Rb. Rotterdam, 31-07-2019, nr. ROT 19/453
ECLI:NL:RBROT:2019:6070
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
31-07-2019
- Zaaknummer
ROT 19/453
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:6070, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 31‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Vereenvoudigde behandeling)
Uitspraak 31‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Uit het voorgaande volgt dat eiseres in feite na het instellen van verzet opnieuw een rechtsmiddel wenst in te stellen tegen de uitspraak van 16 januari 2019. Omdat niet tweemaal tegen dezelfde uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld, is de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd kennis te nemen van het beroep (vergelijk ECLI:NL:RVS:2015:1790). De bestuursrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/453
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[Naam], te [Plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en
de Minister voor Medische Zorg, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft bij brief van 25 januari 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 14 december 2018 (het bestreden besluit), waarbij verweerder zijn eerdere beslissing op bezwaar van 18 juni 2018, waarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk was verklaard, heeft ingetrokken en alsnog het besluit van 8 december 2017, waarbij dwangsommen zijn ingevorderd, heeft herroepen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres aangeboden de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 1.002,-.
De griffier heeft dit beroepschrift bij brief van 30 januari 2019 doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), omdat naar zijn oordeel de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen. De griffier van de Afdeling heeft dit beroepschrift bij brief van 10 juli 2019 teruggezonden, omdat dit als een verzetschrift tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2019 (ROT 18/4039) zou kunnen worden aangemerkt.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder voorafgaande zitting.
2. Eiseres heeft bij brief van 20 december 2018 haar beroep tegen het besluit van 18 juni 2018 (ROT 18/4039) ingetrokken, omdat verweerder met het bestreden besluit tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Daarbij heeft zij de rechtbank gelijktijdig verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
3. Bij uitspraak van 16 januari 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat griffierecht niet valt onder de kosten genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij heeft de rechtbank eiseres erop gewezen dat uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan ingeval van tegemoetkoming het griffierecht vergoedt. Eiseres heeft bij brief van 26 februari 2019 tegen deze uitspraak verzet aangetekend. Tijdens de behandeling van het verzet op 17 mei 2019 heeft eiseres het verzet ingetrokken. Daarover heeft de griffier partijen bij brieven van 17 mei 2019 bericht.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld, omdat zij meent dat verweerder met het bestreden besluit haar aanspraken niet naar behoren heeft erkend, nu daar niet uit volgt dat verweerder het griffierecht zal vergoeden, dat is voldaan in het kader van het beroep tegen het besluit van 18 juni 2018. Verder stelt eiseres dat de rechtbank in de uitspraak van 16 januari 2019 om onduidelijke redenen het verzoek om veroordeling van verweerder tot vergoeding van het griffierecht heeft afgewezen.
5. Nu eiseres voorafgaand aan het instellen van het beroep tegen het bestreden besluit haar beroep tegen het besluit van 18 juni 2018 heeft ingetrokken, omdat verweerder met het bestreden besluit – dat een besluit is als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb – tegemoet is gekomen aan het bezwaar, is het niet mogelijk om nadien alsnog beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Door het eerdere beroep in te trekken is immers ook een eventueel beroep van rechtswege tegen het bestreden besluit komen te vervallen. Uit het beroepschrift volgt verder dat dit is ingesteld omdat eiseres het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2019, omdat zij meent dat de rechtbank verweerder had moeten veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. Die uitspraak is echter onherroepelijk geworden doordat eiseres ter zitting het verzet daartegen heeft ingetrokken.
6. Uit het voorgaande volgt dat eiseres in feite na het instellen van verzet opnieuw een rechtsmiddel wenst in te stellen tegen de uitspraak van 16 januari 2019. Omdat niet tweemaal tegen dezelfde uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld, is de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd kennis te nemen van het beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1790). De bestuursrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Gelet op artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 heeft de griffier afgezien van het heffen van griffierecht.
Beslissing
De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.