Zie De Hullu, Materieel strafrecht, 6e druk p. 182.
HR, 15-05-2018, nr. 16/04144
ECLI:NL:HR:2018:708, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
16/04144
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:708, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:456
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:4250, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2018:456, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:708
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Doodslag op vriendin. Art. 287 Sr. Falende klacht m.b.t. causaal verband tussen overlijden en in brand steken synthetische jas slachtoffer, terwijl zij door gewelddadige gedragingen van de verdachte op dat moment buiten bewustzijn was. Staat mogelijk eigen invloed slachtoffer in de vorm van middelengebruik in de weg staan aan redelijke toerekening gevolg? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04144
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2016, nummer 22/004497-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijftien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Doodslag op vriendin. Art. 287 Sr. Falende klacht m.b.t. causaal verband tussen overlijden en in brand steken synthetische jas slachtoffer, terwijl zij door gewelddadige gedragingen van de verdachte op dat moment buiten bewustzijn was. Staat mogelijk eigen invloed slachtoffer in de vorm van middelengebruik in de weg staan aan redelijke toerekening gevolg? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
De verdachte is bij arrest van 28 april 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft", 2. "doodslag" en 3. "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde (doodslag) niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, in het bijzonder niet ten aanzien van het vereiste causale verband tussen het handelen van de verdachte en de dood van het slachtoffer.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde heeft het hof bewezenverklaard dat:
"hij op 05 januari 2013 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
- meermalen, (met kracht) [slachtoffer] met een pan, tegen het hoofd geslagen en (vervolgens)
- terwijl [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag de jas van [slachtoffer] in brand gestoken, waarna (mede) ten gevolge van genoemde combinatie van factoren [slachtoffer] is overleden;"
het bureau van politie.
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 januari 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17I0 2013004555-15. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 28 e.v.):
als de op 5 januari 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
'Op 5 januari 2013 werd melding gedaan van een brand in een woning aan de [a-straat] te Rotterdam. Door brandweerpersoneel Werd kort hierna in genoemde woning het stoffelijk overschot van een vrouw aangetroffen.'
[slachtoffer] is mijn vriendin en we hebben sinds anderhalve maand samen iets. U heeft mij verteld dat [slachtoffer] volledig [slachtoffer] is genaamd, maar ik ken haar als [slachtoffer] . Gisteravond, 4 januari 2013, zijn [slachtoffer] en ik naar café de Buaccanier gegaan. We hebben daar samen gedronken. Ik heb denk ik daar nog wel een biertje of 10 à 11 op. [slachtoffer] drinkt meestal jenever. Het café sluit om 02.00 uur. We zijn tot sluitingstijd gebleven. [slachtoffer] en ik zijn toen lopend naar de woning van [slachtoffer] gegaan. We hadden nog steeds die discussie, want ik vertelde [slachtoffer] dat ze minder moest gaan drinken. In de woning ben ik mijn spullen gaan pakken. [slachtoffer] was boos, ze wilde niet dat ik weg ging. Ik liep naar de voordeur en toen is [slachtoffer] in de gang voor de voordeur gaan staan. Ze wilde me tegenhouden om haar woning te verlaten.
Ik heb haar toen met een harde duw weggehaald bij de voordeur. Al ruzie makend zijn we terecht gekomen in de huiskamer. Ik sloeg met mijn rechter vuist tegen de zijkant van haar gezicht. Het was echt een heel harde klap. Ik heb toen een stuk karton van tafel gepakt en toen het stuk karton met mijn aansteker in de brand gestoken. Ik heb toen het stuk karton wat in de brand stond op de grond laten vallen naast [slachtoffer] .
Ik zag dat haar jas direct in de brand stond. Ik ben toen naar de keuken gelopen en daar heb ik de rechterknop van het gasstel opengedraaid. Ik heb toen mijn spullen gepakt en heb de deur dichtgetrokken en ben toen met de trap naar beneden gelopen. Ik heb het stuk karton in de brand gestoken en op de grond naast het lichaam van [slachtoffer] laten vallen omdat ik mijn sporen wilde uitwissen. Ik heb de rechterknop van het gasstel opengedraaid om mijn sporen uit te wissen.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris d.d. 8 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij of ik [slachtoffer] in brand heb gestoken toen zij op de grond lag. Ik heb een papier in mijn handen gehad en aangestoken en...ja.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 januari 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17J0 2013004555-116. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 393 e.v.):
als de op 16 januari 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Je hebt eerder verklaard dat jij na het incident de woning had verlaten, hoe is dat precies gegaan?
