Tenzij hierna anders vermeld, maken de door het hof gebruikte bewijsmiddelen deel uit van het dossier van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Hennepteam, met het onderzoeks-nummer 2014076802. Dit dossier bestaat uit 319 doorgenummerde dossierpagina’s en bevat een aantal door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en andere bescheiden.
Hof 's-Hertogenbosch, 07-09-2016, nr. 20-003563-15
ECLI:NL:GHSHE:2016:4044, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-09-2016
- Zaaknummer
20-003563-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:4044, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑09‑2016; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2015:6528, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:893, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Verzorgen van hennepplanten (water geven) in kwekerij van een derde is een uitvoeringshandeling van voldoende gewicht voor medeplegen van telen; geen medeplichtigheid.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-003563-15
Uitspraak: 7 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2015 in de strafzaak met het parketnummer 01-860217-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen vanwege de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde (medeplegen) wordt vrijgesproken, met referte voor wat betreft de eventuele bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid). Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd:
dat hij in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schijndel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1995 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van
1 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schijndel met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan [adres] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1995 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
tot en/of bij het plegen van welke misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schijndel, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door die onbekend gebleven persoon/personen te helpen bij het verzorgen van die in voornoemd pand aangetroffen hennepplanten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schijndel tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [adres] , een hoeveelheid van (in totaal) 1995 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de redengevende feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder vermelde, door het
hof gebruikte bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Die bewijsmiddelen1.zijn:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent
van politie, en [verbalisant 2] , inspecteur van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-24; dossierpagina 39). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisanten:
Op 9 september 2014 omstreeks 07.50 uur waren wij belast met een onderzoek tegen hennepteelt aan [adres] te Schijndel. Na het betreden van het pand zagen wij op de bovenverdieping een ingerichte hennepkwekerij. Wij zagen dat er twee personen in de kwekerij liepen. Nadat zij waren aangeroepen kwamen zij naar ons toegelopen en werden zij aangehouden. Het bleek te gaan om [verdachte] en [medeverdachte] .
2.
Het proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ van de verbalisanten [verbalisant 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar, en [verbalisant 4] , senior tactisch rechercheur van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-4; dossierpagina’s
42-43). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisanten:
Op de eerste verdieping van het bedrijfspand aan [adres] te Schijndel bleek op 9 september 2014 een tussenwand te zijn geplaatst waarachter een hennepkwekerij met hennepplanten was verborgen. In kweekruimte 1 stonden 795 hennepplanten in bakken. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 60 centimeter. In kweekruimte 2 stonden 1200 hennepplanten in bakken. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 70 centimeter.
Voor een representatieve bemonstering werd een aantal hennepplanten veilig gesteld. Deze monsters werden getest. Bij de indicatieve narcoticatest (MMC-kleur-reactietest) bleek dat het plantenmateriaal reageerde op de aanwezigheid van hennep, een stof vermeld op lijst II van de Opiumwet.
3.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
Tijdens mijn verblijf in Polen ontmoette ik een kennis van mij uit Nederland. Hij vertelde mij dat hij mogelijk werk voor mij kon regelen in Nederland. Hij gaf mij een briefje met daarop een adres in Nederland en zei mij dat ik mij op dat adres moest melden. Dat was het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Ik ben daarop naar Nederland gereden en heb mij op dat adres gemeld. Er stond iemand bij de deur van het pand die mij meenam naar de hennepkwekerij. Hij vertelde mij wat ik daar moest doen en hij zei dat ik € 500,00 per week zou krijgen voor mijn werkzaamheden. Ik moest de hennepplanten water geven.
Ik ben vervolgens in totaal zes of zeven keer in de hennepkwekerij geweest. Soms kwam ik er meerdere keren per dag. Ik gaf de hennepplanten water met een slang vanuit een grote ton. Ik was iedere keer twee of drie uren bezig. Omdat het veel werk was, heb ik op een gegeven moment mijn neef [medeverdachte] gevraagd om mij te helpen. [medeverdachte] is vervolgens een paar keer met mij meegegaan naar de kwekerij om de planten water te geven. De eerste keren was ik daar alleen.
4.
Het proces-verbaal ‘verhoor verdachte’ van de verbalisanten [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 6] , brigadier van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-13; dossierpagina 71). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [verdachte] , verdachte:
Ik ben vanmorgen [hof: 9 september 2014] aangehouden in een ruimte waar een hennepkwekerij aanwezig was. De hennepkwekerij is niet van mij. Ik heb daar gewerkt. Ik moest de planten water geven. Ik weet dat het kweken van hennep [het hof begrijpt: hennepplanten] illegaal is.
Ik ben sinds 10 dagen weer terug in Nederland.
Ik zou € 500,00 per week krijgen. Voor dat bedrag moest ik [het hof begrijpt: de hennepplanten] watergeven en bijhouden.
5.
Het proces-verbaal ‘verhoor verdachte’ van de verbalisanten [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 6] , brigadier van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-29; dossierpagina 102). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [medeverdachte] :
Ik ben gisteren [hof: 9 september 2014] gepakt. Ik begrijp wel dat wat ik aan het doen was illegaal is. De jongen die bij mij was [het hof begrijpt: verdachte] is mijn neef. De hennepkwekerij is niet van mij. Ik moest daar alleen maar werken.
6.
