Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0618 2011022103, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, team Heerde-Hattem, gesloten en ondertekend op 11 juli 2011.
Rb. Gelderland, 31-12-2013, nr. 06/851216-12
ECLI:NL:RBGEL:2013:6186, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
31-12-2013
- Zaaknummer
06/851216-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:6186, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 31‑12‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:7023, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 31‑12‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) heeft bij vonnis van 31 december 2013 een 61-jarige man veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur. De man had op 16 februari 2011 in Hattem drie fietsende jongens met de auto achtervolgd, nadat zij golfballetjes van zijn terrein hadden gepikt. De wijze waarop hij ze met de auto heeft achtervolgd, te weten: door op korte afstand achter de fietsers te rijden en hen zelfs met de auto op een fietspad op korte afstand te blijven achtervolgen levert naar het oordeel van de rechtbank twee strafbare feiten op. In de eerste plaats de bedreiging met zware mishandeling van alle drie de jongens, en in de tweede plaats een poging tot het toebrengen van zware mishandeling ten aanzien van een van hen. Deze jongen is op het fietspad waar hij op korte afstand door verdachte werd achtervolgd ten val gekomen. Verdachte is vervolgens met zijn auto over de fiets heengereden. Hoewel niet is vast komen te staan dat deze jongen ten val gekomen is door een aanrijding van verdachte, houdt de rechtbank de verdachte niettemin verantwoordelijk voor deze val door de wijze waarop hij deze jongens heeft achtervolgd.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/851216-12
Uitspraak d.d.: 31 december 2013
tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 december 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hattem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] (welke op een fiets op korte afstand voor hem uitreed) op korte afstand en/of met hoge snelheid is gevolgd en/of is blijven volgen, en/of
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] aan is blijven rijden, en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) over de fiets van die [slachtoffer 1] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hattem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] (welke op een fiets op korte afstand voor hem uitreed) op korte afstand en/of met hoge snelheid is gevolgd en/of is blijven volgen, en/of
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] aan is blijven rijden, en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) over de fiets van die [slachtoffer 1] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hattem, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft mishandeld [slachtoffer 1] door
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] (welke op een fiets op korte afstand voor hem uitreed) op korte afstand en/of met hoge snelheid is gevolgd, en/of
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] aan is blijven rijden, en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hattem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] op korte afstand en/of met hoge snelheid te volgen, en/of
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] aan te (blijven) rijden,
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partieel nietigheidsverweer dagvaarding
De raadsman heeft met betrekking tot beide feiten naar voren gebracht dat de termen ‘hoge snelheid’ en ‘korte afstand’ in de tenlastelegging zodanig vaag zijn dat dit zou moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding, voor zover het gaat om de onderdelen waarin deze termen zijn opgenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman verworpen dient te worden.
De rechtbank overweegt dat de termen ‘hoge snelheid’ en ‘korte afstand’ in het licht van de omstandigheden van dit geval en de situatie ter plaatse voldoende duidelijk in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn. Het verweer van de raadsman strekkende tot partiële nietigheid van de dagvaarding wordt dan ook verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op woensdag 16 februari 2011 omstreeks 17:12 uur kwam bij de meldkamer te Apeldoorn een melding binnen dat op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Kanaaldijk c.q. Apeldoorns Kanaal te Hattem door een bestuurder van een personenauto een fietser van achteren was aangereden. Deze bestuurder zou zijn “doorgereden” na het veroorzaakte ongeval, waarbij de fietser met een verwonding aan zijn knie was achter gebleven.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen verder opgesomd en toegelicht. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerekwireerd, omdat, gelet op de wisselende verklaringen in het dossier, niet kan worden vastgesteld dat verdachte de fiets van [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft aangereden.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat volgens de Verkeers Ongevallen Analyse-rapportage, het enige bewijsmiddel dat niet van verdachte of aangevers afkomstig is, niet kan worden vastgesteld of de fiets van [slachtoffer 1] is aangereden door verdachte of niet. Daarnaast heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en de gebroeders [slachtoffers 2 en 3] in twijfel getrokken.
Er is geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte langdurig met hoge snelheid kort achter de jongens is aangereden. Gelet op de situatie ter plaatse is dat ook helemaal niet mogelijk. Volgens verdachte zijn de beide fietsen tegen elkaar gebotst en is [slachtoffer 1] als gevolg daarvan gevallen. Er is geen enkele getuige die consistent verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte met zijn auto tegen [slachtoffer 1] is aangereden, aldus de raadsman. Dat een klap is gehoord, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte tegen de fiets van [slachtoffer 1] is gereden.
