Hof 's-Hertogenbosch, 23-02-2009, nr. 20-002516-08
ECLI:NL:GHSHE:2009:BH6480
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-02-2009
- Magistraten
Mrs. J.C.A.M. Claassens, C.M. Aarts, J.A. van Zon
- Zaaknummer
20-002516-08
- LJN
BH6480
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BH6480, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑02‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BO9823, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑02‑2009
Mrs. J.C.A.M. Claassens, C.M. Aarts, J.A. van Zon
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 6 mei 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-825174-08 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [postcode], [plaats] (Verenigd Koninkrijk), [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 85 dagen met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 12 maart 2008 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere (onbekend gebleven) personen (PSV supporters), welk geweld bestond uit het gooien van flessen en/of stoelen en/of glazen, althans enig voorwerp(en) naar, althans in de richting van die (onbekend gebleven) personen (PSV supporters) en/of het slaan en/of schoppen van een of meerdere van die (onbekend gebleven) personen (PSV supporters) en/of luidkeels roepen en/of joelen naar die (onbekend gebleven) personen (PSV supporters).
- 2.
hij op of omstreeks 12 maart 2008 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere (gebruikers)hoeveelheden (ongeveer 28 sealtjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 12 maart 2008 te Eindhoven met anderen op de openbare weg, het Stationsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen onbekend gebleven personen (PSV supporters), welk geweld bestond uit het gooien van stoelen en glazen naar die onbekend gebleven personen (PSV supporters) en het slaan en schoppen van een of meerdere van die onbekend gebleven personen (PSV supporters) en luidkeels roepen en joelen naar die onbekend gebleven personen (PSV supporters).
- 2.
hij op 12 maart 2008 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere hoeveelheden (28 sealtjes), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Feit 1. A.
Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Engelse politiefunctionarissen/spotters geen officiële functie hadden omdat een rechtshulpverzoek ontbreekt. De door de Engelse spotters opgenomen camerabeelden en bijgeleverd commentaar zouden derhalve niet mogen worden gebezigd voor het bewijs, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in het kader van de samenwerking tussen de zogenaamde “Schengenlanden” internationale politiehulp en informatieuitwisseling tussen politiekorpsen plaatsvindt, met name in zake voetbalgerelateerd geweld. De Engelse politiebeambten mochten daarom camerabeelden maken, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het dossier blijkt dat rondom de voetbalwedstrijd PSV-Tottenham Hotspurs op 12 maart 2008 te Eindhoven zogenaamde spotters zijn ingezet, die Engelse politeambtenaren begeleiden, welke politieambtenaren bekend waren met Engelse probleemsupporters (blz. 5).
De Nederlandse politieman [verbalisant], ingezet als spotter, begeleidde twee Engelse politiemensen. Zowel [verbalisant] als de Engelse politieambtenaren waren gekleed in burgerkleding met een blauw hesje met het opschrift “police”. Een van de Engelse politiemensen heeft de vechtpartij op het Stationsplein gefilmd en vervolgens de Nederlandse politie geattendeerd op een bepaalde persoon (‘negroïde man met kaal hoofd’) die in de vechtende supportersgroep zou hebben gezeten. Verbalisant [verbalisant] heeft vervolgens die persoon laten aanhouden door een aanhoudingseenheid van de Nederlandse politie (blz. 17–18).
Of aan deze wijze van samenwerken tussen de Nederlandse en de Engelse politie een formeel rechtshulpverzoek ten grondslag ligt, is uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting duidelijk geworden. Het hof zal dit verder in het midden laten. Het blijkt dat de Nederlandse en Engelse politie in dit geval samenwerkten; van eenzijdig optreden door de Engelse politie in Nederland was geen sprake.
Niet is gebleken dat de Engelse politieambtenaren enig dwangmiddel of specifieke bevoegdheid hebben uitgeoefend. De Engelse politieambtenaren bevonden zich op de openbare weg. Toen op die openbare weg een strafbaar feit werd gepleegd, openlijke geweldpleging, hebben zij daarvan opnames gemaakt en daarbij aangegeven dat zij enkele van de bij het strafbare feit betrokken personen herkenden. Vervolgens hebben zij de Nederlandse politie van hun kennis op de hoogte gesteld. De Nederlandse politie heeft vervolgens enkele personen — onder wie verdachte — aangehouden.
Het maken van camerabeelden van een misdrijf dat zich op de openbare weg voordoet, is een handeling waartoe eenieder, dus in casu ook de Engelse politieambtenaar, gerechtigd is. Het bewijs dat op deze manier is vergaard, is daarmee rechtmatig verkregen en mag gebezigd worden.
Het hof verwerpt het verweer.
B.
