Einde inhoudsopgave
Staatsregeling [Sint Maarten]
Artikel 70
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Bronpublicatie:
21-07-2010, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, GT 1 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2010, Stb. 2010, 387 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met art. I en II van de Rijkswet tot wijziging van het Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (07-09-2010, Stb. 333).
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Staatsinrichting
1.
De Raad bestaat uit vijf leden, onder wie een vice-voorzitter. Ten hoogste vijf buitengewone leden kunnen worden benoemd.
2.
De Gouverneur kan het voorzitterschap van de Raad bekleden, zo dikwijls hij dat nodig oordeelt. Hij heeft een raadgevende stem.
3.
De vice-voorzitter, de overige leden en de buitengewone leden worden bij landsbesluit benoemd voor een periode van zeven jaar. Zij zijn terstond herbenoembaar.
4.
In de gevallen bij landsverordening aangewezen kunnen zij worden geschorst of ontslagen. De rechtspositie van de leden en buitengewone leden van de Raad wordt overigens bij of krachtens landsverordening geregeld.
5.
Een lid of buitengewoon lid van de Raad kan niet tegelijk zijn:
- a.
lid van de Staten;
- b.
lid van de Algemene Rekenkamer;
- c.
Ombudsman;
- d.
minister;
- e.
gevolmachtigde minister;
- f.
actief dienend ambtenaar;
- g.
lid van de rechterlijke macht;
- h.
procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
6.
Met ambtenaar, bedoeld in het vijfde lid, onder f, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij, die in dienst van het landsbestuur op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
7.
Bij landsverordening kan ten aanzien van andere betrekkingen worden bepaald, dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Raad kunnen worden uitgeoefend.
8.
De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zitting hebbende leden.