Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2019/2034 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU
Artikel 15 Beroepsgeheim en uitwisseling van vertrouwelijke informatie
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en alle personen die voor die bevoegde autoriteiten werken of hebben gewerkt, met inbegrip van de in artikel 76, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde personen, voor de toepassing van deze richtlijn en van Verordening (EU) 2019/2033 gebonden zijn aan het beroepsgeheim.
De vertrouwelijke informatie waarvan dergelijke bevoegde autoriteiten en personen beroepshalve kennis krijgen, mag uitsluitend in samengevatte of geaggregeerde vorm openbaar worden gemaakt, indien individuele beleggingsondernemingen of personen niet kunnen worden geïdentificeerd, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.
Indien de beleggingsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mag vertrouwelijke informatie die geen betrekking heeft op derden in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden indien dergelijke openbaarmaking nodig is voor de afwikkeling van die procedures.
2.
De bevoegde autoriteiten gebruiken de uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033 verzamelde, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie uitsluitend voor de uitvoering van hun taken, en met name voor de volgende doeleinden:
- a)
het monitoren van de in deze richtlijn en in Verordening (EU) 2019/2033 vastgelegde prudentiële regels;
- b)
het opleggen van sancties;
- c)
in het kader van administratieve beroepen tegen besluiten van de bevoegde autoriteiten;
- d)
in uit hoofde van artikel 23 aanhangig gemaakte rechtszaken.
3.
Natuurlijke personen en rechtspersonen en andere organen, anders dan de bevoegde autoriteiten, die uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033 vertrouwelijke informatie ontvangen, gebruiken die informatie uitsluitend voor de doeleinden waarin de bevoegde autoriteit uitdrukkelijk voorziet of overeenkomstig nationaal recht.
4.
De bevoegde autoriteiten kunnen vertrouwelijke informatie uitwisselen voor de toepassing van lid 2, kunnen uitdrukkelijk verklaren hoe de informatie moet worden behandeld en kunnen uitdrukkelijk verdere doorgifte van die informatie beperken.
5.
De in lid 1 bedoelde verplichting vormt geen beletsel voor bevoegde autoriteiten om vertrouwelijke informatie door te geven aan de Commissie indien die informatie nodig is voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie.
6.
De bevoegde autoriteiten kunnen EBA, ESMA, het ESRB, centrale banken van de lidstaten, het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank in hun hoedanigheid van monetaire autoriteiten en, in voorkomend geval, overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen, in kennis stellen van vertrouwelijke informatie indien die informatie nodig is voor de uitvoering van hun taken.