Ontleend het vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 4 juni 1992.
HR, 22-12-2009, nr. 08/01455
ECLI:NL:HR:2009:BK3063
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
08/01455
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BK3063
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK3063, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK3063
ECLI:NL:PHR:2009:BK3063, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK3063
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Beroepsaansprakelijkheid. Schade als gevolg van te late opzegging pachtovereenkomst door advocaat. Beoordeling van deskundigenbericht. (81 RO).
22 december 2009
Eerste Kamer
08/01455
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T. Riyazi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 25 juli 1991 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te Alkmaar en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 213.672,--, met rente en kosten. Bij akte van 27 oktober 1994 heeft [eiser] zijn vordering vermeerderd tot een bedrag van ƒ 699.970,--.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 4 juni 1992 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 29 april 1993 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser]. Tegen de vonnissen van 4 juni 1992 en 29 april 1993 heeft [verweerster] appel ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 9 juni 1994 heeft het hof voornoemde vonnissen bekrachtigd. Hierna heeft de rechtbank na vonnissen van 19 oktober 1995 en 28 maart 1996, bij eindvonnis van 6 augustus 1998 [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 213.672,--, met rente en kosten. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen het eindvonnis van 6 augustus 1998 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 20 december 2007 heeft het hof, in principaal en incidenteel beroep, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.219,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.H. Koster op 22 december 2009.
Conclusie 06‑11‑2009
Mr. Wuisman
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr P.J.L.J. Duijsens,
tegen
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
advocaat: mr T. Riyazi
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan1.:
- (i)
Eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) heeft in 1975 van [betrokkene 1] een perceel agrarische grond gekocht, groot 4.93.85 hectare, met schuur aan de [a-straat] te [plaats], voor fl. 136.000,-.
- (ii)
Het gekochte perceel zou vrij van pacht zijn, maar na de eigendomsoverdracht is gebleken dat [betrokkene 2] als pachter van het perceel diende te worden aangemerkt.
- (iii)
[Eiser] heeft zich tot [verweerster] gewend in haar hoedanigheid van advocaat en procureur teneinde van [betrokkene 1] dan wel diens erfgenamen schadevergoeding te verkrijgen en teneinde te bewerkstelligen dat de pachtovereenkomst met [betrokkene 2] beëindigd zou worden.
- (iv)
De pachtovereenkomst met [betrokkene 2] is per 29 september 1981 opgezegd, maar bij beslissing van de Pachtkamer van het kantongerecht te Alkmaar d.d. 25 januari 1983 is de pachtovereenkomst verlengd tot Kerstmis 1988, omdat de Pachtkamer tot de conclusie was gekomen dat, anders dan in de opzegging vermeld, [eiser] het land niet persoonlijk in gebruik had genomen.
- (v)
[Verweerster] had de opdracht de pachtovereenkomst tegen Kerstmis 1988 wederom op te zeggen. Aangezien zij dat eerst op 15 april 1988 heeft gedaan, terwijl de Pachtwet een opzegtermijn van een jaar voorschrijft, is de pachtovereenkomst verlengd tot Kerstmis 1994.2.
- (vi)
[Verweerster] heeft haar aansprakelijkheid met betrekking tot de te late opzegging erkend.3.
1.2
Tussen partijen is een geschil gerezen onder meer omtrent de omvang van de tengevolge van het tekortschieten van [verweerster] door [eiser] geleden schade. [Eiser] stelt bij dagvaarding van 25 juli 1990, waarmee hij een procedure tegen [verweerster] inleidt bij de rechtbank Alkmaar, dat hem door het verzuim van [verweerster] de mogelijkheid is ontnomen om per Kerstmis 1988 pachtvrij over het land te beschikken (dagvaarding, §5); hij had zonder meer goede mogelijkheden de pacht te beëindigen in verband met het door hem voorgenomen eigen gebruik van de grond voor bloembollenteelt. De over de periode Kerstmis 1988 tot Kerstmis 1994 schade begroot hij voorlopig op een bedrag van fl. 213.672,- (dagvaarding, §6).
[Verweerster] heeft de vordering bestreden. Als verweer tegen de omvang van de gestelde schade heeft zij aangevoerd, dat [eiser] ervan uitgaat dat het litigieuze perceel geschikt was en zou blijven voor bloembollenteelt terwijl dit onzeker is, zodat het niet juist is aan een schadevergoedingsactie de opbrengst van het perceel als bloembollenland ten grondslag te leggen (conclusie van antwoord, §§10 en 11).
1.3
Na twee tussenvonnissen op 4 juni resp. 17 december 1992 volgt een tussenvonnis op 29 april 1993, waarin de rechtbank, na eerst geoordeeld te hebben dat [verweerster] onvoldoende heeft betwist dat de grond geschikt is voor bloembollenteelt, [eiser] in de gelegenheid stelt een nadere schadeberekening in het geding te brengen waarbij niet wordt uitgegaan van een mogelijke huuropbrengst maar van het gebruik van het land als bloembollengrond.4.
