Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 4:37u [Bestuursverslag door niet-beursgenoteerde uitgevende instelling]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2015
- Bronpublicatie:
30-09-2015, Stb. 2015, 349 (uitgifte: 09-10-2015, kamerstukken: 34176)
- Inwerkingtreding
01-11-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2015, Stb. 2015, 351 (uitgifte: 19-10-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling:
- a.
verzoekt de beheerder van de beleggingsinstelling de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling binnen de volgens het toepasselijke recht geldende termijn een bestuursverslag op te maken en daarin de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens op te nemen en verzoekt het bestuur van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling het bestuursverslag ter beschikking te stellen aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf; of
- b.
neemt de beheerder van de beleggingsinstelling de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens, bedoeld in onderdeel a, op in de jaarrekening en het bestuursverslag van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 4:37o.
2.
Indien het eerste lid, onderdeel a, is toegepast stelt de beheerder van de beleggingsinstelling het bestuursverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ter beschikking aan de deelnemers van de beleggingsinstelling binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, doch niet later dan de volgens het toepasselijke recht geldende termijn voor het opstellen van het bestuursverslag van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
3.
Indien het eerste lid, onderdeel b, is toegepast, verzoekt de beheerder van de beleggingsinstelling het bestuur van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar ter beschikking te stellen aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf.