Rb. 's-Gravenhage, 03-05-2011, nr. AWB 10/29940
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8467, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
03-05-2011
- Zaaknummer
AWB 10/29940
- LJN
BQ8467
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8467, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 03‑05‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BW1458, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 03‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Bekendmaking voornemen niet juist, beroep tijdig ingediend. Volgens hoofdstuk C18/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beschikken personen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning doorgaans niet meer over een gemachtigde of raadsman. De kennisgeving van het voornemen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken dient daarom in beginsel aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te worden verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit beleid niet uit dat, als er een gemachtigde bekend is, de kennisgeving van het voornemen wordt verzonden naar de gemachtigde. Nu verweerder zelf de laatst bekende gemachtigde van eiser heeft benaderd om de adresgegevens van eiser te controleren, is verweerder er kennelijk vanuit gegaan dat eiser nog wel contact met zijn gemachtigde had. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om het voornemen alsnog aan de laatst bekende gemachtigde van eiser toe te zenden. Het voornemen is dan ook niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Gezien het voorgaande had verweerder ook het besluit van 16 juli 2010 dienen toe te zenden aan de laatst bekende gemachtigde van eiser. Onder deze omstandigheden kan toezending van het besluit aan eiser niet als bekendmaking daarvan in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt, hetgeen met zich brengt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet is aangevangen.
Partij(en)
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/29940
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1989, van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2010 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingetrokken. Op 25 augustus 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij uitspraak van 15 december 2010 is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingediende verzet is bij uitspraak van 31 januari 2011 gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
- 1.1.
In het besluit van 16 juli 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de grond voor de verlening van de vergunning, als bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000 is komen te vervallen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het voornemen, waarin staat dat het voornemen bestaat de vergunning in te trekken omdat het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak is ingetrokken. Nu betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen ziet verweerder geen aanleiding een ander standpunt in te nemen dan verwoord in het voornemen.
- 1.2.
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het voornemen tot intrekken van de aan eiser verleende verblijfsvergunning op 3 maart 2010 per aangetekende post aan eiser is verzonden en niet retour is gekomen. Nadat er geen reactie van eiser op het voornemen is gekomen, heeft verweerder uit voorzorg onder meer gebeld met (de kantoorgenoot van) de laatst bekende gemachtigde van eiser. In het door verweerder overgelegde memo van 13 juli 2010 staat dat verweerder ter verificatie van het adres van eiser telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van de laatst bekende gemachtigde van eiser, mr. J.M. Walls. Een kantoorgenoot van mr. Walls, mr. S. Zwiers heeft het systeem en het dossier geraadpleegd en heeft aangegeven dat het bij dit kantoor bekende adres van eiser hetzelfde adres is als dat wat bekend is bij verweerder. In een door verweerder overgelegde telefoonnotitie, opgemaakt op 14 maart 2011 wordt bevestigd dat het telefoongesprek met mr. Zwiers heeft plaatsgevonden. Voorts stelt verweerder dat het besluit van 16 juli 2010 op die datum aangetekend is verstuurd naar het laatst bekende adres van eiser en retour is gekomen bij verweerder op 10 augustus 2010. Het bestreden besluit is derhalve bekend gemaakt op 16 juli 2010. Nu eiser pas op 25 augustus 2010 beroep heeft ingesteld, dient eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep, aldus verweerder.
- 2.1.
Eiser heeft zich allereerst ter zitting op het standpunt gesteld dat de telefoonnotitie van
14 maart 2011 niet meegenomen kan worden bij de beoordeling van het beroep, nu het een telefoonnotitie betreft van een gesprek van meer dan een jaar geleden en dat er tevens een onjuist telefoonnummer op vermeld staat. Het telefoonnummer dat op de notitie van
14 maart 2011 vermeld staat bestond volgens de gemachtigde van eiser op het moment van het telefoongesprek van 13 juli 2010 nog niet.
- 2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de telefoonnotitie een jaar na het telefoongesprek is opgemaakt en het vermelde telefoonnummer niet juist blijkt, geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de telefoonnotitie. De rechtbank overweegt hierbij dat de inhoud van de nadere telefoonnotitie van 14 maart 2011 niet wezenlijk afwijkt van de inhoud van het memo van 13 juli 2010.
- 3.1.
Eiser heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door het voornemen en het bestreden besluit niet aan de laatst bekende gemachtigde van eiser te verzenden, terwijl deze wel bekend was bij verweerder. Uit het dossier blijkt dat verweerder, nadat er geen reactie op het voornemen kwam, de adresgegevens van eiser heeft geverifieerd door contact te zoeken met het kantoor van de laatst bekende gemachtigde van eiser, waar toen nog de huidige gemachtigde van eiser werkte. Kennelijk is verweerder er vanuit gegaan dat de recente gegevens van eiser bekend waren bij de laatst bekende gemachtigde van eiser. Nu niet daadwerkelijk met de laatst bekende gemachtigde van eiser is gesproken, maar met een kantoorgenoot, kan er niet van worden uitgegaan dat de laatst bekende gemachtigde van eiser op de hoogte zou worden gesteld van het voornemen.
- 3.2.
Volgens hoofdstuk C18/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beschikken personen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning doorgaans niet meer over een gemachtigde of raadsman. De kennisgeving van het voornemen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken dient daarom in beginsel aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te worden verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit beleid niet uit dat, als er een gemachtigde bekend is, de kennisgeving van het voornemen wordt verzonden naar de gemachtigde. Nu verweerder zelf de laatst bekende gemachtigde van eiser heeft benaderd om de adresgegevens van eiser te controleren, is verweerder er kennelijk vanuit gegaan dat eiser nog wel contact met zijn gemachtigde had. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om het voornemen alsnog aan de laatst bekende gemachtigde van eiser toe te zenden. Het voornemen is dan ook niet op de juiste wijze bekend gemaakt.
- 3.3.
Gezien het voorgaande had verweerder ook het besluit van 16 juli 2010 dienen toe te zenden aan de laatst bekende gemachtigde van eiser. Onder deze omstandigheden kan toezending van het besluit aan eiser niet als bekendmaking daarvan in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt, hetgeen met zich brengt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet is aangevangen. Eiser heeft aangevoerd dat eind augustus 2010, toen hij zijn rijbewijs wilde afhalen, door de gemeente is gemeld dat uit het Gemeentelijke Basisadministratie was gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. Vervolgens heeft eiser op 25 augustus 2010 met de IND gebeld en is hem gezegd dat er een voornemen en een beschikking was toegezonden. Eiser heeft direct beroep ingesteld. Door verweerder is deze gang van zaken niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook tijdig beroep ingesteld. Gelet op het vorenstaande blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege.
- 4.
Gezien het voorgaande wordt eiser in het bestreden besluit ten onrechte tegengeworpen dat hij geen zienswijze heeft ingediend.
- 5.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
- 6.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, in tegenwoordigheid van
- W.
de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: WdJ
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.