HR, 17-02-2012, nr. 11/02251 en 11/02252
BV5140
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2012
- Zaaknummer
11/02251 en 11/02252
- LJN
BV5140
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV5140, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑02‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0743, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑02‑2012
- Vindplaatsen
V-N 2012/12.5 met annotatie van Redactie
FED 2012/42 met annotatie van E.B. PECHLER
NTFR 2012/692 met annotatie van Mr. M. HENDRIKS
Uitspraak 17‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Boete. Art. 67e AWR. De omstandigheid dat de grondslag voor de boete is totstandgekomen met omkering van de bewijslast verplicht niet tot vermindering van de boete.
Partij(en)
17 februari 2012
nrs. 11/02251 en 11/02252
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 2011, nrs. BK-09/00847 en BK 09/00848, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd tot op 25 percent van het bedrag van de nagevorderde belasting.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 08/6989 IB/PVV en AWB 08/7000 IB/PVV) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de boetes verder verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank alsmede de uitspraken van de Inspecteur, voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikkingen, vernietigd en de boetes verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het Hof heeft met betrekking tot de opgelegde vergrijpboetes geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende is geconfronteerd met omkering van de bewijslast in het onderhavige geval geen omstandigheid is die tot vermindering van de boetes aanleiding geeft. Voor zover middel I berust op de opvatting dat deze omstandigheid in alle gevallen moet leiden tot vermindering van de boete, faalt het, aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht.
3.2.
Middel I kan voor het overige evenmin als middel II tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.
Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende ter zake van het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof twee maal een bedrag van € 112 aan griffierechten heeft betaald, zal aan hem een bedrag van € 112 worden teruggegeven.
Beroepschrift 17‑02‑2012
Edelhoogachtbaar College,
Hierna zet ik namens en ten behoeve van mijn cliënt, [X] (BSN-nummer [M]), h/o [A] gevestigd aan de [A-STRAAT 1], te [Z], die te dezer zake woonplaats kiest te mijnen kantore, hierna te noemen: ‘belanghebbende’,
de gronden en motivering uiteen met betrekking tot het ingestelde cassatieberoep tegen de uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer van het gerechtshof 's‑Gravenhage d.d. 30 maart 2011, met procedurenummer BK/SK-09/00846, BK/SK-09/00847, BK/SK-09/00848 in het hoger beroep ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 23 oktober 2009 betreffende de uitspraak van de inspecteur d.d. 1 augustus 2008 op het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 d.d. 25 januari 2006, de uitspraak van de inspecteur d.d. 19 augustus 2008 op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2002 d.d. 12 januari 2006 en de uitspraak van de inspecteur d.d. 19 augustus 2008 op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2003 d.d. 13 januari 2006.
Het cassatieberoep betreft schending van recht en onvoldoende motivering. Voor zover de uitspraak van het Hof betrekking heeft op het berekenen van de vermindering van de boete kan belanghebbende zich hiermee verenigen en vormt het geen onderdeel van het cassatieberoep.
Inleiding
Belanghebbende drijft sinds 1 oktober 2001 zijn taxionderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende had een wisselend aantal werknemers in loondienst, variërend van 2 tot 7. Belanghebbende had daartoe maximaal 7 auto's tot zijn beschikking. Belanghebbende houdt per taxi dagelijks de rittenstaten bij.
Opgemelde aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van het rapport d.d. 28 december 2005. In dat rapport zou volgens de inspecteur sprake zijn van een ondeugdelijke/ onbetrouwbare ontvangstverantwoording.
Het betreft het niet volledig invullen van de rittenstaten uit de jaren 2001–2003, hiaten tussen begin en eindstanden van de gereden kilometers volgens de rittenstaten, het ontbreken van rittenstaten en het ontbreken van waarnemingen op rittenstaten. Bovendien zou er geen betrouwbare kilometeradministratie aanwezig zijn en worden volgens verweerder bewust ritten buiten de boeken gehouden. Hiertegen heeft belanghebbende gemotiveerd verweer gevoerd.