A: Lopend door de voordeur en deze dichtgetrokken achter mij.
V: Hoe heb je de woning achtergelaten?
A: Het stond al lichtelijk in brand. Ik zag het branden. Ik had haar in de hens gestoken en dat zag ik branden.
Ik heb geslagen met mijn vuist. [slachtoffer] zakte in elkaar bij de laatste klap die ik haar gaf.
Ik gaf haar een harde klap met heel mijn gewicht waardoor zij naar achter viel.
Ik ben op de bank gaan zitten en zag dat [slachtoffer] niet veel meer bewoog. Ik ben op de leuning gaan zitten en keek naar het gezicht van [slachtoffer] .
Toen heb ik dingen gedaan die ik niet had mogen doen.
V: Wat dan?
A: In brand steken.
V: We gaan terug [verdachte] . [slachtoffer] bewoog nog dus was zij niet dood.
A: Ik heb haar een paar klappen gegeven met een pan daarna bewoog ze niet meer. Daarna heb ik haar in brand gestoken. De steel van de pan is afgebroken. Ik heb de pan schoongemaakt in de keuken om mijn sporen te wissen. De pan heb ik in het afdruiprek gezet in de keuken.
V: Waarom maar een gaspit opengedraaid?
A: Ik had een helder moment dat ik ook weg moest komen uit die woning, toen brandde het al in de huiskamer.
V: Brandde er op dat moment al iets in de woonkamer?
A: Ja, ik had haar eerst in de hens gestoken, gaskraan een stukje open en daarna ben ik weggegaan.
V: Je hebt eerder verklaard [slachtoffer] in brand te hebben gestoken, hoe ging dat precies?
A: Met een stukje karton.
V: Hoe lag [slachtoffer] nu precies op de vloer?
A: Voor zover ik weet op haar rug.
V: Op welk lichaamsdeel heb jij [slachtoffer] precies in brand gestoken?
A: Ter hoogte van haar middel. Ik had het karton tegen haar jas aangelegd.
V: Waarom specifiek tegen die jas?
A: Dat het een licht ontvlambare jas is, synthetische klerezooi.
V: Wanneer was [slachtoffer] volgens jou nog in leven?
A: Voordat ik haar sloeg met de koekenpan.
V: Wat voor vlammen zag jij toen je de woning verliet?
A: Gewoon kleine gele vlammen.
V: Heb je nog achterom gekeken toen jij de woning verliet?
A: Nee. Toen ik de woning verliet heb ik nog wel door het keukenraam gekeken. Ik zag toen wat grotere vlammen, tenminste ik zag het flikkeren van het vuur binnen.
V: [verdachte] , [slachtoffer] ligt op de vloer, wat doe jij dan precies?
A: Ik heb op de leuning van de bank gezeten, drie minuten ofzo. Ik heb na zitten denken. Wat moet ik doen dacht ik.
Ik moest maken dat ik weg kwam en dat het verdoezeld werd. Dit moet ik wegwerken dacht ik. Ik ben naar de keuken gelopen en zag de koekenpan staan en toen heb ik haar een paar kletsen gegeven.
V: Wat zag je toen jij haar sloeg met de pan?
A: Ik zag haar hoofd heen en weer gaan. Misschien was het wel zo dat ik dacht dat [slachtoffer] voorgoed haar mond zou houden.
Misschien dacht ik wel op de bank dat dit misschien wel de oplossing zou zijn toen ik op de bank zat. Op dat moment kwam alles in een keer voor me toen ik op de bank zat. Ik ben naar de keuken gelopen, heb de koekenpan gepakt en toen een paar klappen gegeven dan is het maar over. Ik heb haar geslagen met een koekenpan en zij moest haar mond houden. Ik zag die pan en dacht alleen maar haar het zwijgen op te leggen en toen moest ik mijn sporen wissen. Ik denk dat ik een of twee keer heb geslagen. Toen ik de klap gaf brak de steel af van de pan. Ik heb de pan mee naar de keuken genomen en afgewassen met Dreft en daarna in een druiprek gelegd.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 april 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17I0 2013004555- 128. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 454. e.v.):
als de op 5 april 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb haar geslagen en ben toen naar de keuken gelopen en heb die pan gepakt. Toen heb ik haar in de brand gestoken.
Vraag
Jij hebt ook eerder verklaard dat jij [slachtoffer] had geslagen met een grillpan.
Hoe vaak en hoe heb je haar geslagen?
Antwoord
Ik heb haar met korte slagen geslagen, zeg maar een soort tennisslag. Ik denk dat ik haar 2 à 3 keer met die pan heb geslagen.
