ABRvS, 24-12-2019, nr. 201902796/1/A2
ECLI:NL:RVS:2019:4404
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-12-2019
- Zaaknummer
201902796/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:4404, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑12‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de ISD de schuldhulpverlening aan [appellant] per 7 maart 2018 beëindigd.
201902796/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2019 in zaak nr. 18/4773 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: de ISD).
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de ISD de schuldhulpverlening aan [appellant] per 7 maart 2018 beëindigd.
Bij besluit van 11 juni 2018 heeft de ISD het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De ISD heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de ISD hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Bathoorn, advocaat te Noordwijkerhout, en de ISD, vertegenwoordigd door mr. D.F. Rosenbaum, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich in september 2017 bij de ISD gemeld voor schuldhulpverlening. Op 26 oktober 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden, waarbij onder meer is gesproken over een voorgenomen woningontruiming als gevolg van een huurachterstand. Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft de ISD [appellant] toegelaten tot de schuldhulpverlening in de fase informatie en advies. Daarbij heeft de ISD hem medegedeeld dat vanwege de instabiele woonsituatie nog geen schuldregeling kan worden opgezet en dat de schuldhulpverlening zal worden beëindigd bij woningontruiming en als [appellant] geen vaste woonplaats heeft binnen een gemeente waar de ISD werkzaam is. Op 7 maart 2018 is de woning van [appellant] ontruimd. Hij heeft zich op 9 maart 2018 ingeschreven in Nieuw Heeten, een plaats in Overijssel. Op 24 april 2018 is [appellant] ingeschreven in Noordwijkerhout, een plaats in een gemeente binnen het werkgebied van de ISD.
Procesbelang bij het hoger beroep
3. De ISD heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat [appellant] geen, dan wel onvoldoende procesbelang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep, omdat hij inmiddels is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, en de beëindiging van de fase informatie en advies niet heeft geleid tot financieel nadeel voor hem.
4. [appellant] heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat hij om principiële redenen belang heeft bij het hoger beroep en dat hij schade heeft geleden als gevolg van de woningontruiming.
4.1. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:961, en 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9272), hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Belang bij een (hoger) beroep kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van de in geding zijnde besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt.
4.2. In dit geval is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, wat betekent dat hij niet meer in aanmerking komt voor de schuldhulpverlening zoals aangeboden door de ISD. In zoverre heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De gestelde schade is geen gevolg van het besluit van 15 maart 2018. Nu hij desgevraagd ook ter zitting niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van de beëindiging van de schuldhulpverlening, heeft de ISD zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De wens een principiële uitspraak van de Afdeling te krijgen, levert als zodanig onvoldoende procesbelang op.
Eindoordeel
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
611.