Dat verdachte met zijn auto over de fiets van [slachtoffer 1] is gereden, is niet relevant voor het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte heeft zich de mogelijkheid van een aanrijding nimmer gerealiseerd en hij heeft daarop ook geen opzet gehad. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman naar voren gebracht dat allerminst vaststaat dat [slachtoffer 1] het leven zou laten bij een eventuele aanrijding. Verdachte heeft ook nimmer de kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel opzet gehad op mishandeling van [slachtoffer 1]. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem als feit 1 ten laste gelegde. Er is enkel sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en ook door de politie is het incident bestempeld als ‘verkeersongeval met letsel’.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat geen aangifte van bedreiging is gedaan. Dat de jongens vreesden voor de dood of voor zwaar lichamelijk letsel, blijkt in ieder geval niet uit de verklaring van [slachtoffer 2]. De jongens hadden kunnen uitwijken, daar waren mogelijkheden voor. Het ontbrak verdachte ook aan opzet, hij wilde enkel praten met de jongens, omdat zij golfballen van hem hadden gestolen.
De raadsman heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2011
(NJ 2011, 225) en geconcludeerd dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1 meer subsidiair en feit 2 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij immers werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, te weten de diefstal van zijn golfballen. Verdachte heeft daarbij niet disproportioneel gereageerd.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met twee vrienden golfballetjes van een golfterrein heeft meegenomen, nadat zij over het hek waren geklommen. Terwijl zij dat deden hoorden zij iemand vanaf dat terrein in de verte schreeuwen. Zij zijn toen direct op de fiets gestapt. Toen ze verderop bij een t-splitsing linksaf sloegen en over een brug reden, zag hij, toen hij op die kruising naar rechts keek, dat er in de verte een auto vanaf het golfterrein de weg op reed. Hij zag dat die auto snel in hun richting kwam. Omdat hij dacht dat dit iemand van die golfclub zou zijn is hij met zijn vrienden direct over het bruggetje linksaf een fietspad op gereden. Hij heeft verklaard dat zij snel fietsten, omdat die man achter hen aan zat. Toen ze op het fietspad waren, hoorde hij drie keer toeteren achter zich. Hij hoorde ook een auto. Opeens voelde hij dat aan de achterzijde werd aangereden. Dat was op ongeveer 100 meter op het fietspad. Hij kwam los van zijn fiets en kwam ten val rechts van zijn fiets op dat fietspad. Hij hoorde de motor van de auto toen veel toeren maken.3.
Gehoord bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] voorts verklaard dat zij links het fietspad dat langs de dijk loopt op fietsten. Hij zag dat de auto achter hen aan kwam rijden en dat zij in de gaten hadden dat de auto achter hen aankwam. Toen hij omkeek zag hij dat de auto vlak achter hem zat. De auto zat echt maar een klein stukje achter hem toen hij keek. Hij schat op vier meter afstand.4.
Voorts heeft [slachtoffer 1] in dat verhoor verklaard dat zij het fietspad op zijn gegaan, omdat zij dachten dat de auto daar niet kon komen en dat zij het toen op een hard fietsen hebben gezet. Hij (de rechtbank begrijpt “verdachte”) reed harder dan zij. Zij reden gewoon hard door en hij had niet eens door dat hij zo dicht achter hem zat. Toen hij omkeek zag hij hem opeens vlakbij. Toen kon hij niet eens de berm meer in.5.
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat vlak voordat hij bij de ophaalbrug over het kanaal kwam hij een auto zag naderen. Deze reed over de Konijnenbergerweg en kwam in de richting van de brug. Hij zag dat de auto op een afstand van ongeveer 4 meter van hen af was. De auto was al heel dichtbij voordat hij in de gaten had dat die auto achter hem reed. De bestuurder van de auto was hen aan het opjagen. Zij zijn de brug over gefietst en direct linksaf geslagen hef fietspad op dat daar langs het kanaal loopt. Met dat zij het fietspad opreden kwam de bestuurder van die auto achter hen aan. Hij reed ook het fietspad op. De auto kwam hard achter ons aanrijden. Plotseling zag hij dat [slachtoffer 1] schuin links naar de berm gleed in de richting van het eigenlijke kanaal. Hij heeft gezien dat de auto de fiets een stukje meesleepte.6.
