Hof Amsterdam, 24-07-2014, nr. 23-000471-14
ECLI:NL:GHAMS:2014:2965
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-07-2014
- Zaaknummer
23-000471-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2965, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑07‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van onder meer het doen van valse aangifte. Toewijzing vordering benadeelde partij Politie bestaande uit kosten onderzoek naar aanleiding van de (nadien gebleken valse) aangifte door verdachte ter zake gijzeling-wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Parketnummer: 23-000471-14
Datum uitspraak: 24 juli 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-740248-12 (hierna: zaak A) en 15-740965-11 (hierna: zaak B) tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [geboortedag] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is voor zover thans nog aan de orde ten laste gelegd dat:
Zaak A onder 2
hij op of omstreeks 4 maart 2012 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan de [adres]) weg te nemen koperen leidingen en/of (andere) goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), het pand heeft betreden en/of koperen leidingen heeft losgebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
hij op of omstreeks 28 juli 2011 te Haarlem aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] , brigadier van de afdeling Districtsrecherche Kennemerland-midden, regiopolitie Kennemerland, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 en/of 282a Wetboek van strafrecht) en/of bedreiging (art. 285 Wetboek van strafrecht) en/of diefstal (met geweld) (artikel 310 en/of 312 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewijsconstructie voor het in zaak A onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A onder 2
hij op 4 maart 2012 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [adres] weg te nemen koperen leidingen en/of andere goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde] , het pand heeft betreden en koperen leidingen heeft losgebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
hij op 28 juli 2011 te Haarlem aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] , brigadier van de afdeling Districtsrecherche Kennemerland-midden, regiopolitie Kennemerland, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van gijzeling/ wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 en/of 282a Wetboek van strafrecht) en/of bedreiging (art. 285 Wetboek van strafrecht) en/of diefstal (met geweld) (artikel 310 en/of 312 Wetboek van Strafrecht).
Hetgeen in zaak A onder 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een bewijsverweer ten aanzien van zaak A onder 2
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachte zich in het pand aan de [adres] bevonden om te roken. Zij zouden onvoldoende tijd hebben gehad – tussen het afgaan van het alarm en de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte zaten slechts 13 minuten – om koperen leidingen los te maken en bovendien hadden zij daar niet het juiste gereedschap voor. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Getuige [getuige] die voornoemd pand als anti-kraakwacht bewoonde, heeft verklaard dat hij op 4 maart 2012 omstreeks 00:20 uur twee mannen in het pand aantrof. Een van hen was bezig met een aantal koperen staven en de ander pakte een grote kartonnen doos met daarin een keyboard. Getuige [getuige] zag dat deze twee personen nog steeds in het pand aanwezig waren toen de politie ter plaatse kwam en hij hen het pand binnen liet. De politie trof vervolgens de verdachte en zijn medeverdachte aan in de kelder van het pand waar zij zich hadden verstopt. Ze waren niet tevoorschijn gekomen toen de politie hen daartoe opriep onder de mededeling dat anders de inmiddels aanwezige politiehond zou worden ingezet.
In diezelfde kelderruimte lagen onder meer twee ijzerzagen en een paar handschoenen. Verder droeg de verdachte zwarte handschoenen en had hij twee schroevendraaiers in de binnenzak van zijn jas.
Gelet op de handschoenen die de verdachte droeg, het gereedschap dat hij bij zich had en dat hij in de directe nabijheid van gereedschap en reeds losgemaakte koperen staven is aangetroffen en het feit dat getuige [getuige] heeft gezien dat (klaarblijkelijk) de verdachte en zijn medeverdachte met koperen staven en een kartonnen doos met daarin een keyboard in de weer waren, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte en zijn medeverdachte louter in het pand aanwezig waren om aldaar te roken. Kennelijk hadden zij voor ogen om de koperen staven en/of de doos met daarin het keyboard weg te nemen.
Dat de verdachte en zijn medeverdachte onvoldoende tijd en niet het juiste gereedschap zouden hebben gehad om koperen leidingen los te maken, is niet relevant, nu vaststaat dat zij met losgemaakte koperen leidingen bezig zijn geweest.
Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat, gelet op de verklaring van de verdachte tegenover de politie, hij samen met zijn medeverdachte doelgericht naar het betreffende pand vanuit Haarlem-Schalkwijk naar Heemstede is gereden, waarbij de medeverdachte de weg wees. De scooter waarmee de verdachte en zijn medeverdachte zich vervoerden werd niet bij het betreffende pand maar aan de overzijde van de straat bij een flat geparkeerd. Hiervoor kan geen andere verklaring worden gegeven dan dat er geen relatie zou worden gelegd tussen de scooter en het betreffende pand. Beide omstandigheden zijn niet te rijmen met de verklaring van de verdachte dat ze in dit pand enkel en alleen aanwezig waren om wat te roken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-740248-12 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15-740965-11 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte heeft gepoogd om koperen leidingen en/of andere goederen van hun gading weg te nemen. Dit is een ergerlijk feit. Het is aan het alert en moedig optreden van een getuige te danken dat deze diefstal niet is voltooid.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het doen van een valse aangifte. Door dit handelen heeft de verdachte de politie onnodig aan het werk gezet, waardoor kostbare politiecapaciteit verloren is gegaan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juni 2014 is de verdachte eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij Politie Kennemerland
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.745,00 voor het instellen van een onderzoek naar aanleiding van de valse aangifte door de verdachte. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.445,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een gehele toewijzing van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de vordering ondeugdelijk is, omdat deze onvoldoende is gespecificeerd en dan met name ten aanzien van de inzet van het Team Grootschalige Opsporing (hierna: TGO).
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof is, anders dan de raadsman van de verdachte, van oordeel dat de vordering voldoende is gespecificeerd, nu in bijlage 1 van de vordering is aangegeven gedurende welke uren het TGO is ingezet en uit welke personen dit team heeft bestaan. Met de uitleg en de toelichting die de advocaat-generaal daarbij heeft gegeven, onder meer inhoudende dat een dergelijk team onmiddellijk wordt samengesteld bij een zo ernstig feit waarvan door de verdachte aangifte is gedaan en dat dit team regelmatig bij elkaar komt voor overleg, acht het hof het niet onaannemelijk dat met de inzet van het TGO minst genomen 100 arbeidsuren gemoeid zijn. Ook overigens is de schade uitgedrukt in het aantal arbeidsuren voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2 en in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 39 (negenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Politie Kennemerland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Kennemerland ter zake van het in zaak B bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.745,00 (achtduizend zevenhonderdvijfenveertig euro) geheel bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Kennemerland, een bedrag te betalen van € 8.745,00 (achtduizend zevenhonderdvijfenveertig euro) geheel bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 78 (achtenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. I.M.A.M. Berben en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2014.
Mr. J.W.H.G. Loyson en mr. H.J.M. Boukema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
====================================================================
[....]