Hof Arnhem, 03-10-1995, nr. 21-000103-95
ECLI:NL:GHARN:1995:AE1892
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
03-10-1995
- Zaaknummer
21-000103-95
- LJN
AE1892
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:1995:AE1892, Uitspraak, Hof Arnhem, 03‑10‑1995; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 03‑10‑1995
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Parketnummer: 21-000103-95
Uitspraak dd.: 3 oktober 1995
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 6 januari 1995 in de strafzaak tegen
VERDACHTE,
geboren te X op 5 oktober 1960,
wonende te X, C-weg 1,
thans verblijvende in PI 'De Grittenborgh' te Hoogeveen.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 mei, 26, 27, 28 en 29 juni, 7 en 19 september 1995 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal, na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Voorzover namens verdachte is verzocht het onderzoek te schorsen om redenen als uiteenge-zet in de pleitnota van de raadsman van mededader, gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 19 september 1995 in de zaak tegen mededader, overweegt het hof het volgende.
Met betrekking tot het verzoek de videoband van de plaats van het misdrijf ter terechtzitting te doen afspelen:
Het hof acht zich voldoende voorgelicht over de situatie ter plekke, mede gelet op de zich in het dossier bevindende foto's en de verklaring ter terechtzit-ting van de getuige-deskundige 1.
Met betrekking tot het verzoek de ontbrekende pagina's van het journaal van de technische recherche te doen toevoegen aan het dossier:
De zich in het dossier bevindende pagina's van het journaal van de technische recherche omvatten de periode van 9 januari 1994 18:45 uur tot 11 januari 1994 13:30 uur.
Voorts hebben verbalisanten uitgebreid verslag gedaan van het aantreffen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer in proces-verbaal genummerd 9401101111 en van de verrichtingen van de technische recherche (BPS nr. 93-524610). Niet aannemelijk is dat niet in het dossier gevoegde delen van het journaal van de technische recherche informatie zouden bevatten die niet is vermeld in de stukken die wel deel uitmaken van het dossier.
Met betrekking tot de verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek:
De technische recherche en het Gerechtelijk Laboratorium van het ministerie van Justitie hebben in onderlinge samenspraak bepaald welke onderzoeken dienden te worden verricht. Deze keuzen zijn gemaakt onder meer aan de hand van de technische en praktische mogelijk-heden; te denken is aan de beschikbaar-heid van vergelijkingsmateriaal etcetera. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat in het tech-nisch onderzoek verrichtingen achterwege zijn gelaten die een nieuw licht op de zaak zouden kunnen werpen. Nader technisch onderzoek zoals door de raadsman verzocht is naar het oordeel van het hof daarom niet noodzakelijk. Het hof is dezelfde mening toegedaan met betrekking tot het horen van de getuige-deskundige 2, nu uit de door de verdedi-ging overgelegde stukken blijkt dat getuige-deskundige 2 in antwoord op schrifte-lijke vragen van de raadsman de bevindingen en conclusies van andere geraadpleegde deskun-digen slechts heeft kunnen bevestigen, en nu het hof nader onderzoek door getuige-deskundige 2 niet noodzakelijk acht.
Evenmin acht het hof het noodzakelijk getuige-deskundige 3 nader te horen over het rapport van 14 september 1995, omdat onduidelijkheden in dat rapport door nadere informatie, ter te-recht-zitting door de procureur-generaal verschaft, zijn opgehelderd.
Voorts acht het hof het niet noodzakelijk het onderzoek te hervatten voor het opsporen en horen van de andere door de verdediging genoemde getuigen, hetzij omdat het hof zich reeds voldoende voorgelicht acht over de onderwerpen waarover zij zouden kunnen verklaren (getuige 1, getuige 2 -daarmee is ook het horen van een psycholoog in verband met de betrouwbaarheid van hypnoseverhoren niet noodzakelijk- en de werkgever van getuige 2, overige personen die op de plaats delict de op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen druppel sperma hebben kunnen zien), hetzij omdat de informatie die zij volgens de raadsman van mededader zouden kunnen verschaf-fen in een te ver verwijderd, te vaag of onwaarschijnlijk verband met het telastegelegde staat.
(Opsporen en horen van de persoon genoemd getuige 3, horen van getuige 4 tot en met 8.)