Volgens de inspecteur zou niet overtuigend aangetoond zijn dat de in het rapport geconstateerde gebreken onjuist zijn en dat dientengevolge niet overtuigend is aangetoond dat de opgelegde aanslagen onjuist zijn.
Omkering van bewijslast
Ter zake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2002 en 2003 is een 50% vergrijpboete opgelegd en later verminderd tot 25% en na beroep gematigd met nog eens 10%. Ik meen echter dat in deze situatie er geen sprake dient te zijn van omkering van bewijslast nu het hier een criminal charge betreft in de zin van artikel 6 EVRM. Ten onrechte is er sprake van omkering van bewijslast.
Bovendien zijn de (overigens betwiste) feiten te algemeen van aard, waardoor omkering van bewijslast m.i. onredelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van belanghebbende zodanige gebreken vertoont, dat deze niet voldoet aan de daaraan in artikel 52 A wr gestelde eisen.
Uitspraak Gerechtshof
In de door het Hof, met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank, gedane uitspraak zijn zowel deze correcties alsmede de vermindering van de boete bevestigd, in dier voege dat de boete in totaal op 20% is vastgesteld.
Belanghebbende betwist echter de bevindingen van het boekenonderzoek, althans stelt zich op het standpunt dat ten onrechte correcties zijn opgelegd, althans dat deze correcties tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.
Belanghebbende is het dan ook oneens met de uitspraak van het Hof voor zover wordt gesteld dat in een groot aantal gevallen met de auto's is gereden zonder dat de ritten in de rittenstaten zijn verwerkt.
Belanghebbende is het oneens met de uitspraak van het Hof voor zover wordt gesteld dat belanghebbende in het geheel geen inzicht heeft gegeven in de mate van privé en/of onrendabel gebruik.
Volgens het Hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan de bewustheidseis is voldaan en dat sprake is van voorwaardelijk opzet aan de kant van belanghebbende en dat daarbij een boete van 50 percent van de nagevorderde belasting passend en geboden is. Belanghebbende bestrijdt zulks reeds hierom. Het Hof overweegt daarbij — en volgens belanghebbende ten onrechte — dat de omstandigheid dat belanghebbende is geconfronteerd met omkering van bewijslast in het onderhavige geval geen omstandigheid is die tot vermindering van de boete aanleiding geeft.
Hiertegen richt zich het cassatieberoep met als cassatiemiddel dat het Hof in zijn genoemde uitspraak het recht heeft geschonden, althans vormen heeft verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen als in zijn uitspraak is weergegeven, zulks om de navolgende, mede in hun onderling verband te beschouwen redenen.
Cassatiemiddel 1
- A.
Belanghebbende heeft alle zakelijke kilometers vermeld in de rittenstaten. Bij de waardering van de waarnemingen dan wel steekproeven wordt ten onrechte geen rekening gehouden met woon-werkritten die als lege ritten dienen te worden aangemerkt en ten onrechte als privéritten dan wel ‘omzet-genererende’ ritten worden aangemerkt omdat deze aan het begin en einde van de dag waarop de rittenstaat betrekking heeft niet zijn opgenomen in de rittenstaat, hetgeen toentertijd (2002 en 2003) ook de gangbare praktijk was. Op de rittenstaten staat voor iedere dag vermeld de beginkilometerstand van die dag en de laatste kilometerstand van die dag alsmede alle beladen kilometers. De overige zakelijke ritten (lege ritten) zijn eenvoudig af te leiden door de betalende ritten te verminderen met de totale kilometers per dag. Het saldo daarvan zijn de overige zakelijke kilometers. Privékilometers heeft belanghebbende aangegeven.
Alle zakelijke ritten zijn vermeld. Ten onrechte, althans ontoereikend heeft het Hof overwogen dat in een groot aantal gevallen met de auto's is gereden zonder dat de ritten in de rittenstaten zijn verwerkt.
- B.
Ter zake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2002 en 2003 is een 50% vergrijpboete opgelegd en later verminderd tot 25% en na beroep gematigd met nog eens 10%. De vergrijpboete betreft een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. Het Hof is ten onrechte voorbij gegaan dat omkering van bewijslast in deze situatie onredelijk en onbillijk. Bovendien zijn de (betwiste) feiten gesteld door verweerder te algemeen van aard zijn, waardoor omkering van bewijslast disproportioneel is. Ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft het Hof overwogen dat de omstandigheid dat belanghebbende is geconfronteerd met omkering van bewijslast in het onderhavige geval geen omstandigheid is die tot vermindering van de boete aanleiding geeft.
- C.
Er bestaat er een wanverhouding tussen de opgelegde boete en de ernst van het vergrijp waardoor er strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De boete is bovendien tot stand gekomen door middel van omkering van bewijslast waarbij de hoogte voor het betwiste gedeelte is bepaald met behulp van een theoretische winstberekening. De vergrijpboete is niet passend en geboden. Het Hof is ten onrechte in haar uitspraak hieraan voorbijgegaan. Ik meen dat hier sprake is van ontoereikende motivering.
- D.
De boete dateert van eind 2005. De boete dient verminderd te worden wegens undue delay. De boete dient dan ook te worden gematigd en te worden verminderd tot nihil. Ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft het Hof geoordeeld dat voor een verdere vermindering van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn geen reden te zien.
- D.
Bronnen:door ook gebruik te maken van waarnemingen van IVW worden niet op eenduidige wijze waarnemingen geïnterpreteerd met als gevolg dat er met twee maten wordt gemeten. Een en ander leidt tot willekeur. In de praktijk is gebleken dat waarnemingen via IVW en rittenstaten regelmatig als fout worden geoordeeld terwijl er slechts enkele minuten verschil bestaat tussen beide vastleggingen. Ook NAP vertoont gebreken. Het hof heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met haar constatering dat de bevindingen van het NAP niet een dermate eenduidig beeld opleveren dat daaruit geconstateerd kan worden dat teveel of te weinig ritten op de rittenstaten zijn vermeld. De inspecteur heeft zijn correcties opgelegd naar aanleiding van onder andere die NAP gegevens. Het had op de weg gelegen van het Hof een correctie te geven op de doorgevoerde correcties van de inspecteur. Door hier geen rekening mee te houden is de uitspraak niet met de juiste redenen omkleed.
Bovendien heeft het Hof ten onrechte nagelaten haar oordeel te geven omtrent de door verweerder toegepaste bronnen en de daarbij behorende verschillende interpretaties, waardoor er sprake is van willekeur. Ten onrechte is het Hof dan ook voorbij gegaan aan de verschillen in de drie externe bronnen, (de bekeuringen, NAP gegevens alsmede de waarnemingen), juist nu deze externe bronnen dienen als basis waarop de omzet- en de winstberekening steunt. Ook in die zin is de uitspraak van het Hof niet met de juiste redenen omkleed.
Cassatiemiddel 2
- E.
Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 3:2 AWB doordat het Hof heeft overwogen dat het op de weg van belanghebbende ligt een verklaring te geven voor het omvangrijk verschil tussen belanghebbendes administratie enerzijds en twee los daarvan staande kenbronnen anderzijds en dat zonder aanvullend bewijs van belanghebbende het niet aannemelijk is dat op die momenten privé gereden is, de chauffeur pauze had of dat er sprake was van een rit die niet heeft geleid tot enige betaling.
Het oordeel van het Hof gaat voorbij aan de overgelegde rittenstaten waarin alle zakelijke ritten zijn vastgelegd en waaruit pauze dan wel lege ritten zijn af te lezen, maar plaatst ook belanghebbende voor een onmogelijke opdracht om iets te bewijzen wat niet te bewijzen valt, namelijk een lege rit, of een gehouden pauze. Ik meen dat hier sprake is van schending van het recht.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat 's Hofs uitspraak onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd is. Bovendien wordt door 's‑Hofs uitspraak het Nederlandse recht geschonden.
Belanghebbende verzoekt Uw College dan ook deze uitspraak te vernietigen, althans zodanige voorziening te treffen als Uw College juist zal achten, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.