Verdachtes raadsman heeft tevens aangevoerd dat op het moment dat verdachte werd aangehouden, er geen sprake meer was van een situatie van heterdaad. De vechtpartij vond plaats rond 19.00 uur en verdachte is om 20.05 aangehouden. In de tussentijd waren de Engelse supporters — waaronder verdachte — naar een ander café gegaan. Een situatie als bedoeld in artikel 54, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet aan de orde. Nu voor die aanhouding buiten heterdaad geen bevel van een (hulp)officier was gegeven, was de aanhouding van verdachte onrechtmatig, dient al het daaruit voortgekomen bewijsmateriaal buiten beschouwing te worden gelaten en verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een bijzondere situatie; een grotere groep voetbalsupporters valt een andere grotere groep voetbalsupporters aan. In de hectiek die in een dergelijke situatie pleegt te ontstaan, had de politie allereerst de handen vol aan het beteugelen van het geweld. Nadat de rust was hersteld kon de politie pas overgaan tot het aanhouden van verdachten. Het hof is met de eerste rechter van oordeel dat onder deze omstandigheden het tijdsbestek tussen de openlijke geweldpleging en de aanhouding van verdachte voldoende kort is om nog immer als een situatie van heterdaad te worden aangemerkt. De politie is onafgebroken doende geweest met het observeren en bestrijden van ongeregeldheden en het zoeken naar en aanhouden van bij die ongeregeldheden betrokken verdachten. De politieambtenaren waren derhalve gerechtigd om verdachte zonder daartoe strekkend bevel van een (hulp)officier aan te houden.
Het hof verwerpt het verweer.
C.
Verdachtes raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een significante rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde openlijke geweldpleging en derhalve dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat verdachte zich op een gegeven moment heeft teruggetrokken en de plaats van het misdrijf heeft verlaten, terwijl het gevecht nog aan de gang was.
Het hof overweegt het volgende:
- I.
Het hof constateert uit eigen waarneming ter terechtzitting van de camerabeelden dat een groep Engelse supporters tussen tijdstip 0.00 minuten en 0.28 minuten optrekt naar café [naam café]. Vanaf het tijdstip 0.19 vangt het openlijk geweld aan door een confrontatie tussen voetbalsupporters van PSV en Tottenham Hotspurs waarbij over en weer met stoelen en andere voorwerpen naar elkaar wordt gegooid.
- II.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat in een nabijgelegen café, [naam café], Nederlandse voetbalsupporters waren.
- III.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij deel uitmaakte van de groep die op de camerabeelden is te zien en dat hij zich vooraan, aan de zijkant van die groep bevond. Verdachte zag dat er over en weer stoelen werden gegooid.
- IV.
Verdachte herkent zichzelf ter terechtzitting in eerste aanleg op de camerabeelden. Weliswaar staat het tijdstip van de beelden waarop verdachte zichzelf herkende niet in het proces-verbaal genoemd, maar uit de schriftuur houdende grieven van de officier van justitie valt af te leiden dat dit op het tijdstip 1.05 minuten is geweest.
- V.
Het hof heeft uit eigen waarneming geconstateerd dat op de camerabeelden op het tijdstip 1.05 een man te zien is die zeer op verdachte lijkt. Bij deze camerabeelden op het tijdstip 1.05 minuten wordt de naam van verdachte genoemd.
- VI.
Het hof heeft uit eigen waarneming geconstateerd dat de man op de camerabeelden op het tijdstip 1.05 minuten reeds vanaf 0.53 minuten vrijwel onafgebroken in beeld is. Daarbij is te zien dat de man zich in de voorhoede van de Engelse supportersgroep bevindt, van waaruit met voorwerpen wordt gegooid in de richting van café [naam café], en vervolgens met deze voorhoede achteruit deinst, doch nadien wederom naar voren loopt, in de richting van de PSV supporters.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat de man die zichtbaar is in de voorhoede van de Engelse supportersgroep in de tijdsspanne 0.53 en 1.05 minuten, verdachte is. Het hof is van oordeel dat verdachte een voldoende significante rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Immers, hij is — wetende dat in café [naam café] zich PSV supporters bevonden — in de voorhoede van een Engelse supportersgroep, van waaruit met voorwerpen werd gegooid in de richting van café [naam café], in de richting van de PSV-supporters gegaan en heeft aldus welbewust een bijna zekere confrontatie opgezocht en is bovendien vervolgens meegegaan in een aanvalsgolf van de Engelse supportersgroep en heeft dusdoende deze groep getalsmatig versterkt. Verdachtes eigen verklaring dat hij zich uit de groep terugtrok zodra hij zag dat er met stoelen gegooid werd, wordt door het vorenstaande weerlegd. Hij is enige tijd van die groep deel uit blijven maken, terwijl tussen die groep en de PSV-supporters werd gevochten en met stoelen gegooid.
Het verweer wordt verworpen.
Feit 2.
De raadsman heeft aangevoerd dat het uitgevoerde onderzoek aan het lichaam onrechtmatig was, nu niet was voldaan aan de eis dat er sprake moet zijn van ernstige bezwaren tegen de verdachte. De bij dat onderzoek ontdekte cocaïne dient van het bewijs te worden uitgesloten en bij gebreke aan voldoende overig bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Tijdens een openlijke geweldpleging tussen twee groepen voetbalsupporters werd verdachte door de Engelse politiebeambten/spotters aangewezen als één van de relschoppers.