Het hof acht het derhalve evenmin noodzakelijk een Oslo-confrontatie te doen plaatsvinden van de getuige 9 met getuige 7 en 8.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof opgeworpen dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu aan de verdediging bij herhaling stukken zijn onthouden.
Het hof overweegt het volgende. De positie en taak van het openbaar ministerie brengen met zich mee dat uit de uit het voorbereidend onderzoek beschikbare stukken een selectie wordt gemaakt van volgens de officier van justitie voor het onderzoek ter terechtzitting relevante processen-verbaal en bescheiden, welke door hem in het dossier worden opgenomen.
Wanneer aannemelijk zou worden dat het niet in het dossier voegen van stukken door de officier van justitie is geschied met het oogmerk de belangen van de verdediging te schaden, zou dat kunnen raken aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Naar het oordeel van het hof is een dergelijk oogmerk niet aannemelijk geworden. De belangen van verdachte zijn voorts door eventuele vertraagde toezending niet geschaad, nu de verdediging tijdig en in voldoende mate in staat is gesteld om alsnog kennis te nemen van niet aan het dossier toegevoegde stukken en om die desgewenst alsnog aan het dossier te doen toevoegen.
De telastelegging
Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg gewij-zigd, telastegelegd, dat:
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De ver-dachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmid-delen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof gesteld dat de bekennende verkla-rin-gen van verdachte en de belastende verklaringen van mededader, getuige 10 en getuige 11 niet geacht kunnen worden in vrijheid te zijn afgelegd en onbetrouwbaar zijn, en derhalve niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op hetgeen de verbalisanten A, B en C ter terechtzitting hebben verklaard over de gang van zaken bij de verhoren die hebben geresulteerd in de betwiste verklaringen, kan niet gezegd worden dat die verklarin-gen niet in vrijheid zouden zijn afgelegd.
Het hof wijst er in dit verband voorts op dat verdachte, mededader, getuige 10 en 11 verklarin-gen hebben afgelegd die over en weer ondersteuning vinden zowel op de hoofdlijnen als met betrekking tot kenmerkende details, terwijl deze onderlinge congruentie, naar de verbalisanten die genoem-de personen hebben verhoord ter terechtzitting als getuige hebben verklaard, niet anders kan worden verklaard dan door de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte, mededader, getuige 10 en 11 uit geen andere bron dan uit eigen authentieke wetenschap afkomstig kunnen zijn.
Na te melden processen-verbaal en bescheiden zijn, voorzover vermeld, als bijlagen ge-voegd bij het proces-verbaal, genummerd 940516.1200, op 16 mei 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten D, E en F, allen behoren-de tot de afdeling zware criminaliteit van de regionale politie Noord- en Oost-Gelderland en werkzaam in het recherche-bijstands-team Gelderland.
Een proces-verbaal, genummerd 940110.1111, gemerkt bijlage 1, op 10 januari 1994 in de wettelijke vorm opge-maakt door verbalisanten G en H, respectievelijk opper-wacht-meester en wachtmeester 1e klasse, beiden behorend tot de basis-eenheid Ermelo-X, alsmede tot het Recherche Bijstand Team Gelderland, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Naar aanleiding van een melding van de regionale meldkamer van politie te Apeldoorn, welke werd doorgegeven op 9 januari 1994 te 17.55 uur, begaven wij ons naar de A-weg perceel 1 te X.
Men verzocht ons naar voornoemd perceel te gaan in verband met het aantreffen in deze woning van een persoon die bebloed in de kamer lag.
Op voornoemde datum waren wij omstreeks 18.00 op het opgegeven adres. Uit de geopende deur zagen wij een vrouw naar buiten komen. Dit bleek later te zijn de oma van het slachtoffer, wonende op genoemd adres. Wij hoorden haar roepen: "Mijn kleindochter, mijn kleindochter".
Gezien de aard van de melding zijn wij terstond de woning ingegaan. Binnengekomen in deze woning kwamen wij in een hal terecht van waaruit wij de woonka-mer konden inkijken. In deze kamer zagen wij voor een aldaar tegen de muur staan-de bank kleren liggen met daaronderuit stekend een paar benen.
Dichterbij komend zagen wij dat het hier een vrouwspersoon betrof die hevig bloedde of had gebloed.
Vrijwel meteen hierop arriveerde de dienstdoende huisarts te X. Deze stelde een onnatuurlijke dood vast.
