Rb. Amsterdam, 04-06-2008, nr. 264574
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7554
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-06-2008
- Zaaknummer
264574
- LJN
BD7554
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7554, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑06‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig, Eerste en enige aanleg)
Uitspraak 04‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Artikel 3a Auteurswet Chellomedia krijgt door diverse producenten televisieprogramma’s op audiovisuele dragers aangeleverd. Deze programma’s worden na ontvangst door Chellomedia in een digitaal bestand omgezet, alvorens Chellomedia deze werken gecodeerd via een distributiesatelliet doorlevert aan kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms, die de programma’s (uiteindelijk) uitzenden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vastleggingen van de aangeleverde werken in digitale bestanden tijdelijke reproducties als bedoeld in artikel 13a Auteurswet, zodat deze niet als een verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet kunnen worden aangemerkt. Nu Chellomedia geen inbreuk maakt op de door Stemra beheerde auteursrechten door de aangeleverde televisieprogramma’s met muziekwerken uit het Stemra-repertoire op voornoemde wijze vast te leggen zonder de toestemming daartoe van Stemra, wordt de vordering van Stemra afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 264574 / HA ZA 03-1098
Vonnis van 4 juni 2008
in de zaak van
de stichting STICHTING STEMRA,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
procureur mr. E.A.P. Engels,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHELLOMEDIA PROGRAMMING B.V.
(voorheen genaamd: UPC PROGRAMMING B.V.),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. R.P.J. Ribbert.
Partijen zullen hierna Stemra en Chellomedia genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 1 augustus 2007,
- -
de akte van 29 augustus 2007 van de zijde van Stemra,
- -
de antwoordakte van 10 oktober 2007 van de zijde van Chellomedia,
- -
het proces-verbaal van het pleidooi van 8 april 2008 en de daarbij overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In navolging van haar tussenvonnis van 12 januari 2005 heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 1 augustus 2007 in rechtsoverweging 2.3 overwogen dat de vordering van Stemra onvoldoende was uitgewerkt om daarover een beslissing te kunnen nemen. Stemra is daarom in laatstgenoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld haar stellingname terzake bij akte nader te expliciteren, waarop Chellomedia bij antwoordakte kon reageren. Beide partijen hebben overeenkomstig het vorenstaande achtereenvolgens een akte respectievelijk antwoordakte genomen, waarna een pleidooi heeft plaatsgevonden.
2.2.
Op basis van (onder meer) de voornoemde aktes en hetgeen tijdens het pleidooi door partijen naar voren is gebracht, gaat de rechtbank - in aanvulling op hetgeen in het tussenvonnis van 12 januari 2005 onder 1. is verwoord - in deze procedure uit van de volgende vaststaande feiten. De televisieprogramma’s die Chellomedia exploiteert, krijgt Chellomedia (onder andere) door diverse producenten op audiovisuele dragers aangeleverd. Deze televisieprogramma’s worden na ontvangst door Chellomedia in een digitaal bestand omgezet, alvorens Chellomedia deze werken gecodeerd via de distributiesatelliet doorlevert aan de kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms.
2.3.
Stemra legt aan haar vordering ten grondslag dat Chellomedia een inbreuk maakt op de door Stemra beheerde auteursrechten door de aangeleverde televisieprogramma’s met muziekwerken uit het Stemra-repertoire op voornoemde wijze vast te leggen zonder de toestemming daartoe van Stemra.
2.4.
Chellomedia heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat van een inbreuk op de door Stemra beheerde auteursrechten geen sprake is, nu de vastleggingen van de aangeleverde werken in digitale bestanden tijdelijke reproducties zijn als bedoeld in artikel 13a Auteurswet (hierna: Aw) en daarom niet als een verveelvoudiging in de zin van de Aw kunnen worden aangemerkt.
2.5.
Ten aanzien van dit - door Stemra gemotiveerd weersproken - verweer wordt als volgt overwogen.
Artikel 13a Aw, algemeen
2.6.
Artikel 13a Aw bepaalt dat geen sprake is van een verveelvoudiging van een werk indien sprake is van een tijdelijke reproductie die van voorbijgaande of incidentele aard is, en die een integraal en essentieel onderdeel vormt van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of een rechtmatig gebruik van een werk mogelijk te maken, terwijl die reproductie geen zelfstandige economische waarde bezit. Deze bepaling is in de Aw opgenomen ter implementatie van artikel 5 lid 1 van Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: de Auteursrechtrichtlijn). Zoals beide partijen terecht hebben bepleit, wordt met artikel 5 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn en in navolging daarvan ook met artikel 13a Aw beoogd om kopieën met uitsluitend een technisch en functioneel doel buiten het bereik van het auteursrecht te houden.
