Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-02-2017, nr. WAHV 200.188.029
ECLI:NL:GHARL:2017:1003
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-02-2017
- Zaaknummer
WAHV 200.188.029
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:1003, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑02‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Geen rechtsmiddel tegen beroep dat uitsluitend is gericht tegen de verhoging van de sanctie.
Partij(en)
WAHV 200.188.029
10 februari 2017
CJIB 186229557
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 11 december 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],kantoorhoudende te [kantoorplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
Op 15 september 2016 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 november 2016 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen. Hierin is verzocht om een behandeling ter zitting.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 10 januari 2017 is nog een brief van de gemachtigde ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 januari 2017. De gemachtigde van de betrokkene is niet verschenen, wat op voorhand reeds door hem was aangekondigd. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.
Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep van de betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroepschrift van 8 maart 2015 is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 3 maart 2015 om de betrokkene een verhoging van de sanctie op te leggen en is dus wel tijdig ingediend. Het opleggen van een verhoging moet volgens de gemachtigde worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen beroep kan worden ingesteld. Indien het hof van oordeel is dat de opgelegde verhoging geen appellabel besluit is, betoogt de gemachtigde het volgende. Het feit dat een in het kader van de WAHV opgelegde sanctie wordt aangemerkt als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de hieruit voortvloeiende consequenties, zoals de verhogingen, ook als zodanig moeten worden aangemerkt. Het ontbreken van een rechtsmiddel om hiertegen te ageren, betekent dat de systematiek van de WAHV in strijd is met het EVRM. De gemachtigde is van mening dat het hof bij twijfel hieromtrent een prejudiciële vraag moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2. In zijn beroepschrift van 8 maart 2015 schrijft de gemachtigde dat hij namens de betrokkene bezwaar/administratief beroep instelt tegen de beslissing d.d. 3 maart 2015 strekkende tot een verhoging van het door de betrokkene te betalen bedrag met € 200,-. Als bijlage is een aanmaning d.d. 3 maart 2015 met het onderhavige CJIB-nummer gevoegd, waarin de betrokkene wordt meegedeeld dat hem een wettelijk verhoging van € 200,- is opgelegd.
3. De officier van justitie heeft, blijkens zijn beslissing van 2 april 2015, het bovengenoemde beroepschrift opgevat als beroep als bedoeld in artikel 6 van de WAHV tegen de inleidende beschikking d.d. 18 december 2014 en heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld. In zijn beroepschrift van 8 maart 2015 heeft de gemachtigde echter uitdrukkelijk verklaard dat zijn bezwaren zich richten tegen de toegepaste verhoging. Niet gebleken is dat de gemachtigde hiermee (tevens) beroep tegen de inleidende beschikking in heeft willen stellen. Gelet hierop heeft de officier van justitie het beroep van de gemachtigde van 8 maart 2015 ten onrechte opgevat als beroepschrift gericht tegen de inleidende beschikking en heeft hij het beroep aldus op onjuiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
4. Artikel 23 van de WAHV houdt in:
"1. Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.
2. De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan."
5. Bij of krachtens de WAHV is niet voorzien in de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen de ingevolge artikel 23 van de WAHV van rechtswege toegepaste verhoging van de sanctie.
6. Anders dan de gemachtigde is het hof van oordeel dat het bepaalde in artikel 6 van het EVRM niet meebrengt dat een betrokkene een rechtsmiddel kan instellen tegen de van rechtswege ingetreden verhoging. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU7141, gepubliceerd op rechtspraak.nl) is het hof van oordeel dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM niet van toepassing is ten aanzien van de opgelegde verhogingen als bedoeld in de artikelen 23 en 25 van de WAHV en/of de verzetprocedure als bedoeld in artikel 26 en 26a van de WAHV. Bij de vraag of een verhoging al dan niet terecht is opgelegd dan wel een dwangbevel terecht is uitgevaardigd, kan de rechtmatigheid van de sanctie zelf geen voorwerp van onderzoek meer zijn en gaat het slechts om de vraag naar de rechtmatigheid van de inning van de sanctie. Derhalve is geen sprake van een 'criminal charge' of een 'determination of civil obligations', zoals in voornoemd arrest van de Hoge Raad is overwogen (vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 9 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7627). De omstandigheid dat bij of krachtens de WAHV niet is voorzien in de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen de aan een betrokkene opgelegde verhoging is naar het oordeel van het hof dan ook niet in strijd met het EVRM.
7. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zoals verzocht door de gemachtigde, nog daargelaten dat dit hof slechts bevoegd is om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van de verdragen betreffende de Europese Unie en het EVRM de mogelijkheid tot het stellen van een prejudiciële vraag door een rechterlijke instantie aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens niet kent.
8. Nu geen rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen een toegepaste verhoging, heeft de officier van justitie het op 8 maart 2015 ingestelde beroep - weliswaar op onjuiste gronden - terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, die geoordeeld heeft dat de officier van justitie het beroep van de betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, op een ondeugdelijke motivering berust. Niet gebleken is echter dat de betrokkene daardoor is benadeeld. Het hof zal in zoverre dan ook volstaan met het verbeteren van de gronden van de beslissing van de kantonrechter.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.