Het bovenlichaam was gekleed in een grijze trui. Vanaf ongeveer borsthoogte tot kniehoogte was het lichaam bedekt met een aantal kledingstukken, zijnde een groene wax-jas en een blauwe spijkerbroek. Ik, verbalisant G, zag dat het onderlichaam was ont-bloot. De door het slachtof-fer gedragen trui was kennelijk enkele centi-meters om-hoog geschoven. Onder-kleding werd door mij verbalisant G niet waargeno-men.
Door mij, verbalisant G, werd het lichaam van wijlen het slachtoffer in beslag genomen.
Een rapport van het Laboratorium voor gerechtelijke pathologie van het ministerie van Justitie, genummerd 94016/R004, op 3 maart 1994 opgemaakt en onderte-kend door een beëdigd deskundige, als arts en patholoog verbonden aan genoemd Laboratorium, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als conclusie:
Bij het slachtoffer, oud 23 jaar, kan het intreden van de dood worden verklaard door inwerking van uitwendig mecha-nisch, samensnoerend geweld aan de hals en multiple steek-/snijverwondingen in het halsgebied, ieder apart en in combinatie, ge-paard gaan-de met teke-nen van verstikking, door omsnoerend geweld èn inademen van bloed en weefsel-schade.
Een proces-verbaal, genummerd 940530.1005, gemerkt bijlage D29, op 30 mei 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt -door verbalisant A, inspecteur van politie, groepschef recherche bijstand-team, beho-rende tot de Regio Gelderland Midden en verbalisant G, brigadier van politie behorende tot de basis-eenheid Ermelo/X, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige 11:
Ik wil nu alles vertellen wat ik over de moord en de verkrachting van het slachtoffer weet. Dit was op zondag, 9 januari 1994 aan de A-weg te X.
Ik zal verklaren vanaf het moment dat verdachte, mededader, getuige 10 en ik net voorbij de woning nummer 1 aan de A-weg te X stopten.
Verdachte bestuurde de auto en stopte net voorbij de dam/inrit van nummer 1.
Mededader stapte toen uit de auto en verdachte eveneens. Samen liepen ze de inrit van num-mer 1 op waarop het meisje met de fiets was verdwenen.- Ik zag dit voordat getuige 10 achter het stuur ging zitten en doorreed.
Getuige 10 stapte op de B-weg uit de auto en liep in de richting van het witte huisje. Hij had gezegd dat hij ging kijken waar de jongens bleven omdat het zo lang duurde. Op een gegeven moment hoorde ik een schreeuw. Toen ik achterom keek zag ik getuige 10 op de weg staan en ik zag dat hij mij wenkte. Ik stapte uit en liep in de richting van getuige 10.
Toen ik bij hem was hoorde ik hem zeggen: "Verdachte en mededader zijn in het huisje". Hij vertelde dat mededader en verdachte bij het meisje waren. Samen met getuige 10 liep ik de dam/in-rit van perceel A-weg 1 op en daarna de tuin in tot aan het raam aan de voorzijde van de woning dat uitkijkt op de A-weg. Samen met getuige 10 stond ik toen voor het raam. Door dat raam keek ik naar binnen, de kamer in.
In de kamer zag ik dat mededader het meisje vast had. Hij stond achter haar en hield haar beide armen vast naast haar lichaam. Ik zag dat verdachte haar bevoelde en betastte. Ik zag dat het meisje probeerde naar verdachte te schoppen maar dat lukte niet omdat verdachte dicht tegen het meisje aan stond. Ik zag toen dat mededader een hand losliet van het meisje en haar vervol-gens een klap van achteren tegen het hoofd gaf met de vlakke hand. Meteen hierop zag ik dat mededader het meisje naar de grond werkte. Verdachte trok haar schoenen uit. Ik zag dat het meisje pro-beerde van zich af te schop-pen, maar ze raakte niemand. Ik zag dat verdachte de knoop van de broek van het meisje losmaakte en de broek aan de zijkanten vastpakte en vervolgens de broek van het meisje naar beneden trok. Ik zag dat het onderlichaam van het meisje ontbloot was. Het was meteen ontbloot toen de broek werd uitgetrok-ken. Verdachte liet zijn broek gedeeltelijk zakken tot iets onder de knieën terwijl hij stond. Verdachte stond in zijn blote kont. Verdachte ging op het meisje liggen en begon neukbewegingen te maken. Verdachte hield één hand op de mond van het meisje. Ik zag dat verdachte haar een klap of een stomp tegen het gezicht gaf met de rechterhand. Mededader zat toen achter het meisje bij het hoofd en hield een pols van het meisje vast. Ik zag dat mededader met één hand zijn gulp openmaakte en zijn lul uit zijn broek pakte.
