NJ 1940/338
De beteekenis van „opzettelijk" bij het opzettelijk handelen in strijd met de bij of krachtens de artt. 9, 10, 11 enz. der Landbouw-Crisiswet vastgestelde voorschriften, strafbaar gesteld in art. 31, lid 2 dier wet. Geen hooger beroep mogelijk van vonnissen door den Politierechter ingevolge art. 349, lid 2 j°. 367 Sv. gewezen, ook al heeft de P.R., echter ten onrechte, het bewezene als misdrijf gequabijficeerd. Gevolgen.
HR 27-11-1939, ECLI:NL:HR:1939:121, m.nt. Prof. Mr. B.M. Taverne
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27 november 1939
- Magistraten
Mrs. Taverne, de Menthon Bake, Servatius, Hijink en van der Flier
- Zaaknummer
[271939/NJ_1940-338]
- Conclusie
Mr. Rombach
- Noot
Prof. Mr. B.M. Taverne
- JCDI
JCDI:ADS131260:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1939:121, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑11‑1939
- Wetingang
(Landbouwcrisiswet 1933 art. 31; Wet RO art. 56.)
Essentie
De beteekenis van „opzettelijk" bij het opzettelijk handelen in strijd met de bij of krachtens de artt. 9, 10, 11 enz. der Landbouw-Crisiswet vastgestelde voorschriften, strafbaar gesteld in art. 31, lid 2 dier wet. Geen hooger beroep mogelijk van vonnissen door den Politierechter ingevolge art. 349, lid 2 j°. 367 Sv. gewezen, ook al heeft de P.R., echter ten onrechte, het bewezene als misdrijf gequabijficeerd. Gevolgen.
Samenvatting
Onder het opzettelijk handelen in strijd met een der bij of krachtens de artt. 9, 10, 11, 12, 12b en 29a der Landbouw-Crisiswet 1933 vastgestelde voorschriften, strafbaar gesteld in lid 2 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.