Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG
Artikel 23 Beoordelingscriteria
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Bij de beoordeling van de in artikel 22, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 22, lid 3, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten, met het oog op de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de kredietinstelling die het doelwit van de verwerving is, en rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op die kredietinstelling, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving in overeenstemming met de volgende criteria:
- a)
de reputatie van de kandidaat-verwerver;
- b)
de in artikel 91, lid 1, bedoelde reputatie, kennis, vaardigheden en ervaring van de leden van het leidinggevend orgaan die als gevolg van de voorgenomen verwerving de activiteiten van de kredietinstelling zullen leiden;
- c)
de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, met name met betrekking tot de aard van de werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de kredietinstelling die het doelwit van de verwerving is;
- d)
of de kredietinstelling zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten op grond van deze richtlijn en Verordening[lees: en]Verordening (EU) nr. 575/2013, en, indien van toepassing, ander Unierecht, met name de Richtlijnen 2002/87/EG en 2009/110/EG, met inbegrip van de groep waarvan zij deel gaat uitmaken zo gestructureerd is dat effectief toezicht en effectieve uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk zijn en dat de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten kan worden bepaald;
- e)
of er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving sprake is of is geweest van witwassen of terrorismefinanciering of van een poging daartoe in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (1), of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten.
Om het criterium van de eerste alinea, punt e), van dit lid te beoordelen, raadplegen de bevoegde autoriteiten in het kader van hun verificaties de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de kredietinstellingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849.
De bevoegde autoriteiten kunnen bezwaar maken tegen de voorgenomen verwerving indien de kandidaat-verwerver gevestigd is in een derde land dat is aangemerkt als derde land met een hoog risico dat strategische tekortkomingen vertoont in zijn regelgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2015/849, of in een derde land dat onderworpen is aan beperkende maatregelen van de Unie, en indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat een en ander afbreuk doet aan de capaciteit van de kandidaat-verwerver om de vereiste praktijken en processen toe te passen om te voldoen aan de voorschriften van de regeling ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.
2.
De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien daarvoor goede redenen zijn op grond van de criteria van lid 1 of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.
Voor de toepassing van dit lid en met betrekking tot het criterium van lid 1, punt e), van dit artikel houden de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling van de voorgenomen verwerving naar behoren rekening met een negatief advies van de autoriteiten die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de kredietinstellingen, voor zover de bevoegde autoriteiten dat advies binnen 30 werkdagen na het oorspronkelijke verzoek hebben ontvangen, dat een redelijke grond kan vormen om zich te verzetten.
3.
De lidstaten stellen geen voorafgaande voorwaarden aan de omvang van de deelneming die verworven dient te worden, en staan hun bevoegde autoriteiten evenmin toe de voorgenomen verwerving aan de economische marktbehoeften te toetsen.
4.
De lidstaten publiceren een lijst met informatie die nodig is voor de beoordeling en die bij de in artikel 22, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt. De vereiste informatie staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard van de kandidaat-verwerver en van de voorgenomen verwerving. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor een prudentiële beoordeling.
5.
Niettegenstaande artikel 22, leden 2, 3 en 4, worden, indien de bevoegde autoriteit kennis wordt gegeven van twee of meer voornemens om een gekwalificeerde deelneming in dezelfde kredietinstelling te verwerven of te vergroten, de kandidaat-verwervers door de autoriteit op niet-discriminerende wijze behandeld.
6.
De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de lijst van informatie die de kandidaat-verwerver minimaal aan de bevoegde autoriteiten moet verstrekken op het tijdstip van de in artikel 22, lid 1, bedoelde kennisgeving.
Voor de toepassing van de eerste alinea houdt de EBA rekening met titel II van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (1).
De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 10 januari 2026 in bij de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Voetnoten
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).