Verdachte stapte van het meisje af en trok zijn broek omhoog.
Mededader hield toen beide polsen van het meisje vast. Verdachte liep naar het hoofd van het meisje en pakte de beide polsen vast. Ik zag toen dat mededader op het meisje ging liggen. Mededader had zijn broek ook laten zakken. Zijn bovenbroek en onderbroek tegelijk. Ik zag mededader eerst in zijn blote kont staan. Toen mededader op het meisje lag zag ik mededader neukbe-wegingen maken. Verdachte hield toen haar polsen vast. Ik zag dat mededader van het meisje afkwam en zijn broek aantrok. Mededader pakte de polsen van het meisje vast terwijl hij boven haar hoofd op de knieën zat. Verdachte lag op een knie naast het meisje en met de andere knie op het meisje. Ik zag dat verdachte in de zak van z'n broek voelde.
Ik zag toen dat verdachte iets uit zijn broekzak pakte. Meteen nadat hij dat uit z'n broek-zak had gehaald, zag ik verdachte steekbewegingen maken. Ik zag hem zeker twee keer in de hals van het meisje steken.
Meteen nadat die steekbewegingen waren gemaakt, liepen getuige 10 en ik weg. Al die tijd hadden wij voor hetzelfde raam staan kijken. Mededader had op dat moment het meisje nog altijd vast. Ik heb niet gezien dat verdachte hetgeen hij uit zijn zak haalde heeft losge-maakt met beide handen. Hij heeft maar één hand gebruikt. Hij stak van boven naar beneden en niet vooruit. Het weer op het meisje gaan zitten van verdachte en het weer vastpakken van de polsen door mededader was eigenlijk één beweging.
Getuige 10 en ik zijn naar de auto gelopen.
Later kwam eerst verdachte over de A-weg aanlopen en later mededader.
De stukken van het gerechtelijk vooronderzoek, genummerd Rc 226/05/94, waaronder met name het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commis-saris van 2 juni 1994, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige 10:
Ik begrijp van u dat ik door u als verdachte word gehoord in de zaak van het slachtoffer die op zondag 9 januari 1994 te X is verkracht en op gewelddadige wijze om het leven is gebracht.
Ik ben inderdaad met de anderen weggeweest. Verdachte en mededader zijn in dat huisje geweest.
Op een gegeven moment ben ik naar het huisje toegelopen en ik ben voor het raam aan de voorkant gaan staan.
Ik zag verdachte en mededader met het meisje een beetje stoeien, zo een beetje duwen.
Op een gegeven moment zag ik dat verdachte dat meisje beetpakte en tegen de grond duwde.
Op een gegeven moment zag ik dat verdachte de broek van het meisje naar beneden trok. Zij had ook een onderbroek aan. Die werd gelijk met de bovenbroek naar beneden getrokken.
Terwijl dat alles gebeurde hield mededader dat meisje bij de armen vast. Ik zag dat meisje wel wat trappende bewegingen met haar benen maakte.
Ik zag dat verdachte zijn broek en onderbroek naar beneden trok tot aan zijn knieën en vervolgens op dat meisje ging liggen.
Ik zag dat verdachte aan het wippen was.
Mededader hield al die tijd dat meisje vast. Mededader zat bij het hoofd van dat meisje, zijn gezicht was in mijn richting gekeerd. Verdachte zag ik op de rug.
Op een gegeven moment stapte verdachte van dat meisje af. Ik heb ook nog gezien dat mededader zijn lul uit zijn broek had en dat hij zijn lul met een hand vast had. Het ging alle-maal zo snel.
In ieder geval is mededader, toen verdachte van dat meisje afging, er op geschoven. Hij had dat meisje toen nog bij een arm vast, verdachte pakte het toen over. Terwijl mededader erop schoof zat verdachte ongeveer op dezelfde plaats waar mededader had gezeten, terwijl hij zoals gezegd dat meisje bij beide armen vast hield.