Gehoord bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij het fietspad op fietsten om weg te fietsen, maar dat verdachte achter hen aankwam. Toen zij wegreden, gaf hij gas. [slachtoffer 1] reed voor de auto en zijn broer en hij reden iets voor [slachtoffer 1]. Hij reed iets dichter bij zijn [slachtoffer 1] dan zijn broer. Niet naast hem, maar wel kort op elkaar. Verdachte raakte [slachtoffer 1] behoorlijk hard en daardoor viel [slachtoffer 1]. De fiets van [slachtoffer 1] kwam toen ook tegen zijn fiets aan.7.
Voorts heeft [slachtoffer 3] in dat verhoor verklaard dat verdachte steeds dichterbij kwam en op de brug nog dichterbij. Net voor de brug begon hij hem op te jagen.8.
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zijn weggefietst van het golfterrein en dat hij zag dat er een auto van het terrein aan kwam rijden naar hen toe. Op een gegeven moment reed die auto achter hen. Hij reed hard. Hij hoorde dat hij met hoge snelheid achter hen aan kwam rijden. Zij gingen toen keihard fietsen. Linksaf over het bruggetje zijn ze een fietspad ingeslagen, maar het bleek dat het paaltje dat daar normaal zit er niet in zat dus reed de auto achter hen aan. Zij gingen toen nog harder fietsen. Hij fietste voorop. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naast elkaar achter hem. Hij keek toen achterom en zag toen dat de auto de fiets van [slachtoffer 1] raakte. [slachtoffer 1] lag inmiddels al op het fietspad. Hij zag de auto de fiets ongeveer 10 meter meeslepen.9.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de auto is gestapt om achter de jongens, die hij onder het hek van zijn terrein had zien klimmen, aan te rijden om de golfballetjes terug te halen en ze aan te spreken. Hij reed met zijn auto in de richting van het sluisje. Hij zag de jongens rustig op het sluisje fietsen. Hij is toen met zijn auto over het bruggetje gereden en linksaf het fietspad opgegaan. Hierna gingen de jongens sneller fietsen. Hij wist dat hij niet het fietspad op mocht, maar is wel achter de jongens aangereden met de intentie om met hen in gesprek te komen. De jongens hadden wel door dat hij achter ze aan zat. Hij zag dat ze harder gingen fietsen.
Toen hij 1,5 tot 2 meter achter die jongens reed, zag hij dat twee jongens tegen elkaar botsten. Hij reed toen al ongeveer 100 meter achter ze. Ze raakten elkaar en kwamen ten val. Hij probeerde ze te ontwijken, remde en stuurde naar links. Op het moment dat hij naar links stuurde, reed hij over een fiets.10.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de jongens wilde achterhalen om de golfballetjes terug te krijgen en met hen in gesprek te gaan en dat hij ze daartoe met de auto achterna is gereden. Ze probeerden te ontkomen en stopten niet, toen hij ze door het raampje riep. Hij heeft ze over een afstand van 100 meter achtervolgd. Hij heeft erkend dat hij er kort op zat en dat dat niet goed van hem is geweest. Hij heeft hooguit 50 meter achter ze aangereden op het fietspad. Hij heeft tevens beaamd dat hij over de fiets gereden is. Hij heeft ontkend dat hij tegen de fiets is opgereden. Ze vielen, omdat ze tegen elkaar aan slingerden. Hij reed op het fietspad maximaal 20 kilometer per uur.11.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte als bestuurder van een personenauto de drie jongens (en met name [slachtoffer 1]) die op een fiets voor hem uitreden op korte afstand is gevolgd en is blijven volgen.
Dat dit met hoge snelheid is gebeurd is evenwel onvoldoende vast komen te staan. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Het onderdeel van de tenlastelegging(en) dat verdachte op korte afstand achter die [slachtoffer 1] (en de andere jongens) over een fietspad is aan blijven rijden kan anders dan de raadsman heeft bepleit wel bewezen worden verklaard, nu de verdachte dit zelf zowel bij de politie als ook ter terechtzitting heeft beaamd, en het ook volgt uit de overige verklaringen.
Dat verdachte over de fiets van [slachtoffer 1] is heen gereden wordt zowel door verdachte als de drie jongens verklaard, en volgt ook uit de Verkeersongevallenanalyse, en kan dan ook bewezen worden verklaard.