Toepasselijkheid van artikel 13a Aw
2.7.
Stemra heeft zich vooreerst op het standpunt gesteld dat artikel 13a Aw in deze zaak geen toepassing vindt. Daartoe heeft zij onder andere aangevoerd dat het in het voorliggende geval - anders dan artikel 13a Aw blijkens de parlementaire geschiedenis beoogt - niet om een “on-line omgeving” gaat. Deze argumentatie van Stemra volgt de rechtbank niet. Dat artikel 13a Aw, in navolging van artikel 5 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn, uitsluitend van toepassing is op reproducties die plaatsvinden binnen het terrein van het dataverkeer via computernetwerken, valt immers niet uit de wetsgeschiedenis af te leiden. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 13a Aw onder verwijzing naar de strekking van artikel 5 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn het dataverkeer via computernetwerken slechts als voorbeeld genoemd zonder daarbij andere situaties waarop deze bepaling zijn werking kan hebben, uit te sluiten. Bovendien heeft de wetgever tijdens de parlementaire behandeling terzake de totstandkoming van onder meer artikel 13a Aw benadrukt dat de Aw een techniekonafhankelijk verveelvoudigingsrecht hanteert om te voorkomen dat het auteursrecht toepassing zou missen bij nieuwe, door de wetgever niet (te) voorziene technische ontwikkelingen. Dit impliceert (indirect) dat bij de vraag of een bepaalde vastlegging onder de uitzondering van artikel 13a Aw valt, (juist) ook gedacht kan worden aan tijdelijke reproducties die buiten het terrein vallen van de ten tijde van de parlementaire behandeling voorziene gevallen.
2.8.
De stelling van Stemra dat artikel 13a Aw in dit geval reeds geen toepassing heeft, omdat artikel 17b Aw toepasselijk is in situaties waarin het gaat om reproducties in het kader van omroepactiviteiten, wordt evenmin gevolgd. Immers, nog afgezien van de vraag of de voorliggende zaak binnen de reikwijdte van artikel 17b Aw valt, sluit deze situatie niet uit dat in een dergelijk geval ook artikel 13a Aw van toepassing is. Waarom dit anders zou zijn, is door Stemra niet (voldoende) toegelicht.
2.9.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of in dit geval aan alle vereisten uit artikel 13a Aw is voldaan.
“een tijdelijke reproductie die van voorbijgaande of incidentele aard is”
2.10.
Ter discussie staat allereerst of de door Chellomedia vervaardigde digitale bestanden “tijdelijke reproducties zijn van voorbijgaande of incidentele aard”. Met Chellomedia is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. Redengevend daartoe is dat Stemra niet (gemotiveerd) heeft weersproken dat de digitalisering van de diverse aangeleverde televisieprogramma’s uitsluitend plaatsvindt ten behoeve van een concreet en in tijd bepaald doel, te weten de beoogde uitzending van het betreffende televisieprogramma. Dit terwijl als niet (voldoende) gemotiveerd betwist ook vast staat dat Chellomedia de digitale bestanden na (de gecodeerde doorstraling daarvan aan de kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms via de distributiesatelliet ten behoeve van) de beoogde uitzending niet langer bewaart, omdat deze bestanden - aldus Chellomedia - voor haar op dat moment geen nut meer hebben en zij bovendien ook niet over een archief beschikt om deze bestanden in te bewaren. Dat enige tijd gelegen is tussen het digitaliseren van de werken en (de doorstraling daarvan ten behoeve van) de uitzending, is daarbij in auteursrechtelijke zin niet relevant. Gedurende die tussengelegen periode gebeurt immers niets met de digitale bestanden, anders dan dat zij “gereedliggen” voor de betreffende doorlevering ten behoeve van de beoogde uitzending.
“een integraal en essentieel onderdeel van een technisch procédé, toegepast met als enig doel om de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of een rechtmatig gebruik van een werk mogelijk te maken”
2.11.