Mededader is op een gegeven moment ook van dat meisje afgegaan.
Ik zag haar ook toen nog met de benen wat trappende bewegingen maken.
Ik heb verdachte ook op enig moment iets uit zijn broekzak zien halen.
Ik heb gezien dat verdachte direct dan wel kort daarop met zijn arm een zwaaiende bewe-ging maakte, van onderen naar boven en weer naar beneden. Hij maakte die beweging naar de vloer toe op de plaats waar dat meisje zo ongeveer lag.
Ik ben uitein-delijk van dat huisje weggerend en zei tegen getuige 11 dat hij mee moest komen. Wij zijn toen beiden in de auto gestapt en zijn weggereden. Ik ben toen weer terug-gereden naar de plaats waar wij hadden gestaan met de auto. Op een gege-ven moment kwamen verdachte en mededader er aan. Ze zijn ingestapt, verdachte ging achter het stuur zitten. Ik stapte van de bestuurdersplaats over naar de passagiersplaats naast de bestuurder. We zijn weggereden.
Een proces-verbaal, genummerd 940407.2100, gemerkt bijlage C36, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant I, rechercheur behorende tot de basiseenheid Hatte-mer-broek en verbalisant J, rechercheur jeugd- en zedenzaken van het district Apeldoorn, voor-zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verkla-ring van getuige 10:
Verdachte heeft mij na 9 januari 1994 een aantal dingen verteld die in het huisje aan de A-weg hebben plaatsgevonden.
Hij had het er eerst over dat mededader en hij een wipje hadden gemaakt en dat hij het verkeerd had gedaan. Hij had het meisje wel bewusteloos en toen heeft hij de klus afgemaakt.
Hij heeft haar toen met een mes gedood. Hij zei dat hij haar met het mes in de keel had gestoken. Hij dacht eerst dat hij haar door middel van die verwurging al dood had gedrukt. Hij vertelde dat zowel hij als mededader haar voor die tijd geslagen hadden. Verdachte heeft ook gezegd dat mededader haar handen heeft vastgehouden toen ze vermoord werd. Ik heb gehoord dat mededader haar na afloop heeft afgedekt. Verdachte vertelde ook dat mededader haar ook heeft vastgehouden en genaaid.
Een proces-verbaal, genummerd 940530.1940, gemerkt bijlage C69, op 30 mei 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant I, rechercheur behorende tot de basiseenheid Hatte-mer-broek en verbalisant A, inspecteur van politie, groepschef recherche bijstand-team, behorende tot de Regio Gelderland Midden, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verkla-ring van getuige 10:
Op het moment dat ik verdachte die steekbewegingen zag maken naar dat meisje, hield mededader haar vast. Hij heeft haar toen ook bij de armen vastgehad.
Een proces-verbaal, genummerd 940510.1100, gemerkt bijlage A63, op 10 mei 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten B en C, beiden hoofdagent-rechercheur respectieve-lijk te Epe en Arn-hem, beiden tijdelijk werkzaam in het recherche bijstandsteam X, voorzover inhou-den-de, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 9 januari 1994, omstreeks 15.45 uur, zijn wij, getuige 10, mededader, getuige 11 en ik met de Merce-des van getuige 10, weggereden.
Ik reed in de auto van getuige 10. Getuige 10 nam naast mij plaats. Achter mij zat mededader en daarnaast getuige 11.
Op de Bosrand, vlak voor de kruising met de A-weg, kwamen wij achter een meisje/vrouw te rijden, waarvan ik nu weet dat dat het slachtoffer was.
In de auto zei mededader: "He, daar heb ik mee gelopen", of "Daar heb ik verkering mee gehad", althans woorden van gelijke strekking. Ook zei mededader dat die griet zo geil was als een beer en dat je die net zo vaak kon neuken als je wilde. Hierop gaf ik als ant-woord: "Die zou ik ook wel willen neuken, al stond mijn partner er bij te janken".
We bleven achter het slachtoffer rijden. Nog steeds werden er verschillende opmerkingen gemaakt over het slachtoffer.
Het slachtoffer reed voor ons uit en sloeg vervolgens rechtsaf de A-weg in.