Vraag
Je hebt ons op 16 januari 2013 verklaard dat jij had gezien dat [slachtoffer] nog bewoog toen zij op haar rug lag in de woonkamer. Wat zou dat betekenen?
Antwoord
Dat ze nog had geleefd. Ze bewoog. Dat was voor het geven van die klappen met die pan.
Vraag
Waarom als ze dan nog leefde zoals je nu zegt, waarom heb je haar dan met die pan nog die klappen gegeven?
Vraag
Waarom heb je haar die klappen gegeven met die pan dan?
Antwoord
Omdat ik haar het zwijgen op wilde leggen.
Ik ben naar de keuken gelopen, de pan gepakt en die stond op het fornuis. Ben toen weer teruggelopen naar [slachtoffer] .
Vraag
Waar was [slachtoffer] toen?
Antwoord
Nog steeds waar ik haar had achtergelaten. Ze lag op de grond. Ze lag op haar rug op de grond. Ik heb haar toen 2 à 3 keer een klap met die pan gegeven terwijl ze op de grond lag.
Vraag
Wat dacht je toen je naar haar toeliep?
Antwoord
Ik wilde haar het zwijgen opleggen. Haar kapot...dood maken.
Vraag
Dus als we het goed begrijpen: loop je binnen 30 seconden heen en weer, van de huiskamer naar de keuken, van de keuken naar de huiskamer door naar [slachtoffer] en heb je op de terugweg naar [slachtoffer] de pan in je handen?
Antwoord
Dat klopt.
Vraag
Je hebt eerder verklaard dat jij bij [slachtoffer] bent gaan zitten om te kunnen vaststellen of zij nog in leven was. Dit deed je door met je vingers aan haar hals te voelen. Op welk moment heb jij deze handelingen bij [slachtoffer] verricht?
Antwoord
Dat was nadat ik haar met de pan geslagen had.
Schijnbaar voelde ik toen niets. Ik heb gekeken of ze nog hartslag had en dat voelde ik niet meer. Ik deed dit omdat ik wilde weten of ze dood was. Op dat moment, tijdens het voelen, dacht ik echt dat ze dood was. Daarna heb haar in de fik gestoken en dat was om mijn sporen uit te wissen.
Vraag
Je hebt eerder verklaard dat jij, nadat [slachtoffer] op de vloer lag, op de leuning van de bank bent gaan zitten terwijl [slachtoffer] nog in leven was?
Antwoord
Dat klopt.
Vraag
Waarom deed je dat?
Antwoord
Om na te denken. Ik heb daar 1 à 2 minuten gezeten en ik dacht toen, ik moet mijn sporen uitwissen.
Vraag
Uit sectie is komen vast te staan dat [slachtoffer] door het inademen van hete gassen en het trauma aan de hals mogelijk aan de dood heeft bijgedragen. Wat vind je daar nu van, wat zou dat kunnen betekenen?
Antwoord
Dat ze nog geleefd heeft terwijl ik haar in de brand heb gestoken.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 januari 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17J0 2013004555-52. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 155 e.v.):
als de op 7 januari 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Wij, verbalisanten, hebben als getuige gehoord de brandweercommandant die later bleek te zijn genaamd [betrokkene 1] . Hij verklaarde het volgende:
Op 5 januari 2013 omstreeks 04:58 uur kregen wij melding van een gebouw brand aan de [a-straat] te Rotterdam. Ter plaatse bij de woning rook ik verbrand vet. De deur is vervolgens open geramd. Toen de deur open was zag ik veel rook in de woning. Ik zag een oranje gloed uit de woonkamer komen. Ik heb vervolgens de jongens geroepen dat daar brand was. De jongens zijn gaan blussen. Opeens hoorde ik een van de jongens roepen 'code 3', dat betekent dat er een slachtoffer is. Toen ik het slachtoffer zag, zag ik dat het verkoold was en dat reanimatie niets meer kon uitrichten. Toen we dit deden hoorde ik een gas blazen. Door mijn 24 jarige ervaring als brandweerman wist ik dat dit gas moest zijn dat blies. Ik heb toen naar mijn collega geroepen dat hij de gaskraan dicht moest draaien. Ik hoorde toen dat het blazen stopte. Ik ben toen naar de keuken gelopen en zag dat alleen de meest rechtse gaspit open gedraaid stond. Toen het gas was dicht gedraaid dacht ik nog dat we goed weggekomen waren, want het huis had wel in de brand kunnen vliegen.