Voorts staat ter beoordeling of de digitalisering van de aangeleverde televisieprogramma’s “een integraal en essentieel onderdeel vormt van een technisch procédé dat wordt toegepast met het uitsluitende doel om (a) de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of (b) een rechtmatig gebruik van de betreffende werken mogelijk te maken”. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
2.12.
Chellomedia heeft gesteld - kort gezegd - dat zij de door de producenten op audiovisuele dragers aangeleverde programma’s in digitale bestanden vastlegt met het enkele doel om deze als tussenpersoon door te kunnen leveren aan de kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms, zodat de betreffende programma’s (uiteindelijk) kunnen worden uitgezonden. Zonder de digitalisering kan de transmissie en daarmee ook de beoogde uitzending geen doorgang vinden, aldus Chellomedia. De conclusie van Chellomedia luidt derhalve dat in het voorliggende geval voldaan is aan het hier bedoelde tweede vereiste uit artikel 13a Aw.
2.13.
Stemra heeft een en ander weersproken. Zij heeft daartoe onder meer erop gewezen dat Chellomedia de digitale bestanden voorafgaand aan de doorstraling daarvan via de distributiesatelliet codeert en haar afnemers decoders ter beschikking stelt, zodat de laatstgenoemden de bestanden kunnen doorgeven aan hun abonnees. Dit laat volgens Stemra op zich al zien dat de door Chellomedia vervaardigde reproducties niet enkel tot doel hebben om de doorgifte aan derden mogelijk te maken.
2.14.
Dit standpunt van Stemra volgt de rechtbank niet. Als niet gemotiveerd weersproken, staat immers vast dat Chellomedia de reproducties van de aangeleverde werken uitsluitend codeert om te voorkomen dat deze bij de doorstraling daarvan door haar aan de kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms via de distributiesatelliet door een ieder kunnen worden onderschept. De codering door Chellomedia moet dan ook worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de doorgifte van de televisieprogramma’s van de producent aan de uitzender zonder dat het een op zichzelf staand doel beoogt.
2.15.
Blijkens de parlementaire geschiedenis inzake artikel 13a Aw wordt met artikel 5 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn en daarmee ook met artikel 13a Aw onder meer beoogd het doelmatig functioneren van doorgiftesystemen onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken. Eén van die voorwaarden, die in artikel 13a Aw impliciet tot uitdrukking wordt gebracht in het voorliggende vereiste, is dat de tussenpersoon de informatie niet modificeert. Stemra voert aan dat coderen leidt tot modificatie van de aangeleverde werken, hetgeen Chellomedia gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en verder ook op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het doel van het coderen, had het op de weg van Stemra gelegen om nader toe te lichten dat in het voorliggende geval sprake is van (auteursrechtelijk relevant) modificeren. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij haar - betwiste - stelling dat Chellomedia de aangeleverde werken modificeert, onvoldoende onderbouwd. Van de juistheid van deze stelling kan dan ook niet worden uitgegaan.
2.16.
Terzake het voorliggende vereiste uit artikel 13a Aw heeft Stemra voorts nog aangevoerd dat Chellomedia geen onderdeel uitmaakt van een netwerk, zodat van de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon volgens haar geen sprake is. Ook dit betoog van Stemra faalt. Onder netwerk in de zin van artikel 13a Aw moet immers worden verstaan een communicatieketen en zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Chellomedia geen communicatieketen vormt met de producenten die de programma’s aan haar aanleveren, en de kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms aan wie zij de programma’s - na digitalisering en codering - via de distributiesatelliet doorlevert, waarna de programma’s (uiteindelijk) aan het publiek kunnen worden openbaar gemaakt.
2.17.
Nu de hiervoor omschreven verweren van Stemra tegen het betreffende tweede vereiste uit artikel 13a Aw falen en voorts - als niet gemotiveerd weersproken - vast staat dat zonder de digitalisering door Chellomedia de doorgifte van de uit te zenden programma’s van de programmamakers aan de uitzenders niet kan plaatsvinden, moet het vastleggen van de aangeleverde programma’s in digitale bestanden en de codering daarvan worden aangemerkt als een integraal en essentieel onderdeel van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel om (sub a) de doorgifte van de aangeleverde werken in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon mogelijk te maken. Bovendien heeft de niet gemotiveerde betwisting van de noodzaak van de digitalisering ten behoeve van de doorgifte aan de uitzenders, tot gevolg dat tevens vast staat dat zonder de reproductiewerkzaamheden van Chellomedia de openbaarmaking van de originele televisieprogramma’s aan het publiek door de uitzenders - oftewel het rechtmatig gebruik van de werken (sub b) - niet mogelijk is. Derhalve is ook in die zin aan het betreffende vereiste uit artikel 13a Aw voldaan.
