Hof Amsterdam, 23-07-2019, nr. 200.247.286/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2019:2829
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-07-2019
- Zaaknummer
200.247.286/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:2829, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑07‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Beroep tegen beslissingen voorzitter van de kamer Arnhem-Leeuwarden d.d. 19 augustus 2016 en 22 augustus 2016. Ontvankelijkheid hoger beroep. Overschrijding beroepstermijn dertig dagen. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Het lag op de weg van de oud-notaris om ervoor te zorgen dat zijn woon-verblijfplaats bekend was bij de kamer. Niet-ontvankelijk
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.247.286/01 NOT
nummers eerste aanleg : AL/2016/517 en AL/2016/518
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 juli 2019
inzake
mr. [A] ,
oud-notaris te [vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de oud-notaris,
gemachtigde: mr. E.M. Richel, advocaat te Schiedam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. mr. [B] ,
notaris met als vestigingsplaats [X] ,
hierna te noemen: de notaris,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg,
2. de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de KNB,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg,
3. Stichting Voorzieningsfonds van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: het Voorzieningsfonds,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg,
4. mr. H. Dulack, advocaat te Utrecht, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [Y] B.V., kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de curator,
gemachtigde: mr. G.J. Boeve.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
De oud-notaris heeft op 28 september 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissingen van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna respectievelijk: de voorzitter en de kamer) van 19 augustus 2016 en 22 augustus 2016. De voorzitter heeft in de beslissing van 19 augustus 2016 de benoeming van mr [Z] , destijds kandidaat-notaris te [vestigingsplaats] , tot waarnemer van de oud-notaris met ingang van 22 augustus 2016 ingetrokken.
Bij de beslissing van 22 augustus 2016 heeft de voorzitter de notaris met ingang van 22 augustus 2016 tot en met 30 september 2016 benoemd tot waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris, met vaststelling van een honorarium van € 150,- per uur, exclusief omzetbelasting voor de uren die hij op het waargenomen kantoor aanwezig is, en op een bedrag van € 75,- per uur, exclusief omzetbelasting, voor de reisuren naar en van het waargenomen kantoor, een en ander vermeerderd met reis- en verblijfkosten. Voorts is bij diezelfde beslissing de notaris ontheven van de verplichtingen zoals vermeld in de artikelen 2 tot en met 4 van de Verordening overdracht protocol.
1.2.
De oud-notaris heeft op 6 december 2018 een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.3.
Namens de notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds is op 28 januari 2019 een schriftelijke reactie bij het hof ingediend.
1.4.
Op 11 februari 2019 heeft de curator een schriftelijke reactie bij het hof ingediend.
1.5.
Op 28 mei 2019 is er namens de notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds een brief met aanvullende stukken bij het hof ingediend.
1.6.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van de oud-notaris in zijn hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2019. De oud-notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde (tevens gemachtigde van de KNB en het Voorzieningsfonds) zijn verschenen. De curator en zijn gemachtigde zijn eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden van de oud-notaris en de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken, met uitzondering van de volgende stukken. Zoals op 5 juni 2019 is bericht, heeft het hof de brief van 28 mei 2019 buiten beschouwing gelaten. Het hof heeft wel kennisgenomen van de producties bij die brief. Ten aanzien van de door de kamer toegezonden stukken heeft het hof correspondentie tussen de oud-notaris en de kamer buiten beschouwing gelaten voor zover deze in verband met het geheime adres van de oud-notaris niet ter beschikking is gesteld aan (de gemachtigde van) de notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds.
3. Standpunt van de oud-notaris
3.1.
De oud-notaris stelt zich op het standpunt dat weliswaar de wettelijke appeltermijnen zijn overschreden, maar dat hij niettemin ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hij stelt daartoe dat hij aanvankelijk geheel onkundig was van de beslissingen van de kamer van 19 augustus 2016 en 22 augustus 2016 waarbij in de laatste beslissing voor het eerst een honorarium werd vastgesteld voor de waarneming van zijn notarisambt. In het kader van de totstandkoming van deze beslissingen had de oud-notaris overeenkomstig het bepaalde in artikel 101 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) moeten worden opgeroepen en gehoord. Dit is nooit gebeurd. De bestreden beslissingen zijn nooit naar hem verzonden, althans zij hebben de oud-notaris nooit bereikt. De oud-notaris is pas op 29 augustus 2018, respectievelijk 4 september 2018, bekend geworden met deze beslissingen na bestudering van de processtukken in een tegen hem door de notaris en de KNB aanhangig gemaakte civiele procedure. Op dat moment moest nog het gehele dossier worden bestudeerd. Onder de gegeven omstandigheden is vier weken na kennisname van de bestreden beslissingen een redelijke termijn om in hoger beroep te komen.