Ik kan u vertellen dat ik naast het hoofd van het slachtoffer een handvat van een pan heb zien liggen.
U vraagt mij hoe hoog de vlammen waren die ik heb gezien, die vlammen waren ongeveer 20 à 30 centimeter hoog.
6. Een rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.01.04.149, d.d. 3 april 2013, opgemaakt en ondertekend door de deskundige P.M.I. Van. Driessche, arts en patholoog. Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
Nr. 16/04144 Zitting: 20 maart 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Overledene
Naam [slachtoffer]
De overledene is dood aangetroffen te [a-straat] , Rotterdam op 5 januari 2013.
6. Interpretatie van resultaten
Bij sectie werd het lichaam van een vrouw waargenomen met tekenen van inwerking van uitwendig thermisch geweld, zijnde hitte-inwerking, zoals ten gevolge van een (moment van) brand. De koolmonoxidedeconcentratie bij sectie betrof 2,4%, dit is onvoldoende om het overlijden te verklaren. Er waren tekenen van hitte-inwerking (verbranding) aan de slijmvliezen van de luchtwegen, zoals passend bij inademing van hete lucht en hete gassen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van een moment van brand.
Er waren aan het hoofd letsels, bij leven opgelopen, door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals door geslagen worden (al dan niet met een voorwerp). Letsel aan het hoofd kan leiden tot mogelijk bewustzijnsverlies, dit kan aan de hand van sectiebevindingen niet aangetoond worden. Derhalve zouden deze letsels een rol gespeeld kunnen hebben bij het zich niet onttrekken aan een schadelijke situatie (zoals een brand).
De halsspieren toonden enkele bloeduitstortingen, bij leven opgelopen OF inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld (zoals door geslagen worden, getrapt worden,..) OF inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld aan de hals (door bijvoorbeeld wurghandelingen). (Bij samendrukkend geweld aan de hals kan bewustzijnsverlies optreden, hetgeen een rol gespeeld kan hebben bij het zich niet onttrekken aan een schadelijke situatie).
Bij toxicologisch onderzoek werden naast een lage concentratie koolmonoxide meerdere stoffen aangetroffen, zijnde ethanol, lorazepam, cocaïne (en omzettingsproducten hiervan), nortriptyline en amitriptyline. De aangetroffen concentraties stonden de toxicoloog toe te concluderen dat de aanwezige ethanol, lorazepam en tricyclische antidepressiva mogelijk het bewustzijn hebben beïnvloed (en zo mogelijk een rol gespeeld kunnen hebben bij het zich niet onttrekken aan een schadelijke situatie).
7. Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968, wordt het intreden van de dood zeer goed verklaard door inademing van hete rook en hete gassen in combinatie met intoxicatie met meerdere stoffen. Mogelijk dat geweld aan de hals aan het overlijden heeft bijgedragen.
7. De verklaring van de deskundige P.M.I. Van Driessche, arts en patholoog.
Deze deskundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2016 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Bij sectie is niet te zien of een persoon buiten bewustzijn is geweest.
Elke klap met de pan heeft kunnen leiden tot bewustzijnsverlies, maar als iemand onder invloed van alcohol is en antidepressiva slikt dan kan iemand sneller het bewustzijn verliezen.
Het bij het slachtoffer aangetroffen hoofdletsel is in theorie allemaal letsel wat tot bewustzijnsverlies kan leiden.
8. Een rapport betreffende Aanvullend brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van een brand in Rotterdam op 5 januari 2013 van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.01.04.149, d.d. 2 september 2013, opgemaakt en ondertekend door de deskundige ir. J.H.L.M. Lelieveld. Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
3.1
Oorzaak van de brand
Op basis van het beschikbare onderzoeksmateriaal kan een beperkte uitspraak over de oorzaak van de brand worden gedaan. Gezien het feit dat er geen apparatuur op of in de directe nabijheid aanwezig was kan de brand alleen zijn ontstaan door een (smeul)vuur, eventueel samen met een ontbrandbare vloeistof, dat op enigerlei wijze op of bij het slachtoffer is gebracht.
3.2
Uitspraak over de hypothesen
Geconcludeerd kan worden dat deze onderzoeksresultaten aangeven dat het veel waarschijnlijker is dat de brand is ontstaan door een stuk papier aan te steken met een aansteker dan doordat de brand is ontstaan door een brandende sigarettenpeuk, al dan niet in combinatie met gemorste jenever, dan wel een soortgelijke sterke drank.