Nadat wij ook rechtsaf geslagen waren, zag ik aan de linkerzijde van de A-weg een huisje. Ter hoogte van het huisje toeterde ik nog en mededader begon uitbundig -te zwaai-en. Ik zag dat het slachtoffer de dam van het huisje op-reed.
Ik zette de auto voorbij de oprit van die woning stil.
Ik zag dat mededader met het slachtoffer stond te praten op de dam van dat huisje, ter hoogte van het keukenraam.
Gezamenlijk liepen wij via de achterdeur de woning binnen.
In de keuken liepen wij achter elkaar, eerst het slachtoffer, toen mededader, en daarna ik.
Daar maakte mededader, terwijl hij zich half naar mij omdraaide, een handgebaar, hetgeen betekende dat zij wel te neuken was.
Vanuit de keuken liepen wij de gang in.
Toen we in de gang aankwamen, zag ik mededader het slachtoffer bij haar arm of schouder grij-pen. Dit was ter hoogte van de deur van de gang naar de kamer. Ik dacht dat mededader, het slachtoffer bij haar rechterarm of -schouder greep. Ik weet dit echter niet zeker. Direct hierop kwam de reactie van het slachtoffer. Ik zag dat ze met een van haar armen, aan de zijde waar ze vastgegrepen werd, een zwaai of af-weerbeweging maak-te. Tevens hoorde ik dat het slachtoffer zei: "Man, donder op". Ze schreeuwde dit. Het ging niet met gewone stem. Direct daarop gaf mededader haar opzettelijk en met kracht een vuistslag tegen haar hoofd.
Op dat moment liep ik langs mededader en het slachtoffer de kamer in. Ik greep het slachtoffer beet door met beide armen, haar bovenlichaam en haar armen daarmee in te klemmen. Ik hield haar dan van achteren vast. Direct werkte ik haar tegen de grond. Ik merkte dat ze tegenstribbelde en zich verzette. Ook hoorde ik dat ze schreeuwde: "Schoften, donder op!".
Ik werkte haar opzettelijk en met kracht in de kamer tegen de grond. Ik pakte haar bij de polsen vast waarna mededader op het slachtoffer ging zitten.
Mededader hield haar bij de polsen vast. Ik wilde en zou haar neuken.
Op het moment dat ik eraf ging, kroop mededader erop. Daarna begon mededader haar te neuken. Nadat mededader van het slachtoffer is afgegaan, blijft hij daar en komt het slachtoffer bij. Er ontstaat daarna een worsteling en er wordt geslagen. Ik pakte toen een mes. Ik kon het snel pakken. Het was niet groot. Het slachtoffer begon zich te verweren waar-door ik met het mes begon te zwaaien. Ik heb haar toen met dat mes in de strot gesto-ken.
Daarna ben ik in paniek de woning uitgelopen. Op het moment dat ik de woning uitliep bleef mededader bij dat meisje achter.
Een proces-verbaal, genummerd 9404131430, gemerkt bijlage A47, op 13 april 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant B en C, beiden hoofdagent-rechercheur respectieve-lijk te Epe en Arn-hem, beiden tijdelijk werkzaam in het recherche bijstandsteam X, voorzover inhou-den-de, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Toen we in de gang aankwamen, zag ik mededader het slachtoffer bij haar arm of schouder grij-pen. Direct hierop kwam de reactie van het slachtoffer. Ik zag dat ze met een van haar armen, aan de zijde waar ze vastgegrepen werd, een zwaai of afweerbeweging maak-te.
Tevens hoorde ik dat het slachtoffer zei: "Man, donder op". Ze schreeuwde dit. Ik greep het slachtoffer beet en werkte haar te-gen de grond. Ik werd hierbij geholpen door mijn aange-leerde judotechniek. Wanneer we op de grond liggen, leun ik met mijn bovenlichaam op het bovenlichaam van het slachtoffer. Direct hierop zet ik de verwurging in door met mijn duimen of vingers haar slag-aders in haar nek dicht te drukken. Ik doe dit opzettelijk en met kracht. Het is een judotrucje. Dit alles gebeurt in luttele seconden. Op het moment dat ik het slachtoffer verwurg zegt ze niet zoveel meer en ze raakt buiten westen. Ik zie dat mededader begint met het uitkleden van het onderli-chaam van het slachtoffer. In een eerder stadi-um heb ik verklaard dat mededader haar vasthield bij haar polsen. Dit klopt als een bus. Ik kruip tussen het slachtoffer haar benen. Ik trek mijn gulp los of trek de voorkant van mijn broek naar beneden. Ik steek dan mijn stijve lul bij het slachtoffer in haar kut en begin haar te neuken. Wanneer ik haar lig te neuken dan kom ik weer bij zinnen en ik ga van het slachtoffer af. Ze kreunt namelijk wanneer ik haar neuk. Ik denk dat ik daar-door word opgeschrikt. Op het moment dat ik eraf ga, kruipt mededader er op. Ik zie dat hij haar neukt.