Het proces-verbaal ‘verhoor verdachte’ van de verbalisanten van de verbalisanten [verbalisant 7] , brigadier van politie, en [verbalisant 8] , hoofdagent van politie (proces-verbaal-nummer PL2100-2014076802-36; dossierpagina 105). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [medeverdachte] :
Ik ben met mijn neef in de hennepkwekerij geweest. Ik moest de hennepplanten water geven.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet als ‘medepleger’ van het telen van hennepplanten kan worden aangemerkt aangezien de door de verdachte verrichte werkzaamheden - het bewateren van de hennepplanten in de kwekerij - hooguit in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid. De handelingen van de verdachte ondersteunen, faciliteren immers slechts het gronddelict, het telen van hennepplanten. De verdachte is derhalve hooguit behulpzaam geweest bij het telen van de hennepplanten. Voorts ontbreken, aldus de raadsman, aanwijzingen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met de derde of de derden die de hennepkwekerij exploiteerde(n). De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat de verdachte zijn werkzaamheden verrichtte in opdracht van een derde en op diens instructie, dus in ondergeschiktheid. Van een gelijkwaardige positie van de verdachte en zijn opdrachtgever was geen sprake. In dit verband heeft de raadsman er voorts nog op gewezen dat de verdachte een vast weekloon ontving en dat hij geen evenredig deel van de opbrengst van de hennep zou ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] op 9 september 2014 ten tijde van de politie-inval in het pand aan [adres] te Schijndel aanwezig waren in de aldaar aangetroffen hennepkwekerij van ten minste één onbekend gebleven derde. Voorts blijkt uit die bewijsmiddelen dat verdachte - aanvankelijk alleen en later ook samen met de medeverdachte [medeverdachte] - op verschillende tijdstippen in de periode van 1 tot en met 9 september 2014 water heeft gegeven aan de in de kwekerij aanwezige hennepplanten.
Verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij op, verzoek van een onbekend gebleven derde, de werkzaamheden in de hennepkwekerij tegen een vooraf door die derde toegezegde geldelijke beloning verrichtte volgens instructies die hem door die derde waren gegeven. Na enkele malen alleen het werk te hebben verricht heeft verdachte de medeverdachte [medeverdachte] ingeschakeld om hem bij te staan.
Het hof ziet het bevloeien (water geven) van de in de kwekerij aanwezige hennepplanten niet als een handeling die het telen van die planten slechts ondersteunt of faciliteert, maar als een onontbeerlijke schakel in het geheel van noodzakelijke handelingen voor de teelt van hennepplanten. Het water geven aan hennepplanten in een kwekerij is naar ’s Hofs oordeel een (van de) concrete uitvoeringshandeling(en) van het telen van die planten. Het hof acht de door de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] geleverde bijdrage aan het delict - het telen van hennepplanten - van voldoende gewicht voor de kwalificatie ‘medeplegen’.
In aanmerking nemende voorts dat verdachte zijn bijdrage aan de teelt van de hennepplanten heeft geleverd a) in de wetenschap dat het kweken van hennepplanten illegaal is, b) in overleg met een derde, volgens de hem door die derde gegeven instructies, en c) tegen een vooraf door die derde toegezegde geldelijke beloning, is het hof in deze zaak van oordeel dat de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] en ten minste één onbekend gebleven derde nauw en bewust hebben samengewerkt bij het telen van de in de kwekerij aangetroffen hennepplanten, zodat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt.
Het hof concludeert, met verwerping van het verweer van de verdediging, dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof komt, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, tot de slotsom dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het telen van in totaal 1995 hennep-planten.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf (12) weken, bij welke strafoplegging de advocaat-generaal zich bij de formulering van zijn strafeis in hoger beroep heeft aangesloten.
De raadsman van de verdachte heeft het hof primair verzocht te volstaan met oplegging van een geldboete van € 1.200,00 en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken; subsidiair is verzocht om oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf in de eerste plaats gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft hierbij in de eerste plaats gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte in relatie staat met de illegale handel in softdrugs, welke handel veelal samengaat met allerlei maatschappelijk onwenselijke praktijken zoals belastingontduiking en geweldsdelicten waarbij niet zelden vuurwapens gebruikt worden. Bovendien is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs, welk gebruik door de verdachte is gefaciliteerd, de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft.
Bij zijn oordeelsvorming omtrent de op te leggen strafsoort heeft het hof ten bezware van de verdachte tevens in aanmerking genomen dat hij, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2016, betrekkelijk korte tijd vóór het begaan van het hierboven bewezenverklaarde, te weten bij vonnis van 22 november 2013, ter zake van een soortgelijk strafbaar feit (overtreding van de Opiumwet) reeds is veroordeeld tot een (gedeeltelijk voorwaardelijke) taakstraf. Daarbij rekent het hof het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij het thans bewezen verklaarde heeft begaan gedurende de proeftijd van het bij genoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde strafdeel. Weliswaar ging het in de zaak die leidde tot genoemd vonnis volgens mededeling van de verdachte niet om het telen maar om het knippen van hennepplanten, maar niettemin stelt het hof vast dat de eerdere veroordeling de verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan illegale hennepgerelateerde activiteiten.
Ten slotte neemt het hof bij zijn oordeelsvorming omtrent de op te leggen straf in aanmerking dat op grond van hetgeen de verdachte daarover zelf heeft verklaard aangenomen moet worden dat hij de medeverdachte [medeverdachte] bij het onderhavige strafbare
feit heeft betrokken.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel - aangezien op grond van de verklaringen van de verdachte aangenomen moet worden dat hij niet de hoofdverantwoordelijke voor de hennepkwekerij was - dat kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
Voor oplegging van strafmodaliteiten als door de verdediging voorgesteld ziet het hof in deze zaak, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, geen enkele ruimte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. R.D. van Heffen en mr. J.M.G. Brughuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 7 september 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M.G. Brughuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑09‑2016