9. Een proces-verbaal d.d. 8 maart 2013 van de politie met BHV-nummer 2013004555-18. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Forensisch dossier, map 1 van 1, blz. 25 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren van de. politie, eenheid Rotterdam:
Op zaterdag 5 januari 2013 werd er een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een brand in een flatwoning waarbij een slachtoffer werd aangetroffen dat door een misdrijf om het leven bleek te zijn gebracht.
De locatie van onderzoek betrof een flatwoning aan de [a-straat] te Rotterdam.
Slachtoffer: [slachtoffer] .
Op grond van het ontbreken van braakschade rondom de sluitkommen concluderen wij dat de voordeur alleen afgesloten was middels de dagschoot van het cilinderslot. Hierdoor is het mogelijk dat een persoon zonder sleutel deze woning heeft verlaten en deze deur achter zich heeft dichtgetrokken.
Opname van de keuken van deze woning. In het midden is het 4-pits gaskooktoestel te zien. De met de rode cirkel gemarkeerde rechtse bedieningsknop betrof de bediening van de kookpit rechtsvoor van dit gaskooktoestel. Deze bedieningsknop troffen wij aan in een stand waaruit afgeleid kon worden dat de gastoevoer voor de pit rechtsvoor maximaal geopend was. Door ons is tevens vastgesteld dat wanneer de hoofdgaskraan in de meterkast weer geopend werd er direct gas uit genoemde pit stroomde.
Opname van een gedeelte van de woonkamer van deze woning. Het kleed waarop de salontafel stond was op één plaats aangetast door de inwerking van vuur.
De rode pijlen op deze foto markeren een inbranding in het linoleum in het verlengde van de ligging van het slachtoffer. De gele cirkel op deze foto markeert de positie van een afgebroken steel van een pan aan.
Uiterst links op het aanrecht stond een afdruiprek. Boven op het afdruiprek lag een gele kom onderste boven op een grillpan. De steel van deze grillpan leek afgebroken.
10. Een proces-verbaal d.d. 26 januari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met BHV-nummer 2013004555-124. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Forensisch dossier, map 1 van 1, blz. 167 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
AANVANG ONDERZOEK
Bij de forensische onderzoeken van de woning gelegen aan de [a-straat] , zijnde de plaats delict, werd naast het slachtoffer op de vloer van de woonkamer een voorwerp aangetroffen gelijkende op de steel c.q. handvat van een pan. In de keuken van de woning werd in een afdruiprek een pan aangetroffen waaraan slechts nog een klein deel van een steel c.q. handvat aanwezig was. Wij zagen dat een het een nagenoeg vierkante pan betrof met op de bodem aan de binnenzijde van de pan aangebrachte ribbels. Een dergelijke pan wordt een grillpan genoemd.
CONCLUSIE
De pan met daaraan een gedeelte van een steel en de steel hebben met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voor de scheiding der samenhang één geheel gevormd (souche).
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17J0 2013004555-35. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 14 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 5 januari 2013 was ik ter plaatse aan de [a-straat] te Rotterdam. Hier was na een brand in de woning een stoffelijk overschot aangetroffen. De woning op nummer 284 is te bereiken door middel van een centrale ingang. Hier bevinden zich de trap en een lift. In deze centrale hal waren een tweetal camera's bevestigd.
Ik bekeek, samen met een collega van de Digitale Opsporing, de camerabeelden. Op hetzelfde moment werd door politiemedewerkers onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van camerabeelden in het café de Buccaneer. Ik ontving vervolgens een fotografische opname van een van de personen die samen met het slachtoffer in het café was geweest. Ik zag dat deze persoon een blanke man was met een slank postuur. De man had blond kort haar en was bovenop kalend. Tevens zag ik dat de man een donkerkleurige jas droeg en een lichtkleurig shirt met verticale donkere strepen.
Na het bekijken van de camerabeelden bleek het volgende:
Op 4 januari 2013 te 23.52 uur komt een man, zoals hierboven omschreven, vanuit de lift. Bij deze man loopt een vrouw die qua omschrijving voldoet aan de beschrijving van het latere slachtoffer. Tevens loopt er nog een vrouw bij. Dit bleek later [betrokkene 2] te zijn.
Op 5 januari 2013 te 02.21 uur verschijnt de man, zoals hierboven omschreven, bij de schuifdeur van de toegang. De man tikt tegen het glas van de schuifdeur. Hierop verschijnt het latere slachtoffer bij de schuifdeur, waarna de schuifdeur opengaat en het latere slachtoffer de centrale hal inloopt. Vervolgens gaat de man via de trap de flat verder in en het latere slachtoffer wacht op de lift, waarna zij de lift instapt.
