Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, nr. 200.129.721-01
ECLI:NL:GHARL:2014:4256
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
200.129.721-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:4256, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑05‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2014/366
AR-Updates.nl 2014-0490
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0490
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering achterstallig salaris. Stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.721/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 635801 CV EXPL 12-6400)
arrest van de eerste kamer van 27 mei 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.G. Ruis, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W. van der Kolk, kantoorhoudend te Kampen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 september 2013 over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Naar aanleiding van voormeld tussenarrest heeft op 4 oktober 2013 een zogenoemde comparitie na aanbrengen plaatsgehad, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven d.d. 12 november 2013;
- de memorie van antwoord d.d. 11 februari 2014 (met een productie).
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] luidt:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het eindvonnis d.d. 2 april 2013 (…) te vernietigen, en opnieuw recht doende:
a. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van het pro resto nog aan hem toekomende salaris over de maanden april 2012 t/m november 2012 van € 750 per maand, in hoofdsom derhalve groot 8 x € 750 = € 6.000,00;
b. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 3.000,00 als wettelijke verhoging van 50% wegens te late betaling van loonbestanddelen;
c. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, alsmede tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag ad € 600 dat [appellant] wegens de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan [geïntimeerde] heeft voldaan."
1.5
Deze vordering van [appellant] bergt een wijziging van eis in zich, enerzijds doordat hij zijn oorspronkelijke vordering aangaande achterstallig salaris thans op een totaalbedrag van € 6.000,- stelt, en anderzijds doordat hij zijn oorspronkelijke vordering aangaande betaling voor zijn scriptie niet herhaalt. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging en het hof ziet ook geen aanleiding om deze ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
1.6
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep een productie overgelegd. Het hof laat dit stuk buiten beschouwing, aangezien [appellant] er niet meer op heeft kunnen reageren. Zoals uit het hierna volgende zal blijken wordt [geïntimeerde] hierdoor niet benadeeld.
2. De vaststaande feiten
2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.6) van het bestreden vonnis is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden als volgt.
2.2
[appellant] is met ingang van 1 februari 2011 bij [geïntimeerde] in de functie van Strategisch Planner in dienst getreden tegen een brutosalaris van € 3.000,- per maand. Het betrof een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van elf maanden. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 januari 2012 verlengd tot 30 november 2012.
2.3
Met ingang van 1 oktober 2011 is [appellant] de functie van General Manager gaan bekleden.
2.4
In een brief van 6 oktober 2011 van [X] aan [appellant] staat, voor zover hier van belang:
"Op 1 oktober 2011 is er een nieuw salarispositie vastgesteld.
Dat betekent voor u het volgende:
> U vervult de functie van General Manager
> Uw bruto maandsalaris is: € 3.750,00"
2.5
[geïntimeerde] heeft [appellant] over oktober, november en december 2011 een bruto salaris van € 3.750,- betaald. Blijkens de salarisspecificaties van januari, februari en maart 2012 heeft [geïntimeerde] over deze periode naast voormeld salaris een bedrag van € 750,- betreffende "bruto functietoeslag" aan [appellant] voldaan. Vanaf april 2012 heeft [geïntimeerde] uitsluitend een bruto salaris van € 3.750,- aan [appellant] betaald.
2.6
In een MT-verslag van 23 april 2012 staat, voor zover hier van belang:
"Toeslag [appellant] gaat er vanaf. Zijn focus moet liggen op het commerciële vlak."
2.7
In de brief van 25 oktober 2012 van [geïntimeerde] aan [appellant] staat voor zover van belang:
"Bij deze bevestigen wij, dat onze arbeidsovereenkomst op 30 november 2012 van rechtswege eindigt. De functie van General Manager is in zijn algemeenheid komen te vervallen, daar waar wij ons genoodzaakt voelen geen gevolg overeenkomst aan te gaan.
Van 25 oktober tot en met 30 november bent u vrijgesteld van werkzaamheden."
3. Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bruto bedrag van € 5.250,- aan achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede een bruto salaris van € 4.500,- per maand zolang het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd. Tevens vordert [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een netto bedrag van € 2.500,- ter zake van een vergoeding voor een afstudeeropdracht, te vermeerderen met wettelijke rente, alles onder veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van het geding veroordeeld.
Daarbij heeft de kantonrechter - kort weergegeven - met betrekking tot het gevorderde achterstallig salaris overwogen dat van [appellant], gegeven het gevoerde verweer, verwacht had mogen worden dat hij concreet en specifiek feiten en omstandigheden had genoemd en te bewijzen had aangeboden, die steun zouden kunnen geven aan zijn lezing, doch dat hij zulks heeft nagelaten, zodat er geen aanleiding is om hem tot bewijslevering toe te laten.
Met betrekking tot de door [appellant] gevorderde vergoeding voor zijn afstudeeropdracht heeft de kantonrechter - samengevat - overwogen dat niet is komen vast te staan dat hij ter zake daarvan met [geïntimeerde] een overeenkomst is aangegaan, terwijl evenmin van de schijn van volmachtverlening is gebleken.
4. De grieven en de beoordeling in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft negen grieven tegen het bestreden vonnis opgeworpen. Al met al legt hij met zijn grieven het geschil aangaande het onderdeel van het achterstallig salaris in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de loonvordering van [appellant] dan ook opnieuw beoordelen, en daarbij ingaan op de grieven van [appellant] en op wat [geïntimeerde], zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, heeft aangevoerd.
