RvdW 2021/199:Witwassen van geldbedragen van in totaal € 212.790, die verdachte heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, art. 420bis lid 1 sub b Sr. Zijn geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2019/298 m.b.t. bewijs van bestanddeel ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ in witwasbepalingen. Hof heeft geoordeeld dat verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over herkomst van geldbedragen heeft gegeven. Daaraan heeft hof ten grondslag gelegd dat verdachte, ondanks door hem gedane toezeggingen, betreffende bankafschriften en kwitanties niet heeft overgelegd en niet heeft verzocht kwitanties aan dossier toe te voegen. Aldus heeft hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu die omstandigheden niet afdoen aan de door verdachte gegeven verklaring omtrent verkoop van motoren door A, waarna verdachte aflossingen van A zou hebben ontvangen, en inkomsten uit erfenis alsmede mogelijkheid daarnaar nader onderzoek te doen. Dat wordt niet anders doordat bewaartermijnen van bank ‘mogelijk’ zijn verstreken. Mede gelet op hetgeen hof in zijn overwegingen overigens heeft vastgesteld, is bewezenverklaring v.zv. inhoudend dat geldbedrag ‘afkomstig was uit enig misdrijf’, niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG gaat ambtshalve in op vraag naar ontvankelijkheid van cassatieberoep i.v.m. ontbreken van schriftelijke bijzondere volmacht van advocaat aan griffiemedewerker.