Op 5 januari 2013 te 02.50 uur verschijnt wederom de man, zoals hierboven omschreven, in beeld. De man gaat via de schuifdeur van de centrale hal naar buiten en verlaat de flat.
12. Zaak proces-verbaal Janshaven van de politie eenheid Rotterdam met nr. 2013004555. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 5 januari 2013 omstreeks 04:27 uur wordt de politie gestuurd naar een woning gelegen aan de [a-straat] te Rotterdam. In deze woning zou brand zijn. In de woning wordt het levenloze lichaam aangetroffen van een vrouw waarvan later blijkt dat zij in leven was genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] .
Tijdens het onderzoek ter plaatse bleek dat het slachtoffer in het weekeinde het café The Buccaneer bezocht. In dit café verklaart de getuige [getuige] dat het slachtoffer op 5 januari 2013 omstreeks 01:00 uur dit café had verlaten in gezelschap van [betrokkene 2] en [verdachte] .
Ter plaatse van het misdrijf melden zich tweemannen genaamd [verdachte] en [betrokkene 3] . [verdachte] wordt herkend als de vriend van het slachtoffer die ook wel [verdachte] wordt genoemd. [verdachte] wordt overgebracht naar het bureau van politie."
6. Het hof heeft voorts onder meer het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging
Op 5 januari 2013, omstreeks 04:57 uur, krijgt de politie melding van een brand in een woning gelegen aan de [a-straat] te Rotterdam. De brandweer treft in de woning een brandende persoon aan, die blijkt te zijn overleden. Zij is [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats].
Uit onderzoek blijkt dat het slachtoffer op 5 januari 2013 samen met [betrokkene 2] en [verdachte] het café heeft verlaten. Op de camerabeelden van de centrale hal van het flatgebouw is te zien dat op 5 januari 2013 om 02:21 uur het latere slachtoffer samen met een man bij de flat komt en dat beiden naar boven gaan. Deze man verlaat diezelfde nacht om 02:50 uur het flatgebouw. Ter plaatse van het misdrijf meldt zich een man genaamd [verdachte] . [verdachte] wordt herkend als de vriend van het slachtoffer die [verdachte] wordt genoemd. [verdachte] wordt overgebracht naar het politiebureau. [verdachte] verklaart dat hij een relatie had met het slachtoffer en dat hij haar op 4 januari 2013 nog had gezien en dat hij woorden met haar had gehad. Er wordt gezien dat [verdachte] mank loopt en dat hij wonden aan zijn vingers heeft. Na overleg met de officier van justitie wordt [verdachte] als verdachte aangehouden.
De verdachte is vervolgens op 5 januari 2013, op 6 januari 2013, op 11 januari 2013 (geen inhoudelijk verhoor), op 16 januari 2013 en op 5 april 2013 door de politie gehoord.
Tijdens deze verhoren heeft de verdachte op hoofdpunten telkens consistent en gedetailleerd verklaard.
Samengevat komen deze verhoren - zakelijk weergegeven - op het volgende neer. Verdachte had een relatie met het slachtoffer dat hij [slachtoffer] noemt. Na cafébezoek waar behoorlijk wat alcoholhoudende drank is gedronken kwamen zij in de vroege ochtend van 5 januari 2013 gezamenlijk aan in het appartement van [slachtoffer] . Daar hebben zij ruzie gekregen, waarop verdachte besloot zijn spullen te pakken en weg te gaan [slachtoffer] wilde hem tegenhouden.
Verdachte heeft haar een hele harde klap met zijn vuist gegeven waardoor ze achterover is gegaan. Ze lag toen op haar rug. Hij. zag dat ze niet veel meer bewoog. Ze was volgens verdachte wel nog in leven. Hij heeft vervolgens een paar minuten op de leuning van de bank gezeten en nagedacht over een manier om weg te komen en sporen uit te wissen. Hij is vervolgens naar de keuken gelopen, heeft daar een pan gepakt en heeft haar daarmee een paar klappen op haar hoofd gegeven om haar het zwijgen op te leggen. Daarbij brak de steel af. Daarna bewoog ze niet meer. Hij heeft de pan vervolgens afgewassen en in het druiprek gezet. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens in brand gestoken door een stuk papier aan te steken en dit ter hoogte van haar middel bij haar licht ontvlambare synthetische jas te houden, die meteen in brand stond. Uiteindelijk heeft verdachte een gaspit van het fornuis opengedraaid. Bij het verlaten van de woning zag verdachte de vlammen.