1.4
[Verweerster] gaat van de tussenvonnissen 4 juni 1992 en 29 april 1993 in beroep bij het hof Amsterdam, maar bij arrest d.d. 9 juni 1994 bekrachtigt het hof de vonnissen.
1.5
In het kader van de voortzetting van de procedure bij de rechtbank Alkmaar brengt [eiser] bij akte van 22 september 1994 een expertiserapport van 24 juli 1994 van [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], makelaars/taxateurs in het bloembollenbedrijf, in het geding, waarin de schade van [eiser] wordt berekend, uitgaande van wisselteelt van vijf verschillende soorten bloembollen, op een bedrag van fl. 699.970,-. Dit bedrag, na aftrek van kosten voor het geschikt maken van het perceel (volgens overgelegde offerte fl. 1.365,-), vordert [eiser] alsnog als schadevergoeding.
[Verweerster] bestrijdt de verhoogde schadevordering, ook nu op onder meer de grond dat de grond niet geschikt is voor bollenteelt.
1.6
De rechtbank geeft in haar tussenvonnis van 28 maart 1996 te kennen dat voorlichting door deskundigen nodig is over hoeveel winst [eiser] met bollenteelt in de periode van Kersmis 1988 tot Kerstmis 1994 had kunnen behalen, waarbij ook de kwaliteit van het bollenland in aanmerking dient te worden genomen.
1.7
Op 20 augustus 1996 wordt een deskundigenbericht bij de griffie van de rechtbank gedeponeerd.5. Omdat naar het inzicht van de deskundigen de grond in de schadeperiode niet geschikt was voor bollenteelt, berekenen zij de schade op de voet van derving van huur indien de grond verhuurd zou zijn geweest. Zij komen eveneens uit op het bedrag van fl. 213.672,-.
[eiser] bestrijdt de bevindingen van de deskundigen in zijn conclusie van deskundigenbericht d.d. 20 november 1997. Niet alleen betoogt hij dat de deskundigen buiten de hen verleende opdracht zijn getreden, maar voert hij met een beroep op rapporten van twee door hem geraadpleegde experts ook aan dat de grond wel voor bollenteelt kan worden gebruikt. Hij bepleit dat nu het door hem al eerder in het geding gebrachte expertiserapport van 24 juli 1994 wordt aangehouden.
[Verweerster] meent in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht dat de schade op basis van het deskundigenbericht kan worden bepaald, met dien verstande dat op het begrote bedrag een aftrek moet worden toegepast van 20% vanwege ongeschiktheid van een gedeelte van de grond voor bollenteelt en ook nog een aftrek wegens bespaarde belasting.
1.8
Bij eindvonnis van 6 augustus 1998 verwerpt de rechtbank de bezwaren van zowel [eiser] als die van [verweerster], veroordeelt [verweerster] tot betaling van fl. 213.672,- aan [eiser] en compenseert de proceskosten van partijen aldus dat beide partijen hun eigen kosten dragen en de kosten van het deskundigenrapport delen. De rechtbank overweegt onder meer dat de deskundigen hun rapport inderdaad niet geheel hebben opgemaakt conform de door de rechtbank gegeven opdracht nu zij zijn uitgegaan van de opbrengst van het perceel indien dit verhuurd zou zijn. Dat acht de rechtbank te billijken, aangezien de veronderstelling bij het verlenen van de opdracht, nl. dat [eiser] de grond voor bollenteelt zou gebruiken, niet juist is gebleken. Dan volgt: ‘Onder deze omstandigheden konden deskundigen bezwaarlijk tot een oordeel komen omtrent de winstmogelijkheden die eiser door zelf bollen te telen op het land kon behalen. Aldus komt het de rechtbank met de deskundigen voor dat de opbrengst van het land over de periode kerstmis 1988 tot kerstmis 1994 redelijkerwijs vastgesteld dient te worden aan de hand van hetgeen het land opgebracht zou hebben bij verhuring. Gedaagde kan zich met deze maatstaf verenigen en eiser zelf is daar aanvankelijk ook vanuit gegaan.’
1.9
[Eiser] komt in appel en voert één grief aan, die bestaat uit de klacht dat de rechtbank ten onrechte de schade op fl. 213.672,- heeft begroot, een letterlijke weergave van enkele overwegingen van de rechtbank en een korte toelichting, waarin onder meer wordt verwezen naar hetgeen hij in de conclusie na deskundigenbericht naar voren heeft gebracht.
[verweerster] bestrijdt de grief en komt zelf incidenteel in appel.
