, anders dan in 1996, uitgaven als hier aan de orde slechts als buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt indien zij met schriftelijke bescheiden worden aangetoond. Met het in 1996 in aftrek toelaten van deze bedragen heeft de inspecteur dan ook niet het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij - in weerwil van de wettelijke bepalingen - aftrek zou toelaten van uitgaven die niet met schriftelijke bescheiden worden aangetoond.
5.6. Voorts stelt belanghebbende dat bij tot een bedrag van ƒ 2.082 uitgaven heeft gedaan tot voorziening in het levensonderhoud van zijn schoonvader. Belanghebbende heeft weliswaar enig inzicht verschaft in de inkomenspositie van de ondersteunde schoonvader, maar - hoewel de inspecteur daar uitdrukkelijk om heeft verzocht - niet in diens vermogenspositie en ook niet in diens uitgaven. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de schoonvader de door belanghebbende gegeven ondersteuning nodig had voor het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Ook deze uitgaven behoren niet tot de buitengewone lasten.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 2 september 2002 door mr. Bijl, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.