Details van zijn verklaring komen overeen met de bevindingen van de politie en/of brandweer. Zo is door de brandweercommandant gezien dat één van de pitten van het gasfornuis in de keuken is opengezet. Ook is in het afdruiprek in de keuken een grillpan aangetroffen waarvan de steel is afgebroken.
Voorts past het aanvullend brand technisch onderzoek d.d. 2 september 2013 bij de verklaring van de verdachte. Immers, geconcludeerd kan worden dat de onderzoeksresultaten aangeven dat het veel waarschijnlijker is dat de brand is ontstaan door een stuk papier aan te steken met een aansteker dan doordat de brand is ontstaan door een brandende sigarettenpeuk al dan niet in combinatie met gemorste jenever, dan wei een soortgelijke sterke drank.
Het hof houdt de verdachte dan ook aan zijn tegenover de politie afgelegde bekennende verklaringen.
De anderszins ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte is naar het oordeel van het hof ook niet aannemelijk geworden. Het hof hecht ook geen geloof aan die verklaring.
Daarbij is voorts het volgende nog van belang.
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg weliswaar aangevoerd dat deze bij de politie afgelegde verklaringen niet juist zijn en hij toen niet de waarheid heeft verteld en hij bij de politie onder druk is gezet, maar heeft dit niet onderbouwd. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger, beroep van enige ontoelaatbare druk van de politie ook niet gebleken noch aannemelijk geworden.
Het hof tekent daarbij tevens nog aan dat verdachte bij de inbewaringstelling op 8 januari 2013 - derhalve nadat hij op 5 en 6 januari 2013 bij de politie uitgebreid had verklaard - op de vraag van de rechter-commissaris of hij [slachtoffer] in brand had gestoken terwijl zij op de grond lag heeft geantwoord: "Ik heb een papier in mijn handen gehad en aangestoken en...ja."
In hoger beroep heeft de verdachte geen enkele verklaring willen afleggen of enige verklaring willen geven.
(…)"
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 december 2015 en de door de raadsman overgelegde pleitnota is in hoger beroep een tot vrijspraak stekkend verweer gevoerd ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer, inhoudende dat uit het pathologisch en het toxicologisch rapport volgt dat de intoxicatie van het slachtoffer ‘sec’ de dood kan hebben veroorzaakt. Het hof heeft vervolgens bij tussenuitspraak van 17 december 2015 overwogen dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest en onder meer beslist dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip en de oproeping bevolen van P.M.I. van Driessche, NFI-deskundige forensische pathologie, en B.E. Smink, NFI-deskundige forensische toxicologie, opdat deze als deskundigen kunnen worden gehoord. Na het horen van deze deskundigen op de terechtzitting van 14 april 2016 heeft het hof uitspraak gedaan op 26 april 2016.
8. Met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer heeft het hof onder meer nog het volgende overwogen:
"(…)
Verweer ten aanzien van de doodsoorzaak
Uit het sectierapport d.d. 3 april 2013 opgemaakt door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, blijkt dat er tekenen waren van hitte-inwerking (verbranding) aan de slijmvliezen van de luchtwegen, zoals passend bij inademing van hete lucht en hete gassen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van een moment van brand. Ter zitting in hoger beroep heeft de patholoog daarover desgevraagd aangegeven dat deze hitte-inwerking 'diep' zat en door inademen moet zijn veroorzaakt.
Er waren aan het hoofd letsels, bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals door geslagen worden (al dan niet met een voorwerp), getrapt worden, vallen etc. De schedel en de hersenen toonden onderliggend geen traumatisch letsel. Letsel aan het hoofd kan leiden tot mogelijk bewustzijnsverlies, dit kan aan de hand van sectiebevindingen niet worden aangetoond. Derhalve zouden deze letsels een rol gespeeld kunnen hebben bij het zich niet onttrekken aan een schadelijke situatie (zoals een brand).
Bij toxicologisch onderzoek werden naast een lage concentratie koolmonoxide meerdere stoffen aangetroffen, zijnde ethanol, lorazepam, cocaïne, nortriptyline en amitriptyline. De aangetroffen concentraties stonden de toxicoloog toe te concluderen dat de aanwezige ethanol, lorazepam en tricyclische antidepressiva mogelijk het bewustzijn hebben beïnvloed (en zo mogelijk een rol gespeeld kunnen hebben bij het zich niet onttrekken aan een schadelijke situatie).
De conclusie van het sectierapport luidt dat het intreden van de dood zeer goed kan worden verklaard door inademing van hete rook en hete gassen in combinatie met intoxicatie met meerdere stoffen. Mogelijk dat geweld aan de hals aan het overlijden heeft bijgedragen.