1.10
Het hof verwerpt bij arrest d.d. 20 december 2007 zowel het principale als het incidentele beroep en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
1.11
[Eiser] is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen. [Verweerster] heeft voor antwoord geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunt in cassatie doen toelichten, [eiser] summier en [verweerster] uitgebreider. [Eiser] heeft nog gerepliceerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Er zijn twee cassatiemiddelen voorgedragen.
Cassatiemiddel 1
2.2
Cassatiemiddel 1 keert zich tegen rov. 2.4 van het bestreden arrest, waarin het hof omtrent de door [eiser] in appel voorgedragen grief overweegt:
‘[Eiser] verwijst in zijn toelichting bij de enige principale grief naar zijn conclusie na deskundigenbericht. Die enkele verwijzing kan niet worden aangemerkt als een deugdelijk voorgedragen grief, omdat daardoor voor de wederpartij van [eiser] onvoldoende duidelijk wordt waartegen zij zich dient te verweren en voor het hof waarover het dient te beslissen. Het hof zal zijn beoordeling van de zaak daarom beperken tot hetgeen [eiser] in zijn memorie heeft verwoord.’
2.3
Eerst verdient opmerking dat de Hoge Raad in het recente verleden meer malen heeft aangegeven dat aan een grief in appel de eis wordt gesteld dat de gronden, die appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, behoorlijk in het geding naar voren moeten worden gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn.6. Of aan deze eis in een concreet geval is voldaan, staat ter beoordeling van de feitenrechter. Diens oordeel dienaangaande vormt in principe een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts voor toetsing op begrijpelijkheid in aanmerking komt. Dit ligt anders, voor zover bij dat oordeel een algemeen oordeel over de aan een grief te stellen eisen meespeelt.
2.4
De eerste klacht in het cassatiemiddel houdt in dat het hof heeft miskend dat een verwijzing naar een ander (proces)stuk rechtens een voldoende kan zijn voor het invullen of weergeven van de inhoud van een grief.
Deze grief faalt wegens gemis aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft niet in algemene zin geoordeeld dat voor het invullen of aangeven van de inhoud van een grief een verwijzing naar een (proces)stuk niet volstaat. Het hof beperkt zijn oordeel in rov. 2.4 tot de vraag of in casu met de verwijzing door [eiser] naar zijn conclusie na deskundigenbericht al sprake is van een deugdelijk voorgedragen grief, in die zin dat op die wijze voor de wederpartij van [eiser] voldoende duidelijk is geworden waartegen zij zich dient te verweren en voor het hof waarover het heeft te beslissen.
2.5
De tweede klacht komt hierop neer dat, gelet op de inhoud van de conclusie na deskundigenbericht, 's hofs beslissing in rov. 2.4 onbegrijpelijk is.
Dat het hof de enkele verwijzing naar de conclusie na deskundigenbericht niet aanmerkt als een deugdelijk voorgedragen grief, is niet onbegrijpelijk. Die conclusie had tot doel aan te geven waarom [eiser] zich niet kon vinden in het door de deskundigen uitgebrachte rapport. Pas daarna komt het vonnis van de rechtbank met de argumentatie waarom de rechtbank de deskundigen toch volgt. Waarom de door de rechtbank gebezigde argumentatie niet zou deugen, valt niet uit de conclusie af te leiden. Deze conclusie richte zich immers, zoals zojuist opgemerkt, niet tegen het vonnis. Er resteerde het hof dan ook voor het vaststellen van de bezwaren van [eiser] tegen het vonnis niet meer dan terug te vallen op hetgeen de toelichting op de grief buiten de verwijzing naar de conclusie na deskundigenbericht nog inhoudt.
2.6
Overigens valt nog op te merken dat het hoofdbezwaar dat [eiser] in zijn conclusie na deskundigenbericht naar voren brengt, luidt dat de deskundigen voor de bepaling van de geleden schade ten onrechte wegens ongeschiktheid van de grond voor bollenteelt in de relevante periode zijn uitgegaan van verhuur van de grond in plaats van gebruik van de grond door [eiser] voor de bollenteelt. De rechtbank volgt de deskundigen op dit punt en het hof onderzoekt in rov. 2.5 of de rechtbank dat op goede gronden heeft gedaan. Het hof komt tot een bevestigend antwoord, daarbij aangevend dat en waarom het uitgangspunt van de door [eiser] zelf ingeschakelde deskundigen, nl. dat de grond wel geschikt was voor bollenteelt, als onjuist moet worden bestempeld. Dit betekent dat de beslissing van het hof in rov. 2.4 niet ertoe heeft geleid dat het zojuist genoemde hoofdbezwaar van [eiser] in de conclusie na deskundigenbericht in appel niet is beoordeeld. Dat doet nog de vraag rijzen of [eiser] wel voldoende belang bij cassatiemiddel 1 heeft.