4.2
[appellant] heeft zijn vordering gegrond op de stelling dat partijen bij zijn benoeming tot General Manager zijn overeengekomen dat zijn bruto maandsalaris van € 3.750,- met ingang van 1 januari 2012 verhoogd zou worden naar € 4.500,-. [geïntimeerde] heeft die afspraak volgens [appellant] geschonden. Door hem in plaats van dat hogere salaris in de maanden januari, februari en maart 2012 naast € 3.750,- aan salaris een “bruto functietoeslag” van € 750,- uit te betalen en zich vanaf april 2012 tot een bruto salaris van € 3.750,- te beperken, heeft [geïntimeerde] hem acht keer € 750,- te weinig salaris betaald, aldus [appellant]. Aldus vordert [appellant] betaling van € 6.000,- aan achterstallig loon van [geïntimeerde].
4.3
[geïntimeerde] bestrijdt dat partijen zijn overeengekomen dat het salaris van [appellant] per januari 2012 zou worden verhoogd. De drie betalingen van € 750,- hebben naar haar zeggen een andere achtergrond: het betrof hier een functietoeslag die [appellant] volgens afspraak zou krijgen, indien hij vóór de jaarwisseling een sluitende begroting en een stappenplan/businessplan zou aanleveren. Hoewel [appellant] niet aan die voorwaarde had voldaan, heeft [geïntimeerde] de toeslag toch drie keer uitbetaald, in de hoop dat [appellant] haar alsnog zou vervullen. Toen [geïntimeerde] in april 2012 moest concluderen dat het [appellant] niet zou lukken om aan de bedoelde opdracht te voldoen, heeft zij de uitbetaling van de functietoeslag stopgezet. Van achterstallig loon is dus geen sprake, aldus [geïntimeerde].
4.4
De grieven spitsen zich in de eerste plaats toe op de vraag op wie van partijen de stelplicht en bewijslast rust en (vervolgens) of nadere bewijslevering hier geïndiceerd is.
Het hof is – met de kantonrechter – van oordeel dat [geïntimeerde] met haar verweer de grondslag van de vordering bestrijdt. Anders dan [appellant] meent is hier geen sprake van een bevrijdend verweer, in die zin dat [geïntimeerde] de overeengekomen salarisverhoging zou erkennen, maar stelt dat deze afspraak onder voorwaarden was aangegaan. [geïntimeerde] betwist de loonsverhoging juist pertinent, en daarmee zet zij de bijl aan de wortel van de ingestelde vordering. Het gegeven dat zij die betwisting motiveert door feiten aan te voeren die de onjuistheid van de door [appellant] gestelde afspraak kunnen aantonen, brengt niet mee dat de bewijslast omslaat naar die door [geïntimeerde] gestelde feitelijkheden. [appellant] dient ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv zijn stelling dat partijen de salarisverhoging zijn overeengekomen te onderbouwen en hij heeft deze bij een gemotiveerde betwisting ook te bewijzen.
4.5
[appellant] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet meer gesteld dan dat het per oktober 2011 overeengekomen salaris van € 3.750,- slechts als een tussenstap was bedoeld, en dat zijn salaris per januari 2012 verhoogd zou worden naar € 4.500,- bruto per maand.
[geïntimeerde] heeft haar verweer hiertegen gemotiveerd zoals hiervoor onder 4.3 is weergegeven. De hiervoor onder 2.5 bedoelde salarisspecificaties ondersteunen haar relaas. Daarnaast draagt ook de onder 2.4 bedoelde brief van 6 oktober 2011 daaraan bij. In die brief wordt het salaris immers zonder meer op € 3.750,- gesteld. Aanwijzingen dat dit een tussenstap op weg naar het functiesalaris van € 4.500,- was ontbreken daarin geheel, hetgeen toch voor de hand zou hebben gelegen indien dat, zoals [appellant] stelt, op dat moment reeds vast stond.
Gelet op die goed gemotiveerde betwisting had het op de weg van [appellant] gelegen om man en paard te noemen en specifiek aan te geven waar, wanneer, hoe en vooral: met wie hij de loonsverhoging overeenkwam. [appellant] heeft dit niet alleen in eerste aanleg maar ook in hoger beroep nagelaten. Waar hij in zijn memorie van grieven nog concrete namen noemt heeft dat geen betrekking op de totstandkoming van de gestelde afspraak maar op personen die getuige zijn geweest van zijn latere protesten tegen de loonstrook van januari 2012 en tegen het wegvallen van de extra betaling van € 750,- toeslag in april.
Aldus moet de conclusie zijn dat hij zijn stelling, mede bezien in het licht van het daartegen gevoerde verweer, onvoldoende heeft onderbouwd zodat ook in hoger beroep niet aan bewijslevering wordt toegekomen.
4.6
Nu de vordering van [appellant] op het voorgaande reeds afstuit, kan hetgeen overigens in hoger beroep werd aangevoerd buiten beschouwing blijven.
Het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] hem, door zijn salaris in te korten, in april 2012 op ontoelaatbare wijze een demotie of functiewijziging heeft aangedaan, stuit af op het feit dat, zoals uit het vorenoverwogene voortvloeit, niet van een overeengekomen functiesalaris van € 4.500,- kan worden uitgegaan. Ook het in de toelichting op grief 7 (die op de hiervoor besproken bewijslastverdeling ziet) nog opgeworpen standpunt dat [geïntimeerde] [appellant] vanaf april 2012 ten onrechte andere werkzaamheden heeft opgedragen zal het hof terzijde laten, nu [appellant] daar geen (voldoende duidelijke) consequenties aan verbindt.
5. De slotsom
5.1
De slotsom is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
5.2
[appellant] zal, als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in appel worden veroordeeld zoals hierna in het dictum vermeld (salaris advocaat 2 punten, tarief I).
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 2 april 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 683,- voor verschotten en op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met € 131,00 voor nasalaris van de advocaat en voorts met € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. A.M. Koene en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 mei 2014.