Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 20-08-2020
- Bronpublicatie:
15-07-2020, PbEU 2020, L 249 (uitgifte: 31-07-2020, regelingnummer: 2020/1054)
- Inwerkingtreding
20-08-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-07-2020, PbEU 2020, L 249 (uitgifte: 31-07-2020, regelingnummer: 2020/1054)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
- a)
‘wegvervoer’: iedere verplaatsing die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaatsvindt, in lege of beladen toestand, door een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen;
- b)
‘voertuig’: motorrijtuig, trekker, aanhangwagen of oplegger of een combinatie van deze voertuigen, zoals hierna omschreven:
- —
‘motorrijtuig’: ieder voertuig, gewoonlijk gebruikt voor het vervoer van personen of goederen, dat zich op eigen kracht over de weg beweegt, niet zijnde een voertuig dat zich permanent langs spoorstaven beweegt;
- —
‘trekker’: ieder voertuig, in het bijzonder gebouwd voor het trekken, duwen of in beweging brengen van aanhangwagens, opleggers, werktuigen of machines, dat zich op eigen kracht over de weg beweegt, niet zijnde een voertuig dat zich permanent langs spoorstaven beweegt;
- —
‘aanhangwagen’: ieder voertuig, bestemd om aan een motorrijtuig of aan een trekker te worden gekoppeld;
- —
‘oplegger’: een aanhangwagen welke geen vooras heeft en op zodanige wijze aan de trekker of het motorrijtuig wordt gekoppeld dat een belangrijk deel van zijn eigen gewicht en van het gewicht van zijn lading door de trekker of het motorrijtuig wordt gedragen;
- c)
‘bestuurder’: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt is om het, als onderdeel van zijn verplichtingen, zonodig te kunnen besturen;
- d)
‘onderbreking’: elke periode waarin de bestuurder niet mag rijden en ook geen andere werkzaamheden mag verrichten en die uitsluitend dient om te rusten;
- e)
‘andere werkzaamheden’: alle activiteiten die worden gedefinieerd als arbeidstijd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2002/15/EG, behalve ‘rijden’, met inbegrip van alle werkzaamheden voor dezelfde of voor een andere werkgever in of buiten de vervoerssector;
- f)
‘rust’: iedere ononderbroken periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken;
- g)
‘dagelijkse rusttijd’: de dagelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een ‘normale dagelijkse rusttijd’ en een ‘verkorte dagelijkse rusttijd’ omvat;
- —
‘normale dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste elf uur. De normale dagelijkse rusttijd kan ook worden opgesplitst in twee perioden, waarvan de eerste ten minste drie ononderbroken uren bedraagt en de tweede ten minste negen ononderbroken uren bedraagt;
- —
‘verkorte dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste negen uur doch minder dan elf uur;
- h)
‘wekelijkse rusttijd’: een wekelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een ‘normale wekelijkse rusttijd’ en een ‘verkorte wekelijkse rusttijd’ omvat:
- —
‘normale wekelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste 45 uur;
- —
‘verkorte wekelijkse rusttijd’: een periode van rust van minder dan 45 uur die, onder de voorwaarden van artikel 8, lid 6, kan worden bekort tot minimaal 24 achtereenvolgende uren;
- i)
‘week’: de periode tussen 00.00 uur op maandag en 24.00 uur op zondag;
- j)
‘rijtijd’: de duur van de rijactiviteit zoals geregistreerd:
- —
automatisch of semi-automatisch door het controleapparaat zoals bepaald in bijlage I en I B van Verordening (EEG) nr. 3821/85; of
- —
op manuele wijze zoals vereist door artikel 16, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3821/85;
- k)
‘dagelijkse rijtijd’: de totale bij elkaar opgetelde rijtijd tussen het einde van de ene dagelijkse rusttijd en het begin van de volgende dagelijkse rusttijd of tussen een dagelijkse en een wekelijkse rusttijd;
- l)
‘wekelijkse rijtijd’: de totale bij elkaar opgetelde rijtijd gedurende een week;
- m)
‘toegestane maximummassa’: de hoogst toegestane totaalmassa van een voertuig, het laadvermogen daaronder begrepen;
- n)
‘geregelde diensten van personenvervoer’: nationale en internationale diensten als omschreven in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen (1);
- o)
‘meervoudige bemanning’: een situatie waarin er zich tijdens elke rijperiode tussen twee opeenvolgende dagelijkse rusttijden of tussen een dagelijkse rusttijd en een wekelijkse rusttijd ten minste twee bestuurders in het voertuig bevinden om het te besturen. Bij meervoudige bemanning is de aanwezigheid van een andere bestuurder of andere bestuurders gedurende het eerste uur facultatief, maar gedurende de resterende periode verplicht;
- p)
‘vervoersonderneming’: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een vereniging of een groep mensen zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder winstoogmerk, of een officiële instantie, met eigen rechtspersoonlijkheid of afhankelijk van een autoriteit met een rechtspersoonlijkheid, die zich bezighoudt met wegvervoer voor rekening van derden of voor eigen rekening;
- q)
‘rijperiode’: de bij elkaar opgetelde rijtijd vanaf het ogenblik dat een bestuurder begint te rijden na een rusttijd of een onderbreking, totdat hij een rusttijd neemt of een onderbreking neemt. Een rijperiode kan al dan niet onderbroken worden;
- r)
‘niet-commercieel vervoer’: elk ander vervoer over de weg dan vervoer voor rekening van derden of voor eigen rekening, waarvoor geen directe of indirecte vergoeding wordt ontvangen en dat geen directe of indirecte inkomsten genereert voor de bestuurder van het voertuig of voor anderen en geen verband houdt met een beroeps- of handelsactiviteit.
Voetnoten
PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1 Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.