“geen zelfstandige economische waarde”
2.18.
Tot slot ligt de vraag voor of de door Chellomedia vervaardigde reproducties van de originele werken “geen zelfstandige economische waarde” bezitten. Stemra heeft terecht erop gewezen dat uit de parlementaire geschiedenis inzake artikel 13a Aw blijkt dat het verbod van een zelfstandige economische waarde van de reproducties het voor de rechter nadrukkelijk mogelijk maakt om van geval tot geval de vraag te beantwoorden of een auteursrechtelijke relevante verveelvoudiging heeft plaatsgevonden. Daarbij dienen - blijkens de parlementaire geschiedenis - in ogenschouw te worden genomen de voorwaarden dat het een bijzonder geval moet betreffen (stap 1), waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk (stap 2) en waarbij de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk worden geschaad (stap 3).
2.19.
Volgens Stemra neemt de zelfstandige economische betekenis van de vastleggingen die de aanlevering aan de kabelexploitanten en DTH-platforms mogelijk maken, alleen maar toe indien die aanlevering niet als een openbaarmaking valt te beschouwen. Die vastlegging is dan “immers de enige auteursrechtelijke relevante exploitatiehandeling”, aldus Stemra, die daaraan toevoegt dat de vastlegging daarmee per definitie “particular significance from a copyright perspective” heeft. Met dit standpunt miskent zij echter dat Chellomedia de programma’s op audiovisuele dragers krijgt aangeleverd, met andere woorden dat het handelen van Chellomedia wordt voorafgegaan door een (door derden verrichte) auteursrechtelijke relevante vastlegging. Voorts miskent Stemra dat het handelen van Chellomedia vervolgens ook nog eens wordt vervolgd door een (door derden verrichte) auteursrechtelijk relevante handeling, namelijk het openbaarmaken door de kabelexploitanten en de DTH-platforms. De digitalisering en de codering door Chellomedia ten behoeve van de transmissie is derhalve een voorwaarde voor een normale exploitatie van het werk (namelijk het uitzenden via de kabel of DTH-platform), waarbij de codering juist ervoor zorgt dat de belangen van de rechthebbenden niet onredelijk worden geschaad. Het betreft geen zelfstandig verhandelbare schakel in een groter geheel. Deze gang van zaken brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat aan de voornoemde driestappentoets in voldoende mate is voldaan.
Slotsom
2.20.
Gezien het vorenstaande treft het beroep van Chellomedia op artikel 13a Aw doel. Daarmee staat vast dat de reproductiewerkzaamheden van Chellomedia niet kunnen worden aangemerkt als een verveelvoudiging in de zin van de Aw, zodat van een inbreuk op de door Stemra behartigde auteursrechten geen sprake is. De vordering van Stemra komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
2.21.
Vanwege het feit dat het primaire verweer van Chellomedia slaagt, wordt aan de overige door haar aangevoerde verweren niet toegekomen.
2.22.
Tijdens het pleidooi op 8 april 2008 hebben partijen een debat gevoerd over de vraag of Chellomedia de door Stemra behartigde auteursrechten schendt door het Stemra-repertoire te gebruiken in door Chellomedia zelf vervaardigde promo’s zonder de toestemming daartoe van Stemra. Nu de grondslag van de voorliggende vordering uitsluitend ziet op de reproductiewerkzaamheden van Chellomedia, terwijl de vervaardiging van de promo’s productiewerkzaamheden betreffen, valt de voornoemde discussie over de inbreuk op de door Stemra behartigde auteursrechten bij de vervaardiging van de promo’s buiten het kader van de voorliggende vordering. Deze kwestie behoeft thans dan ook geen (verdere) beoordeling.
2.23.
Stemra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Chellomedia worden begroot op:
- -
vast recht EUR 102,50 (€ 205,00 : 2)
- -
salaris procureur 2.034,00 (4 punten × tarief € 452,00 : 2) + (2,5 punt × € 452,00)
Totaal EUR 2.136,50
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt Stemra in de proceskosten, aan de zijde van Chellomedia tot op heden begroot op EUR 2.136,50,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, mr. J. Thomas en mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008.?