Dat [slachtoffer 1] is gevallen op het fietspad, terwijl verdachte in zijn auto achter hem aan reed, is ook buiten discussie. De vraag is echter of wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het tenlastegelegde verwijt dat verdachte tegen de achterzijde van de (fiets van) [slachtoffer 1] is aangereden. Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat op basis van technisch (sporen)onderzoek niet vast te stellen is of de fiets (van [slachtoffer 1]) van achteren aangereden is. Weliswaar verklaren zowel [slachtoffer 1] en de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] dat verdachte de fiets heeft aangereden, maar daartegenover staat de ontkenning van verdachte. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] en de gebroeders [slachtoffers 2 en 3] niet consistent hebben verklaard en de getuigen [slachtoffers 2 en 3] aanvankelijk ook, zoals zij later hebben toegegeven, leugenachtig. Ook hebben zij bij de rechter-commissaris op essentiële onderdelen anders verklaard dan bij de politie en is gebleken dat zij hun aanvankelijk verklaringen deels op elkaar hebben afgestemd. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden is om bewezen te verklaren dat verdachte (de fiets van) [slachtoffer 1] van achteren heeft aangereden. Hierbij is ook meegewogen dat verdachtes alternatieve lezing dat [slachtoffer 1] ten val is gekomen tijdens verdachtes achtervolging van de drie jongens doordat een van de gebroeders [slachtoffers 2 en 3] en hij vlak voor zijn auto met hun fiets tegen elkaar aangeslingerd zijn, ook past binnen de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Naar oordeel van de rechtbank kan echter, ook als er niet vanuit wordt gegaan dat verdachte (de fiets van) [slachtoffer 1] van achteren heeft aangereden, verdachte niettemin verantwoordelijk gehouden worden voor de val van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] is immers ten val gekomen doordat verdachte hem met de auto heeft achtervolgd, waardoor [slachtoffer 1] steeds harder is gaan fietsen. Door zo ver te gaan in het trachten te achterhalen van [slachtoffer 1] en zijn vrienden dat hij zelfs met zijn auto een (smal) fietspad op is gereden en [slachtoffer 1] op korte afstand te blijven achtervolgen heeft verdachte immers bewust willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] vlak voor zijn rijdende auto zou komen te vallen met zijn fiets en dientengevolge zwaar lichamelijk letsel op te lopen. Anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank de val van [slachtoffer 1] niet het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar een gevolg van handelen van de verdachte.
Zwaar lichamelijk letsel heeft zich weliswaar niet verwezenlijkt, maar een val van een fiets kan al snel leiden tot botbreuken en/of hoofdletsel. In die zin heeft verdachte dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1]. Dat verdachte die intentie niet heeft gehad maakt dat niet anders.
De kans dat door een dergelijke val dodelijk letsel zou ontstaan is niet aanmerkelijk, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Het subsidiair tenlastegelegde kan evenwel bewezen worden verklaard en kan naar het oordeel van de rechtbank gekwalificeerd worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ook de onder 2 tenlastegelegde bedreiging kan, gelet op het vorenstaande, bewezen worden verklaard. Verdachte heeft de jongens opgejaagd, waardoor zij steeds harder zijn gaan fietsen. Met name van het vervolgen van het achternarijden van de drie jongens door hen met de auto ook op een smal fietspad op korte afstand te blijven volgen kan naar het oordeel van de rechtbank de redelijke vrees bij [slachtoffer 1] en de gebroeders [slachtoffers 2 en 3] hebben doen ontstaan dat zij door hem zouden worden aangereden, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Dat zij redelijkerwijs voor hun leven hebben kunnen vrezen, gaat de rechtbank, gelet op de omstandigheden evenwel te ver. Het bewezenverklaarde onder 2 kan echter naar het oordeel van de rechtbank wel gekwalificeerd worden als bedreiging met zware mishandeling.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair)
hij op 16 februari 2011 te Hattem ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] (welke op een fiets op korte afstand voor hem uitreed) op korte afstand is gevolgd en is blijven volgen, en
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] aan is blijven rijden,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en
- ( vervolgens) over de fiets van die [slachtoffer 1] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 februari 2011 te Hattem, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], heeft bedreigd met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] op korte afstand te volgen, en
- ( vervolgens) over een fietspad op korte afstand achter die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] aan te (blijven) rijden,
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Samenloop De rechtbank constateert dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten betrekking hebben op één en dezelfde handeling van verdachte, te weten het met een auto op een fietspad vlak achter drie fietsende jongens rijden. Er is immers sprake van gelijktijdigheid van handelen door de verdachte ten aanzien van de drie fietsende jongens. De rechtbank acht dan ook artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
De eendaadse samenloop van:
1. Subsidiair: poging tot zware mishandeling;
2. Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft een beroep op noodweer gedaan. Verdachte zou het bewezenverklaarde hebben gepleegd, geconfronteerd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, te weten de diefstal van (zijn) golfballetjes.
Dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. In de eerste plaats was op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die verdediging acuut maakte. Op het moment van het bewezenverklaarde hadden de drie jongens reeds enige tijd daarvoor de golfballetjes van zijn terrein ontvreemd. In de tweede plaats was het handelen van verdachte disproportioneel, gelet op het goed (een aantal golfballetjes) dat hij trachtte te beschermen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Verdachte is dan ook strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft een werkstraf van 100 uur gevorderd voor bedreiging van de drie jongens.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het incident inmiddels bijna drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verdachte is ook pas drie maanden na de gebeurtenis gehoord. Ook is de aanleiding voor het hele voorval gelegen in de diefstal door de jongens.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als reactie op de diefstal van een aantal golfballetjes van het terrein van zijn golfvereniging door een drietal jongens met de auto achter ze aangereden. Verdachte is kennelijk zo verbeten geweest om de jongens te pakken te nemen (teneinde de golfballetjes weer terug te krijgen) dat hij ze zelfs op een (smal) fietspad met de auto heeft achtervolgd. Tijdens die achtervolging heeft hij zo dicht achter ze gereden dat zij zich niet alleen opgejaagd voelden, maar ook dat een van hen zo lelijk ten val is gekomen dat zijn sport niet meer op hetzelfde niveau als voorheen heeft kunnen uitoefenen en nog altijd op bepaalde momenten last heeft van zijn knie, zoals blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Waar te begrijpen is dat verdachte geïrriteerd was over de golfballetjesdiefstal van deze jongens, moet de rechtbank echter constateren dat hij veel te ver is gegaan in zijn wens de jongens deze balletjes weer afhandig te maken. Daarbij heeft hij volstrekt onvoldoende oog gehad voor de angst die zijn handelen de jongens heeft ingeboezemd en welke gevolgen het voor hen zou kunnen hebben.
De rechtbank rekent verdachte daarbij ook aan dat hij na de val van [slachtoffer 1] de plaats van zijn val heeft verlaten zonder dat hij zijn identiteit duidelijk heeft kenbaar gemaakt, laat staan dat hij zich bekommerd heeft om de knie van [slachtoffer 1] of de schade aan diens fiets.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat verdachte beschikt over een (nagenoeg) blanco strafblad en dat de verzekeraar van verdachte, zo is gebleken uit mededelingen namens het slachtoffer [slachtoffer 1], diens schade inmiddels heeft vergoed.
Ook al komt de rechtbank tot bewezenverklaring voor meer feiten dan de officier van justitie, toch zal zij de gevorderde honderd uur werkstraf aan verdachte opleggen. Een hogere straf is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de eendaadse samenloop en het tijdsverloop sinds 16 februari 2011, niet passend.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 459,00 aan materiële schade (bestaande uit schade aan een fiets, broek en een paar schoenen) en € 300,00 aan immateriële schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat in het dossier weliswaar een verband tussen het bewezenverklaarde en de schade aan de broek en fiets van de benadeelde partij kan worden gevonden, maar dat deze schade onvoldoende is onderbouwd, bijvoorbeeld met bonnen van de reparatie van de fiets. Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat deze eveneens onvoldoende is onderbouwd, te meer nu uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] blijkt dat hij vooral psychisch last heeft gehad van wat hij gezien heeft dat zijn vriend [slachtoffer 1] is overkomen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
de eendaadse samenloop van:
1. subsidiair: poging tot zware mishandeling
2 bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een werkstraf gedurende honderd uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vijftig dagen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2) niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, Kropman en O. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 december 2013.
Mr. O. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑12‑2013
Proces-verbaal van relaas p.2.
Verklaring aangever [slachtoffer 1] p. 29
Proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 1] d.d. 21 augustus 2013 bij de rechter-commissaris, p. 1-2
Proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 1] d.d. 21 augustus 2013 bij de rechter-commissaris, p. 2
Verklaring van getuige [slachtoffer 3] p. 35.
Proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 3] d.d. 21 augustus 2013 bij de rechter-commissaris, p. 4
Proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 3] d.d. 21 augustus 2013 bij de rechter-commissaris, p. 5
Verklaring van de getuige [slachtoffer 2], p. 41.
Verklaring van verdachte p. 49-50
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 december 2013