Een proces-verbaal, genummerd 940330.1200, gemerkt bijlage B35, op 30 maart 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant K, rechercheur B, werkzaam bij de Midden Veluwe Vallei, en verbalisant R, medewerker JZZ in het district Noord West Veluwe van de Politie regio Gelder-land Noord en Oost, beiden tijdelijk werkzaam in het recherche bijstandsteam X, voorzo-ver inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van mededader:
Het is werkelijkheid geweest dat ik op 9 januari 1994 in de namiddag in de woning A-weg 1 te X geweest ben. Ik heb verdachte op het meisje zien liggen. Ik zag dat haar benen bloot waren en verdachte lag tussen haar benen in met zijn onderli-chaam. Verdachte maakte neukbewegingen. Het meisje heeft, toen ze onder verdachte lag, niet uit zichzelf bewo-gen. Ik kon dit zien omdat ik zeer dicht bij was. Ze lag op de rug op de grond. Ze lag met de rechterwang op de grond. De haren, ze had lang haar, lagen over de linkerzijde van haar gelaat. Ik verklaarde al eerder dat ik als laatste bij de auto terug kwam, waarin verdachte, getuige 10 en getuige 11 al zaten.
Een proces-verbaal, genummerd 93-524610, op 2 augustus 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten L, M, N en O, allen behorende tot de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, verbalisanten P en Q, beiden behorende tot de regiopolitie Gelderland Mid-den en Lebens, behorende tot de regiopolitie Gelderland Zuid, allen technisch rechercheur, ingedeeld bij het Recherche Bijstandteam Gelderland, voorzover inhoudende, zakelijk weerge-ge-ven, als relaas van verbalisanten, dan wel van een of enkelen hunner:
Wij hebben sporenonderzoeken verricht naar aanleiding van de dood van het slachtoffer in de gemeente X op 9 januari 1994.
Naar aanleiding van een verklaring van mededader werden op 9 maart 1994 de matten van de deur tussen hal en woonkamer (svo 329 en 330) veiliggesteld.
Op 11 maart 1994 werden overige matten (svo 331 t/m 334) veiliggesteld.
De daarvoor in aanmerking komende veiliggestelde goederen werden overgebracht naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
Een proces-verbaal, op 14 februari 1994 in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafza-ken in de arrondissementsrechtbank te Zutphen, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 1994 heb ik mij, in de zaak van het openbaar ministerie tegen verdachte, wonende te X, C-weg nr. 1, begeven naar perceel C-weg nr. 1 te X teneinde daar huiszoeking ter inbeslagneming te doen. Tijdens de zoeking werden diverse goederen in beslag genomen, welke ver-meld staan op bijgaande lijsten. De inbeslaggenomen goederen zijn ter hand gesteld van het RBT-X voor nader onderzoek.
Een bij voormeld proces-verbaal gevoegde en in verband met de inhoud van dat proces-verbaal door het hof voor het bewijs gebezigde lijst van stukken van overtuiging, nader aangeduid als BPS nr. 94-602208 en vermeldende dat op 13 februari in de ouderslaapkamer in de woning van verdachte, C-weg 1 te X onder nummer 867 is in beslag genomen een housebroek "Utilety Gear".
Een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium van het ministerie van Justitie, op 25 mei 1994 opgemaakt en ondertekend door getuige-deskundige 3 en getuige-deskundige 4, beiden vast gerech-telijk deskun-dige, verbonden aan genoemd Laboratorium, voorzover inhoudende, zakelijk weergege-ven:
Op 21 februari 1994 werd ontvangen van de technische recherche Noord- en Oost-Gelderland, via verbalisant O: vanuit perceel C-weg 1 te X: 867, een house-broek merk 'Utility Gear', aangetroffen in een kledingkast in de ouderslaap-ka-mer.
