Rb. Zutphen, 23-04-2004, nr. 04/482
ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9303
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
23-04-2004
- Zaaknummer
04/482
- LJN
AO9303
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9303, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 23‑04‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑04‑2004
Inhoudsindicatie
Bouwvergunning ingetrokken omdat niet tijdig een aanvang is gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Bouwplan heeft betrekking op de bouw van 28 afzonderlijke recreatiewoningen. In een geval als het onderhavige kan het begin van de bouwwerkzaamheden zijn gelegen in de start van de bouw van 1 recreatiewoning.
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 04/482
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], te [adres], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van 22 maart 2004, waarbij verweerder de op 29 december 2000 aan De Kuijer Vastgoed BV (verder: De Kuijer) verleende bouwvergunning voor de bouw van 28 recreatiewoningen op het perceel Schovenhorsterveldweg 7 heeft ingetrokken voor wat betreft de 22 nog niet gerealiseerde recreatiewoningen.
2. Procesverloop
Namens verzoeker en De Kuijer heeft mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, bij brief van 1 april 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van gelijke datum is namens verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 april 2004. Namens verzoeker zijn verschenen
- A.
Henzen en mr. van der Linde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Vooren, ambtenaar der gemeente.
3. Motivering
3.1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2.
Verzoeker heeft het in geding zijnde perceel in 2001 van De Kuijer verworven en de realisering van het bouwproject voor 28 recreatiewoningen (bungalowpark De Hoenderhof) overgenomen. Hoewel de bouwvergunning niet op naam van verzoeker is overgeschreven, kan hij voorshands worden aangemerkt als belanghebbende bij het thans bestreden besluit tot gedeeltelijke intrekking van de aan De Kuijer verleende bouwvergunning.
3.3.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken (c) indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden of (d) indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen.
In artikel 4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Putten is bepaald dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning kunnen intrekken indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt, en/of tussen het begin en het einde van de bouwwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
3.4.1.
Verweerder heeft aan zijn intrekkingsbesluit ten grondslag gelegd dat van de 28 geplande recreatiewoningen er slechts zes zijn gerealiseerd en dat op 12 februari 2004 is geconstateerd dat de bouwwerkzaamheden voor de overige 22 recreatiewoningen nog niet zijn gestart. Verweerder acht zich daarom op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet in verbinding met artikel 4.1 van de Bouwverordening bevoegd de bouwvergunning gedeeltelijk in te trekken. Verweerder heeft voorts overwogen dat het vigerende bestemmingsplan in 2002 deels is herzien, als gevolg waarvan onderkeldering van recreatiewoningen (waarin het onderhavige bouwplan voorziet) niet langer is toegestaan.
3.4.2.
Anders dan verweerder, en met verzoeker, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de bevoegdheid tot (gedeeltelijke) intrekking van de bouwvergunning niet kan worden ontleend aan de constatering dat voor wat betreft een gedeelte van het bouwplan nog geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt binnen de in de bouwverordening gestelde termijn. Dat het bouwplan in dit geval de realisering van 28 afzonderlijke gebouwen c.q. recreatiewoningen betreft maakt dit niet anders. Bepalend voor de bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is of al dan niet binnen de gestelde termijn een begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden waarop de bouwvergunning ziet. Dat begin kan in een geval als het onderhavige gelegen zijn in de start van de bouw van één recreatiewoning.
3.5.1.
Subsidiair is namens verweerder ter zitting gesteld dat niet aannemelijk is dat binnen de gestelde termijn met de bouw van tenminste één woning is begonnen, mede omdat - in strijd met de bij de bouwvergunning opgelegde verplichting - geen melding is gemaakt van de aanvang van de werkzaamheden. Namens verzoeker is, mede aan de hand van een ter zitting overgelegd overzicht van de aannemer, aangevoerd dat in mei 2001 met de bouw is begonnen en is betwist dat de aanvang van de werkzaamheden niet is gemeld.
3.5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat vooralsnog onvoldoende feitelijke gegevens voorhanden zijn om aannemelijk te achten dat niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning met de bouwwerkzaamheden is begonnen. Hierbij verdient opmerking dat de omstandigheid dat geen melding zou zijn gedaan van de aanvang van de werkzaamheden, verweerder niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid voor de uitoefening van toezicht op bouwwerkzaamheden.
3.6.
Ter zitting is voorts namens verweerder gesteld dat aannemelijk is dat de bouw langer dan 26 weken heeft stilgelegen. Ook voor deze stelling is thans evenwel onvoldoende feitelijke onderbouwing aanwezig, mede gelet op het hiervoor vermelde overzicht van de aannemer.
3.7.
Gezien het voorgaande bestaat gerede twijfel of verweerder bevoegd is tot (gedeeltelijke) intrekking van de bouwvergunning op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c dan wel d, van de Woningwet.
3.8.
Afgezien van het voorgaande geldt volgens vaste rechtspraak dat in beginsel geen gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning, indien aannemelijk is dat alsnog binnen korte termijn een begin wordt gemaakt met de werkzaamheden dan wel de werkzaamheden binnen korte termijn worden voortgezet. In het licht hiervan heeft verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de door verzoeker bij brief van 17 februari 2004 op het voornemen tot intrekking ingediende zienswijze, waarin is gesteld dat binnen twee weken worden begonnen met de derde bouwfase.
3.9.
De voorzieningenrechter gaat thans voorbij aan de namens verweerder ter zitting nog aanvullend opgeworpen stelling dat wordt gebouwd in strijd met het bestemmingsplan - nu blijkt dat de kavels afzonderlijk aan derden worden verkocht - en dat in verband daarmee intrekking van de bouwvergunning op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (kort gezegd: vergunningverlening ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave) mogelijk is. Dit betreft een intrekkingsgrond van geheel andere aard dan de bij het bestreden besluit gehanteerde intrekkingsgrond, zodat ernstig moet worden betwijfeld of die intrekkingsgrond bij de heroverweging van het bestreden besluit alsnog zou kunnen worden gehanteerd, nog daargelaten dat voor een adequate inhoudelijke beoordeling van de stelling van verweerders gemachtigde thans onvoldoende feitelijke gegevens beschikbaar zijn.
3.10.
Gezien al het vorenoverwogene is er thans onvoldoende grond om aan te nemen dat het bestreden besluit bij heroverweging in stand kan blijven. Gelet op het bij verzoeker aanwezige belang bij voortzetting van de bouwwerkzaamheden, mede in verband met de aflevering van de bestelde kelders, is er dan ook voldoende aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening.
3.11.
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Ter zake van rechtsbijstand worden 2 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- -
schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- -
gelast de gemeente Putten aan verzoeker het betaalde griffierecht van EUR 136,- te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van EUR€ 644,--, te betalen door de gemeente Putten.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.