Uit het toxicologisch rapport d.d. 28 maart 2013 opgemaakt door B.E. Smink, apotheker-toxicoloog blijkt dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ethanol, lorazepam, cocaïne en omzettingsprodrukten, nortriptyline en amitriptyline zijn aangetoond. In het bloed van [slachtoffer] is carboxyhemoglobine gehalte van 2,4 % gemeten. Deze laatste concentratie is aan te merken als 'achtergrondconcentratie'.
Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] kan zijn beïnvloed door de aanwezige ethanol, lorazepam en tricyclische antidepressiva. Echter de mate van effecten zijn afhankelijk van de gewenning.
De combinatie van stoffen kan een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] . Afhankelijk van de mate van gewenning aan de ingenomen/toegediende stoffen en bij uitsluiting van andere doodsoorzaken zouden de resultaten van het toxicologisch onderzoek het overlijden kunnen verklaren.
De raadsman heeft naar aanleiding van deze laatste passage aangevoerd dat de intoxicatie van het slachtoffer sec de dood kan hebben veroorzaakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2016 is de toxicoloog als deskundige gehoord. Zij heeft bevestigd dat intoxicatie van onder andere ethanol, lorazepam, cocaïne en omzettingsprodukten daarvan, zelfstandig tot de dood van het slachtoffer kan hebben geleid, maar dat dit alleen het geval kan zijn indien de patholoog geen andere mogelijke doodsoorzaak vindt en dit afhankelijk is van de mate van gewenning. De in haar rapport gebruikte woorden: 'bij uitsluiting…' betekenen dat intoxicatie als enige doodsoorzaak afvalt als er een andere oorzaak is.
De patholoog heeft als deskundige ter terechtzitting van 14 april 2016 verklaard dat het overlijden van het slachtoffer zeer goed verklaard kan worden door inademing van hete rook en hete gassen in combinatie met intoxicatie met meerdere stoffen. Alleen de intoxicatie is als doodsoorzaak onwaarschijnlijk.
Het hof verwerpt dan ook het verweer dat louter intoxicatie tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek in hoger beroep overtuigend naar voren is gekomen dat het slachtoffer, die onder invloed was van toxicologisch aangetoonde stoffen, door toedoen van de verdachte is komen te overlijden, door haar synthetische jas die zij droeg in brand te steken, terwijl zij door gewelddadige gedragingen van de verdachte op dat moment buiten bewustzijn was en zich aldus niet aan de brand kon onttrekken. Bij dit laatste vermeldt het hof dat de patholoog ter terechtzitting heeft verklaard dat iedere klap met de pan op het hoofd zonder meer tot bewustzijnsverlies heeft kunnen leiden.
(…)"
9. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen kunnen doen tegen welke achtergrond het hof niet onbegrijpelijk heeft kunnen oordelen dat "uit het onderzoek in hoger beroep overtuigend naar voren is gekomen dat het slachtoffer, die onder invloed was van toxicologisch aangetoonde stoffen, door toedoen van de verdachte is komen te overlijden, door haar synthetische jas die zij droeg in brand te steken, terwijl zij door gewelddadige gedragingen van de verdachte op dat moment buiten bewustzijn was en zich aldus niet aan de brand kon onttrekken". De bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde doodslag is dan ook met voldoende redenen omkleed.
10. Het standpunt dat de steller van het middel inneemt, erop neerkomende dat de mogelijkheid niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer door het middelengebruik buiten bewustzijn is geraakt dan wel buiten bewustzijn is gebleven dan wel als gevolg van dat middelengebruik is komen te overlijden en dus niet kan worden vastgesteld dat de dood van het slachtoffer uitsluitend een gevolg is van de gedragingen van de verdachte, maakt dit niet anders. Voor zover de steller hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat een mogelijk eigen invloed van het slachtoffer1.in de vorm van het beschreven middelengebruik in de weg staat aan (redelijke) toerekening van het gevolg aan de verdachte omdat daardoor de causale keten is verbroken, steunt de klacht op een onjuiste rechtsopvatting.2.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ambtshalve wijs ik erop dat namens de verdachte op 28 april 2016 beroep in cassatie is ingesteld. De verdachte bevond zich ten tijde van de uitreiking van de aanzegging in cassatie in voorlopige hechtenis voor de onderhavige zaak. De Hoge Raad zal in deze zaak uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het verzuim dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad te leiden tot strafvermindering.
13. Andere dan de hiervoor onder 12 genoemde gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑03‑2018
Vgl. HR 26 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9121, NJ 1986/368.