Op 10 maart 1994 werd ontvangen van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland: 330, een donkerbruine mat uit de woonkamer.
Op 18 maart 1994 werd ontvangen van de technische recherche Noord- en Oost-Gelderland, via verbalisant O: 334, een bruin vloerkleed onder de salontafel in de woonka-mer vanaf de plaats delict.
Conclusie: Op de housebroek ad 867 werden enkele vezels aangetroffen die niet te onderscheiden waren van enkele van de vezelmaterialen zoals verwerkt in de mat ad 330 en het vloerkleed ad 334. Het is derhalve mogelijk dat de housebroek ad 867 en de mat ad 330 en/of het vloerkleed ad 334 met elkaar in contact zijn geweest.
Bewezenverklaring
Door voormelde bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandig-heden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij op 9 januari 1994 in de gemeente X tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een mededader, (telkens) opzettelijk gewelddadig de keel van dat slachtoffer dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen in de hals van dat slachtoffer gestoken en/of gesneden, mede tengevolge van welke handelingen voornoemd slachtoffer is overleden;
- 2.
hij op 9 januari 1994 in de gemeente X tezamen en in vereniging met een ander door geweld het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer, hebbende verdachte tezamen en in vereniging met een mededader hun penis(sen) in de vagina van dat slachtoffer gebracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met een mededader, telkens opzettelijk gewelddadig
- -
dat slachtoffer heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden
en
- -
tegen het hoofd en/of het lichaam van dat slachtoffer heeft geslagen en
- -
de boven- en onderbroek van dat slachtoffer heeft uitgetrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag;
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door een psycho-loog en een psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, geda-teerd 24 november 1994.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
"Wij zijn van mening dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem telastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemid-deld normale mens in staat is ge-weest zijn wil in vrijheid, overeen-kom-stig een dergelijk besef, te bepalen.
Wij concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermo-gens, dat deze feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegere-kend."
Het hof verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot zijn oordeel.
Verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen, en vindt daarin de redenen die leiden tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur, dat verdachte en zijn mededader, door hun slachtoffer betrekkelijk willekeu-rig te kiezen, haar te volgen, haar te verkrachten en haar vervolgens door middel van wurging en messte-ken te doden, op de meest grove wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichame-lijke en geeste-lijke integriteit van hun slachtoffer.
Hun handelen heeft de rechtsorde ernstig geschokt en heeft bijgedragen tot het ontstaan of verergeren van in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 november 1994 houdt als advies in dat de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege worde opgelegd omdat de kans op herhaling aanzienlijk wordt geacht, nu door de ontwikkelingen sinds het delict de drempels tegen doorbraak van impulsen, gevoed door jarenlange verdron-gen agressie, lijken te zijn verlaagd. Ter terechtzitting van het hof heeft de psychiater het rapport toegelicht. Zij heeft daarbij verklaard niets te durven zeggen over de aard van het delict of van de gebeurtenis die voor verdachte de 'trigger' tot het delict zou zijn geweest. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de relatie tussen enerzijds de vaststel-ling van het Pieter Baan Centrum dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen-verklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermo-gens en anderzijds de bewezenverklaarde feiten en het veronderstelde recidivegevaar in onder-ling ver-band beschouwd niet noopt tot de slotsom dat het opleggen van de ge-noemde maatre-gel vereist is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Motiveert de strafoplegging als hiervoor vermeld.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verze-kering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwer-pen, op aangehechte lijst gemerkt met A.
Gelast de teruggave aan mededader van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwer-pen, op aangehechte lijst gemerkt met B.
Gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, op aangehechte lijst gemerkt met C.
Gelast de teruggave aan de oma van het slachtoffer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, op aangehechte lijst gemerkt met D.
Gelast de teruggave aan een familielid van verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voor-werpen, op aangehechte lijst gemerkt met E.
Verklaart zich niet in staat tot het geven van een last met betrekking tot de teruggave aan een met name genoemd persoon van de overige inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voor-werpen, op aangehechte lijst.
Aldus gewezen ter raadkamer door mr Machielse, voorzitter, mrs Balkema en Beschoor Plug, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Banken, griffier, en op 3 oktober 1995 ter openbare terechtzitting uitgesproken.