Nadat verdachte was aangehouden in verband met zijn rol in de openlijke geweldpleging, kreeg de politie van de Engelse politiebeambten te horen dat verdachte bekend stond als drugsdealer en dat de kans groot was dat de man drugs in zijn onderbroek zou hebben.
Verdachte werd vervolgens voorgeleid voor de hulpofficier van justitie die hem beval mee te werken aan een onderzoek aan het lichaam in het kader van de Opiumwetgeving. Verdachte ontdeed zich van zijn kleding. Verbalisanten zagen dat verdachte in zijn bilspleet toiletpapier had zitten. Hierop werd verdachte verzocht het toiletpapier uit zijn bilspleet te verwijderen, aan welk verzoek verdachte voldeed. Het toiletpapier bevatte een plastic zakje met snowsealtjes met daarin een stof die op cocaïne leek. Verdachte is in verzekering gesteld.
De hulpofficier van justitie verwijst in zijn proces-verbaal naar de Opiumwet als grondslag voor het uitvoeren van een onderzoek aan het lichaam. Echter, artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet gaf ten tijde van het tenlastegelegde slechts de bevoegdheid tot een onderzoek aan de kleding, niet aan het lichaam. Het onderzoek aan het lichaam is geregeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kent aan de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid, de bevoegdheid toe te bepalen dat deze in het belang van het onderzoek aan het lichaam zal worden onderzocht. Daarvoor is vereist dat er ernstige bezwaren tegen die verdachte bestaan. Ernstige bezwaren vormen meer dan een redelijk vermoeden.
Het hof is, met de raadsman, van oordeel dat de enkele mededeling van de Engelse politieambtenaren, zoals hiervoor weergegeven, onvoldoende is om het bestaan van ernstige bezwaren aan te nemen. Ook overigens was er geen strafvorderlijke grondslag voor het onderzoek aan het lichaam.
Echter met de officier van justitie in zijn schriftuur houdende grieven en de advocaat-generaal in zijn requisitoir, is het hof van oordeel dat in artikel 8, vierde lid van de Politiewet 1993 wel een grondslag gelegen is voor het onderzoek aan het lichaam zoals dat heeft plaatsgevonden. In dat artikellid is, voor zover hier van belang, bepaald dat de hulpofficier van justitie voor wie de aangehouden verdachte wordt geleid, bevoegd is te bepalen dat deze aan zijn lichaam zal worden onderzocht, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat gevaar dreigt voor het leven of de veiligheid van de verdachte of van de politieambtenaar en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
Op grond van de hiervoor bedoelde mededeling van de Engelse politieambtenaren had de hulpofficier van justitie er redelijkerwijs van uit kunnen gaan dat de gerede kans aanwezig was dat verdachte drugs bij zich had. Het insluiten van een verdachte die drugs bij zich heeft, schept een situatie waarin gevaar voor het leven of de veiligheid van die verdachte of voor politieambtenaren aanwezig is. Immers eenmaal ingesloten zou die verdachte de drugs tot zich kunnen nemen met mogelijk gevaar voor zichzelf (overdosis) en/of voor de politieambtenaren die met hem in contact komen (agressief gedrag).
Dat de hulpofficier van justitie toen hij het onderzoek beval, van een onjuiste grondslag uitging, maakt naar het oordeel van het hof het uitgevoerde onderzoek aan het lichaam niet onrechtmatig, nu er wel een andere wettelijke grondslag was.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 85 dagen gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht — indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen — het na aftrek van voorarrest nog resterende deel van de door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten 29 dagen, voorwaardelijk op te leggen, nu immers niet wordt uitgeleverd indien een straf van minder dan 30 dagen resteert.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de door de advocaat-generaal gevorderde duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- •
de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- •
het gewelddadig karakter van het onder 1 bewezen verklaarde, de omvang daarvan, de omstandigheid dat het hierbij om een welbewust gezochte confrontatie tussen voetbalsupporters gaat en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
- •
de omstandigheid dat hard drugs als de onder 2 bewezenverklaarde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het hof overweegt nog in het bijzonder dat volgens de in de strafrechtspleging ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting voor openlijke geweldpleging tegen personen een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken gebruikelijk is. De hoeveelheid drugs die verdachte bij zich had (16,76 gram) en de verpakking daarvan (28 sealtjes) duidt op een handelshoeveelheid. Daarvan uitgaand zou voor het Opiumdelict een gevangenisstraf van 2 maanden passend zijn. Aldus zou voor beide bewezenverklaarde feiten tezamen een gevangenisstraf van langere duur dan de 85 dagen die de advocaat-generaal eiste, op zijn plaats zijn.
Het hof houdt evenwel in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat niet bewezen is verklaard dat hij zelf personen heeft geslagen of geschopt of met voorwerpen heeft gegooid. Het hof zal daarom volstaan met de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven sealtjes bevattende cocaïne, met betrekking tot welke het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet , zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezen verklaarde oplevert:
- 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: 28 sealtjes bevattende in totaal 16,76 gram cocaïne.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Aarts en mr. J.A. van Zon,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 23 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.