4. Standpunt van de notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds
4.1.
De notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds stellen zich op het standpunt dat de oud-notaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de appeltermijnen tegen de uitspraken van de voorzitter ruimschoots zijn verstreken. Aangenomen moet worden dat de uitspraken van de voorzitter op correcte wijze naar de oud-notaris zijn verzonden en dat die hem in goede orde hebben bereikt. Voor zover er onduidelijkheid bestond omtrent het (post)adres van de oud-notaris lag het op de weg van de oud-notaris, die verantwoordelijk bleef voor (de waarneming van) zijn protocol, ervoor te zorgen dat zijn woon- of verblijfplaats bij de kamer bekend was. Het beroep van de oud-notaris op artikel 101 Wna faalt, aangezien artikel 101 Wna alleen geldt voor beslissingen van de kamer en niet voor beslissingen van de voorzitter.
4.2.
Subsidiair stellen de notaris, de KNB en het Voorzieningsfonds zich op het standpunt dat de oud-notaris al in 2016 bekend was met de bestreden beslissingen.
De notaris heeft de oud-notaris immers reeds bij brief van 21 november 2016 geïnformeerd dat hij was benoemd tot waarnemer en dat deze waarneming ingevolge artikel 29a aanhef en onder b Wna voor rekening en risico van de oud-notaris geschiedt. Daarnaast heeft de advocaat van de notaris op 21 december 2016 – op verzoek van de toenmalige advocaat van de oud-notaris – de bestreden beslissingen van de kamer aan de oud-notaris toegezonden.
5. Standpunt van de curator
5.1.
De curator maakt geen bezwaar tegen het ontvankelijk verklaren van de oud-notaris in het hoger beroep. Hij stelt zich op het standpunt dat indien en voor zover zou komen vast te staan dat de bestreden beslissingen van de kamer, dan wel de ingevolge artikel 101 Wna verplicht gestelde oproepingsberichten voor het verhoor voorafgaand aan het nemen van deze beslissingen niet aan het juiste adres van de oud-notaris zijn verzonden of hem aldaar niet hebben bereikt, er sprake is van een apparaatsfout op grond waarvan een uitzondering gerechtvaardigd is op de strikte handhaving van de rechtsmiddelentermijn uit artikel 29 lid 3 Wna.
6. De ontvankelijkheid van de oud-notaris in het hoger beroep
6.1.
Ingevolge artikel 29 lid 3 Wna dient het hoger beroep binnen dertig dagen na de dag van verzending door de kamer van de onder 1.1. vermelde beslissingen te zijn ingesteld. Nu het beroepschrift pas op 28 september 2018 bij het hof is ingekomen, is deze termijn overschreden.
6.2.
Op het uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden, kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. Het is aan de oud-notaris om bijzondere omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
6.3.
De notaris heeft een stuk overgelegd waaruit blijkt dat hij op 21 november 2016 per aangetekende post een brief heeft gestuurd naar de oud-notaris waarin de notaris hem onder meer informeert over de beslissing van de kamer van 22 augustus 2016. Deze brief is verstuurd naar het adres [straatnaam] te [vestigingsplaats] , [land] Blijkens een door de notaris overgelegd uittreksel uit het [land] Rijksregister stond de oud-notaris op dat moment ingeschreven op dat adres. De notaris heeft de brief dus verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de oud-notaris aldaar door hem kon worden bereikt. Uit een door de notaris overgelegd e-mailbericht van 7 december 2016 van mr. [K] , ex-echtgenote van de oud-notaris, blijkt dat zij heeft kennisgenomen van de brief. Hieruit leidt het hof af dat de brief is aangekomen op voornoemd adres. Mr. [K] presenteerde zich in dat bericht als de advocaat van de oud-notaris en verzocht om toezending van de beslissingen. Uit een door de notaris overgelegd e-mailbericht van 21 december 2016 blijkt dat de advocaat van de notaris op die datum de beslissing van 22 augustus 2016, die ook de inhoud van de beslissing van 19 augustus 2016 vermeldt, naar mr. [K] heeft gemaild.
Indien ondanks dit alles de brief van 21 november 2016 en de beslissingen van 19 en 22 augustus 2016 de oud-notaris niet eerder dan in 2018 in persoon hebben bereikt, zoals de oud-notaris heeft aangevoerd, komt dat voor risico van de oud-notaris, en doet dat er niet aan af dat de termijnoverschrijding onverschoonbaar moet worden geacht.
6.4.
Op grond van het bovenstaande moet worden geoordeeld dat de oud-notaris niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart de oud-notaris niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissingen van 19 augustus 2016 en 22 augustus 2016.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, A.D.R.M. Boumans en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019 door de rolraadsheer.