Cassatiemiddel 2
2.7
Cassatiemiddel 2 strekt blijkens de eerste inleidende alinea van dat middel ertoe om rov. 2.5 te bestrijden. Het is opgebouwd uit twee onderdelen.
2.8
De klacht in onderdeel a. komt hierop neer dat het hof ten onrechte althans zonder voldoende motivering de conclusie van de door de rechtbank benoemde deskundigen dat de grond in de relevante periode niet geschikt was voor gebruik voor bollenteelt, heeft gevolgd en niet de tegengestelde conclusie van de deskundigen, die door [eiser] zijn benaderd. De onderbouwing van deze klacht bestaat hieruit
- (a)
dat onbegrijpelijk is dat het hof van oordeel is dat het advies van de door de rechtbank benoemde deskundigen onvoldoende is betwist (cassatiedagvaarding, sub 11) en
- (b)
dat het feit dat de door [eiser] ingeschakelde deskundigen, anders dan de door de rechtbank benoemde deskundigen, de grond niet zelf hebben bezocht, niet een voldoende grond vormt om de rapportages van de eerstgenoemde deskundigen ter zijde te leggen (cassatiedagvaarding, sub 12).
2.9
Vergelijkt men het bericht van de door de rechtbank benoemde deskundigen en de rapporten van de door [eiser] benaderde deskundigen, welke rapporten als producties bij de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] zijn gevoegd, dan wordt duidelijk dat zij vooral hierin van elkaar verschillen dat de door de rechtbank benoemde deskundigen naast de resultaten van hun grondboringen mede in aanmerking hebben genomen wat er met de grond gebeurd is nadat de grond vanaf Kerstmis 1994 weer ter beschikking van [eiser] stond. Bovendien hebben deze deskundigen het betrokken perceel bezocht en de door [eiser] benaderde deskundigen, naar het hof in cassatie niet bestreden aanneemt, niet.7. Ten aanzien van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundigen omtrent het gebruik van de grond door [eiser] nadat hij daarover weer de beschikking had gekregen, heeft het hof kunnen oordelen dat die onvoldoende weersproken zijn. In de conclusie na deskundigenbericht wordt op die bevindingen zelf niet ingegaan. Mede in het zojuist vermelde verschil in grondslag kon het hof de ruimte vinden om meer gewicht toe te kennen aan het bericht van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Verder vormt de beoordeling van de opinies van de diverse deskundigen een aan de feitenrechter voorbehouden oordeel omtrent in het geding gebracht bewijsmateriaal. Bij de beoordeling daarvan wordt de feitenrechter als regel grote ruimte gelaten, waarmee correspondeert dat de motivering van het betrokken oordeel beperkt kan zijn.8.
Op het bovenstaande strandt, naar het voorkomt, onderdeel a.
2.10
In onderdeel b. wordt ervan uitgegaan dat het hof een schadebeperkingsplicht bij [eiser] in de vorm van het huren van grond elders voor bollenteelt heeft aangenomen. Dat is echter niet het geval. Dat brengt mee dat onderdeel b. faalt wegens gemis aan feitelijke grondslag.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2009
De pachtovereenkomst is toen ook geëindigd. Bij akte d.d. 22 september 1994 heeft [eiser] de uitspraak van de Pachtkamer van het hof Arnhem in de procedure tegen [betrokkene 2] overgelegd, waarin is beslist dat de pacht per Kerstmis 1994 zal eindigen.
Zie o.m. de brief van [verweerster] aan [eiser] d.d. 2 juni 1988, overgelegd als productie 2 bij conclusie van repliek en haar conclusie van antwoord, § 6.
Het bij dagvaarding gevorderde bedrag van fl. 213.672,- stoelt op een berekening, waarbij wordt uitgegaan van gederfde huur uit verhuur van het perceel. Zie de schadeberekening die [eiser] als productie 5 bij conclusie van repliek heeft overgelegd.
Een afschrift van het deskundigenbericht is niet in het door [eiser] overgelegde proces-dossier aangetroffen.
Zie: HR 5 december 2003, NJ 2004, 76, rov. 3.4.1; HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 620, rov. 3.4.4 en HR 3 februari 2006, NJ 2006, 120, rov. 4.3. Zie verder nog Asser Procesrecht/ Bakels, Hammerstein, Wesseling-van Gent, 2009, nrs. 117 e.v.
In zijn brief van 28 oktober 1996 aan [eiser] (prod. 1 bij de conclusie na deskundigenbericht) 1996 maakt overigens A. v.d. Zwet gewag van een bezoek aan het perceel op 11 september 1996 in verband met het verrichten van boringen.
Zie in dit verband bijvoorbeeld HR 5 december 2003, NJ 2004, 74, rov. 3.5 en 3.6.